• No results found

decorgedrag van de zogenaamde jong-katholieken die zich in het tijdschrift De Gemeenschap verenigd hadden (Marsman leek zich toen in de armen

van dit gezelschap te storten) en fulmineerde: (...).’ (253)

Waarna hij de passage over de jazzband aanhaalt. 21 301-302.

22 Hier geciteerd naar de in Man tegen man (Brussel: Stols, 1931, 145-154) gepubliceerde versie zoals die is opgenomen in Verzameld werk. Deel 1. Amsterdam: Van Oorschot, 1950, 356-361. 23 Wat inmiddels veranderd is, is dat Ter Braak in 1930 niet langer probeert de jong-katholieken

over te halen om in die zin kleur te bekennen dat ook zij, in wezen ‘paganisten’, deel uitmaken van het ‘wij’ dat de scheppende individuen van die tijd omvat. Ter Braaks ‘wij’ sluit dan de jong-katholieken uit.

24 Marsman had in ‘Thesen’ betoogd:

‘De huidige herleving van het katholicisme is angst-symptoom: de

radelozen, de ontwrichten vallen terug naar een nu dode waarheid. (...)

Alle pogingen om oude culturen te doen herleven, om nieuwe voor te

bereiden, zijn anorganisch en vergeefs. Cultuur groeit, onbewust. Een

nieuwe, oorsponkelijke religie alleen kan de wereld herstellen.’ (146)

25 In zijn inleiding op Prisma; Bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918. (Blaricum: de Waelburgh, 1930) houdt D.A.M. Binnendijk er een enigermate vergelijkbare wijze van zien op na. Hij is van mening dat er rond 1923 een beslissende wending, een verandering ten goede optreedt in de poëzie van de jong-katholieken.

26 Jaap Goedegebuure in de biografie van H. Marsman: ‘(...) Binnendijk, Ter Braak, Den Doolaard en Kuyle [zouden] nog mikken op een fusie tussen De vrije bladen en De gemeenschap, iets waar Marsman zich fel tegen kantte.’ (1999, 193) Goedegebuure baseert zich op een brief van Marsman aan Binnendijk d.d. 25.11.1927 (1999, 385).

27 De Vrije Bladen 4 (1927), 10-17.

28 De in het Verzameld werk opgenomen versie (Deel 1, 362-370) is de versie van het essay die in Man tegen man (Brussel: Stols, 1931, 155-169) verscheen. Deze versie wijkt op een enkel punt af van de versie van 1927. Onder de titel van het opstel ontbreekt in de versie van 1931 de uitdrukking ‘naar aanleiding van’.

29 Hanssen 2000, 306, 510.

30 In de versie van 1931: ‘De wrange zoetheid van de voorbije vorm is niet alleen op de tong van litteratoren (...).’ (VW 1, 363).

31 De uitdrukking op een bepaalde manier staan ‘tegenover het leven en tegenover de dood’ keert letterlijk terug in dat deel van ‘Het schone masker’ waarin Ter Braak zijn wereldbeeld uit 1927 presenteert. Voorts valt op dat het zich verwijderen van een bestaande vorm, het (denkend) bij het bestaande vandaan gaan, resulteert in ‘eenzaamheid’ (11). Hetzelfde vinden we in zowel ‘Over Adwaita’ als in ‘Ondergang’ en ‘Het schone masker’.

32 Bijna letterlijk als in ‘Anti-thesen’.

33 De tweede ligt hierdoor automatisch dichter bij de pessimistischer opvatting over scheppen uit andere essays. De stap naar die pessimistischer opvatting zou vanuit de tweede mogelijkheid

worden gemaakt, wanneer de ‘kracht’ waar Ter Braak het hier over heeft niet gelokaliseerd zou worden in de ‘vorm’, maar in de persoonlijkheid die aan die vorm ten grondslag ligt.

34 Ook in ‘Het schone masker’ zal Ter Braak het ondergaan van kunstwerken en het analyseren ervan scherp onderscheiden. Maar hier, helemaal aan het eind van het eerste deel van het essay, is Ter Braak niet het dichtst bij de opvattingen over scheppen uit dat essay.

35 Men kan overigens het aantal strijdigheden in dit deel van het essay niet verminderen door aan te nemen dat de oorspronkelijke oppositie ‘verlicht’ versus ‘dogmatisch’ zich niet binnen het belijden, maar binnen het bewuste analyseren voordoet. Beide houdingen had Ter Braak nu eenmaal in relatie tot ‘liefhebben’ omschreven.

36 Verrassend is dat Ter Braak de verleden tijd gebruikt - ‘noemden’ -, waarmee terugverwezen lijkt te worden naar een eerder gebruik van de uitdrukking die hier als titel van het opstel fungeert. Onduidelijk is waarnaar terugverwezen wordt.

37 In de versie van 1931 vormen beide zinnen geen aparte alinea. Dat versterkt de hier gegeven interpretatie.

38 De eerste werd genoemd in ‘La vérité inutile’, de tweede in ‘Anti-thesen’. Van de eerste haalde hij de uitspraak aan dat we geen waarheden nodig hebben om te dienen, maar dat een waarheid is gewenst die óns dient. De tweede rekende hij aan het begin van 1926 tot de ‘wij’ die proberen scherp, meedogenloos en zonder systeemdwang te denken.

39 In zijn bespreking van Merijntje Gijzen's jeugd (Flierefluiter's oponthoud) gebruikt Ter Braak de uitdrukking ‘een hekkespringend vrijheidsmaniak’ (In: de Vrije Bladen 3 [1926], 307-308). 40 Dit schijnkatholicisme is dan ook geen ‘cultureel verband’ (‘Anti-thesen’), maar is

‘anti-cultureel’, een ‘cultureel masker’ (15).

41 In 1923 hadden Jan Campert en Henrik Scholte geprobeerd een tijdschrift op te starten onder de titel Falanx tegen de vermolmde Tachtigers. Zie: Henrik Scholte. ‘Na een halve eeuw; Herinneringen aan Menno ter Braak als student’, In: Menno ter Braak; Een verzameling artikelen. Red. Sjoerd van Faassen. 's-Gravenhage: BZZTôH, 1978, 20-31.

42 Er zij aan herinnerd dat Ter Braak aan het begin van het eerste deel juist het wereldbeeld als voorbeeld van vorm noemt.

43 Men kan bij Ter Braak het wereldbeeld beschouwen als een vorm en het levensgevoel als de inhoud, de kracht die in deze vorm wordt ondergebracht. Dit is een wat merkwaardige voorstelling van zaken, een die ook niet gemakkelijk verder te concretiseren, nader te specificeren is. Deze voorstelling van zaken kan schatplichtig zijn aan het onderscheid tussen de vorm en de inhoud van kunstwerken dat Ter Braak ook in zijn Propria Cures-tijd vaak maakt, maar ook aan J.A. dèr Mouws - zie zijn ‘Misbruik van mystiek’ (In: Tijdschrift voor Wijsbegeerte, X [1916], 453-478) - onderscheid tussen mystieke gevoelens en de intellectuele vertalingen daarvan in wijsgerige stelsels.

44 Een vergelijkbare gedachte, maar dan juist toegepast op kunstwerken als vormen en niet op wereldbeelden als vormen, komt in een van Ter Braaks bijdragen aan Propria Cures voor. Op 02.05.1925:

‘Dit geslacht [de generatie van R.N. Roland Holst en P.N. van Eyck]

beminde de teruggetrokken beschouwing meer dan het onmiddellijk

beeldende. Het woord werd een zo broos bezit, dat iedere mishandeling

pijnigde. In deze dichters werd waar, dat niet de natuur, maar de geest het

wonder is.’ (261)

45 Dit standpunt hier verschilt van de positie die Ter Braak op dit punt in ‘Anti-thesen’ innam. 46 Vergelijk de in Paragraaf 4.3.1 van de hand van de redactie aangehaalde passage uit de rubriek

‘Marginalia’ in de driedubbele aflevering van het tijdschrift van eind 1926. 47 Met het voorgaande worden interpretaties gekritiseerd die Nel van Dijk geeft in De

reputatie-opbouw van Menno ter Braak in de Nederlandse letteren (Tilburg: diss. KUB, 1994).

‘Opium’ heeft niet ‘het werk van de tot het katholieke geloof bekeerde Jean Cocteau tot onderwerp’ en Ter Braak probeert er niet ‘de positie van Marsman als behorend tot de Vrije

Bladen-groep opnieuw te markeren’ (26). Evenmin is het correct dat Ter Braak met beide

polemische artikelen ‘een poging [doet] de grens tussen beide tijdschriften, die door de activiteiten van Marsman dreigt te vervagen, opnieuw scherp te stellen’ (25). Deze onjuiste interpretaties komen voor een niet gering deel tot stand doordat Van Dijk een aantal malen niet-toetsbare uitspraken doet over intenties van literatuurpolitieke aard van Ter Braak. Deze

attributies bezitten alleen geloofwaardigheid voor wie het achterliggende a priori uit de sfeer van Pierre Bourdieus cultuursociologie op basis van een geloofshandeling deelt. Overigens, ook August Hans den Boef noemt ‘Opium’ ‘een artikel over Cocteau’ in Musil? Ken ik niet;

79

5. Het axioma van de gescheidenheid;

‘Ondergang; Over persoonlijkheid en woord’ (1927).

Samenvatting:

In ‘Ondergang; Over persoonlijkheid en woord’ presenteert Menno ter Braak om te

beginnen een wereld- plus een maatschappijbeeld. Alle twee plaatsen de

persoonlijkheid in het centrum van de aandacht en beide zijn pessimistisch. Worden