• No results found

Decreet betreffende het integraal waterbeleid

2.2 Nationale, gewestelijke en regionale wetgeving

2.2.4 Decreet betreffende het integraal waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water, die de basis legt voor een gebiedsgericht en geïntegreerd waterbeleid, werd in Vlaanderen geïmplementeerd via het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003 (B.S. 14 november 2003).

Het basisprincipe van geïntegreerd waterbeleid wordt gedefinieerd in het kader van het concept duurzame ontwikkeling. Het decreet bevat volgende doelstellingen (art. 5):

1. de bescherming, de verbetering of het herstel van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo’n wijze dat tegen uiterlijk 22 december 2015 (datum via Kaderrichtlijn Water) een goede toestand van de watersystemen wordt bereikt.

2. het voorkomen en verminderen van de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater. 3. het duurzaam beheer van de voorraden aan oppervlakte- en grondwater, onder meer

door een duurzame watervoorziening en watergebruik.

4. het voorkomen van de verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen, van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen en van waterrijke gebieden. Deze doelstelling kan onder meer worden gehaald door het zoveel mogelijk behouden en herstellen van de natuurlijke werking van watersystemen, door het ongedaan maken of het beperken van het schadelijk effect van versnippering, door vrije vismigratie te verzekeren en door het hanteren van technieken van natuurtechnische milieubouw.

5. het verbeteren en het herstellen van aquatische ecosystemen en van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen.

6. het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat:

– het hemelwater zoveel mogelijk verdampt of nuttig wordt aangewend of geïnfiltreerd, en dat het overtollig hemelwater en effluentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet wordt afgevoerd; – verdroging wordt voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt;

– zoveel mogelijk ruimte wordt geboden aan water, met behoud en herstel van de watergebonden functies van de oeverzones en overstromingsgebieden;

– de risico’s op overstromingen die de veiligheid aantasten van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, worden teruggedrongen;

7. het terugdringen van landerosie en van de aanvoer van sedimenten naar de oppervlaktewaterlichamen, en van het door menselijk ingrijpen veroorzaakt transport en de afzetting van slib en sediment in het oppervlaktewaterlichaam.

8. het beheer en het ontwikkelen van waterwegen met het oog op de bevordering van een milieuvriendelijker transportmodus van personen en goederen via de waterwegen en het realiseren van de inter-modaliteit met de andere vervoersmodi en het bevorderen van de internationale verbindingsfunctie ervan.

9. de integrale afweging van de diverse functies binnen een watersysteem, evenals het onderling verband tussen de verschillende functies van het watersysteem.

10. het bevorderen van de betrokkenheid van de mens met het watersysteem, waaronder de verhoging van de belevingswaarde in stedelijk gebied en vormen van zachte recreatie. De beginselen (art. 6) van integraal waterbeleid refereren doorgaans naar internationaal erkende milieubeginselen (“standstill”-beginsel, preventiebeginsel, voorzorgsbeginsel, “de vervuiler betaalt”-beginsel, bronbeginsel, herstelbeginsel, participatiebeginsel, enz.). Om een betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke planning te garanderen, wordt overigens bepaald dat watersystemen een medeordenend principe vormen in de ruimtelijke ordening.

Een belangrijk instrument van het integraal waterbeleid is de watertoets (art. 8). De watertoets is een instrument om de mogelijke schadelijke effecten van plannen, programma’s of

vergunningsbesluiten op het watersysteem te voorkomen of te beperken. De watertoets geeft uitvoering aan het principe van de integratie door de beoordeling van schadelijke effecten van handelingen of activiteiten op het watersysteem bij het verlenen van vergunningen. De watertoets toetst op alle relevante waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook chemische en ecologische waterkwaliteit en verdroging). De

vergunningverlenende overheid dient in geval van schadelijke effecten herstelmaatregelen of compenserende voorwaarden op te leggen of de vergunning te weigeren.

Er werden bepalingen voorzien met betrekking tot de aanduiding en het beheer van oeverzones (art. 9-10). Oeverzones vervullen een functie inzake de natuurlijke werking van watersystemen of het natuurbehoud of inzake de bescherming tegen erosie of inspoeling van sedimenten, bestrijdingsmiddelen of meststoffen. In de oeverzones gelden ten minste de volgende bepalingen:

x elke vorm van bemesting is verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing. Indien de oeverzone enkel de taluds omvat, is elke vorm van bemesting, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing verboden binnen: a) vijf meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van het oppervlaktewaterlichaam, b) tien meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van het oppervlaktewaterlichaam in het VEN, c) tien meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van het oppervlaktewaterlichaam indien een helling grenst aan het oppervlaktewaterlichaam;

x het aanbrengen van bestrijdingsmiddelen is verboden, met uitzondering van rodenticiden die worden aangewend in het kader van de rattenverdelging. Indien de oeverzone enkel de taluds omvat, is het aanbrengen van bestrijdingsmiddelen verboden binnen een meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van het oppervlaktewaterlichaam; x er mag geen ruimingsslib op de oeverzone worden aangebracht;

x grondbewerkingen zijn verboden binnen een meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een oppervlaktewaterlichaam;

x er mogen geen nieuwe bovengrondse constructies worden opgericht, met uitzondering van die constructies die noodzakelijk zijn voor het beheer van het oppervlaktewaterlichaam, voor het vervullen van de functie of de functies die werden toegekend aan het

oppervlaktewaterlichaam, van werken van algemeen belang en van de constructies die verenigbaar zijn met de functie of de functies van de oeverzone;

x bij de uitvoering van werken worden bij voorkeur en waar mogelijk de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd.

Ander instrumenten vormen de onteigening, het recht van voorkoop, de aankoopplicht en de vergoedingsplicht (afdeling 3 in hoofdstuk III). Voor de verwerving van onroerende goederen kan het Vlaamse Gewest overgaan tot een onteigening ten algemenen nutte. Het Vlaamse Gewest heeft een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgebakende overstromingsgebieden en oeverzones. Het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het stroomgebiedbeheerplan, het bekkenbeheerplan of het deelbekkenbeheerplan waarin de oeverzones en overstromingsgebieden worden afgebakend. De eigenaar van een onroerend goed kan van het Vlaamse Gewest de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de afbakening van een oeverzone of overstromingsgebied waarbinnen dit onroerend goed is gelegen, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt. Indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een afgebakend overstromingsgebied ligt, kan van het Vlaamse Gewest een vergoeding worden gevraagd in de mate dat, ten gevolge van het actief inschakelen ervan door de overheid in de waterbeheersing, inkomstenverlies kan worden aangetoond.

Het decreet maakt komaf met een administratieve versnippering van het waterbeheer. Zo wordt de basis gelegd voor een geografische indeling van watersystemen op verschillende

schaalniveaus, met name in stroomgebieden, stroomgebiedsdistricten, bekkens en deelbekkens (hoofdstuk IV).

De Vlaamse regering stelt een Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, afgekort CIW, in (art. 25). De CIW is multidisciplinair en beleidsdomeinoverschrijdend samengesteld. De CIW staat op het niveau van het Vlaamse Gewest in voor de voorbereiding, de planning, de controle en de opvolging van het integraal waterbeleid, waakt over de uniforme aanpak van de

bekkenwerking en is belast met de uitvoering van de beslissingen van de Vlaamse regering inzake integraal waterbeleid.

Op het bekkenniveau wordt per bekken een bekkenbestuur en bekkenraad opgericht (art. 26). De taak van dit bekkenbestuur omvat ondermeer de opstelling van een bekkenbeheerplan, een bekkenvoortgangsrapport vast te stellen en de afstemming van de relevante

deelbekkenbeheerplannen met het bekkenbeheerplan te onderzoeken.

Op deelbekkenniveau wordt een waterschap opgericht (art. 30). Taken van dit waterschap, waartoe ook openbare diensten, provincie en gemeenten kunnen behoren, zijn o.m.: x het beheer van de onbevaarbare waterlopen;

x het beheer van het water voor menselijke aanwending (excl. drinkwater); x het beheer en exploitatie van openbare rioleringen en kleinschalige

waterzuiveringssystemen;

x het beheer van de ondiepe grondwatercyclus (voor zover er geen effect is op andere cycli). De voorbereiding en opvolging van het duurzaam waterbeleid gebeurd door de

waterbeleidsnota, stroomgebiedbeheerplannen, bekkenbeheerplannen, deelbekkenbeheer-plannen en bekkenvoortgangsrapporten (hoofdstuk VI). De waterbeleidsnota legt de

krachtlijnen vast van de visie van de Vlaamse regering op het integraal waterbeleid voor het Vlaamse Gewest in zijn geheel en per stroomgebied afzonderlijk. De Vlaamse regering stelt voor elk stroomgebiedsdistrict een stroomgebiedbeheerplan vast welke uiterlijk tegen 22 december 2009 voor het eerst wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Het bekkenbeheerplan en

deelbekkenbeheerplan bepalen het integraal waterbeleid voor het desbetreffende bekken en deelbekken. De beheerplannen werden vastgesteld door het besluit van de Vlaamse Regering van 30 januari 2009. Tenminste om de 6 jaar dienen ze getoetst en zo nodig herzien te worden. Het zijn beleidsplan die tevens de voorgenomen acties, maatregelen, middelen en termijnen bepalen om de doelstellingen ervan te bereiken. Bestaande of momenteel uit te werken plannen op lokaal niveau (bv. gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen of waterhuishoudingsplannen) kunnen worden gebruikt als bouwstenen voor de deelbekkenbeheerplannen. Het jaarlijks bekkenvoortgangsrapport beoogt in de eerste plaats de rapportering over de uitgevoerde elementen van het bekkenbeheerplan en de opgave van de nog te verrichten activiteiten. Een eerste uitvoeringsbesluit werd door de Vlaamse regering goedgekeurd op 9 september 2006. Met dit besluit wordt voorzien in de geografische indeling van watersystemen door de afbakening van de stroomgebiedsdistricten, stroomgebieden, bekkens en deelbekkens binnen het Vlaams Gewest. Daarnaast voorziet het in de formele oprichting van de overlegstructuren op de verschillende niveaus:

x de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW) op het Vlaamse niveau,

x de bekkensecretariaten, de bekkenbesturen en de bekkenraden op het bekkenniveau en x de waterschappen op het deelbekkenniveau.

Het Afleidingskanaal van de Leie maakt deel uit van het stroomgebiedsdistrict van de Schelde en de stroomgebieden Schelde en Brugse Polders. Het Leiebekken, het bekken van de Gentse Kanalen en het bekken van de Brugse Polders zijn relevant voor het Afleidingskanaal. Er zijn 4 waterschappen actief langs het Afleidingskanaal: Zwinstreek, Damse Polder -

Sint-Trudoledeken, Brugse Polders Oost, Burggravenstroom en Poekebeek en Oude Kale (kaart 6). Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse regering het uitvoeringsbesluit over de watertoets definitief goed (B.S. 31 oktober 2006). Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Meer informatie over de watertoets is terug te vinden op de website www.watertoets.be.

Op 24 juli 2009 keurde de Vlaamse Regering het besluit dat uitvoering geeft aan een aantal instrumenten van het decreet Integraal Waterbeleid, nl. de onteigening ten algemene nutte, het recht van voorkoop, de aankoopplicht en de vergoedingsplicht, goed.