• No results found

De vrouw in de DDR, een historiografisch overzicht

Verscheidene debatten spelen een rol binnen het historisch onderzoek naar vrouwen in de DDR. De meest in het oog springende discussie gaat over de mate van emancipatie in de DDR en draait om de vraag hoe geëmancipeerd de DDR eigenlijk was. De staat die pretendeerde dat door de socialistische wetgeving de ongelijkheid tussen man en vrouw was opgeheven, was hier misschien wel minder in geslaagd dan de overheid zelf geloofde. Het succes van deze emancipatie werd in het Westen al tijdens het bestaan van de DDR onderzocht. In de jaren zeventig en tachtig verschenen er enkele sociologische studies die het emancipatiegehalte van de DDR onder de loep namen.123 Of deze onderzoeken als primaire bron of secundaire literatuur moeten worden beschouwd is een dilemma. Ze zijn beschrijvend van aard, waardoor ze neigen naar secundaire literatuur, maar stammen uit de tijd zelf, hetgeen duidt op een primaire bron. Om het nog gecompliceerder te maken verschenen er ook al stukken en boeken van historici toen de DDR nog bestond, deze worden door mij wel tot de historiografie gerekend. Voor deze scriptie is besloten om de sociologische onderzoeken als primaire bron te benaderen. Mede omdat deze sociologen zich moesten baseren op informatie die zij vanuit de DDR in het Westen konden krijgen, waarvan de juistheid tegenwoordig betwijfeld wordt. De scheidslijn tussen bron en secundaire literatuur blijkt in dit veld minder geprononceerd dan historici gewend zijn.

Na de val van de muur bestond het idee dat de vrouwenemancipatie een belangrijke verdienste van het DDR-regime was geweest. In 1946/47 werden de gelijke rechten voor man en vrouw opgenomen in de wet van de toenmalige provincies van de Sowjetische Besatzungszone (SBZ). Met het uitvaardigen van nieuwe wetgeving verdwenen gendervooroordelen echter niet direct van het toneel. Het idee dat vrouwen verantwoordelijk waren voor het huishouden bleef ook in de DDR nog lange tijd bestaan. De werkende vrouw was het ideaalbeeld, maar deze fulltime arbeidsplaats moest gecombineerd worden met een gezin, een smetteloos huishouden en actieve deelname aan maatschappelijke organisaties.124 De historische debatten over vrouwen in de DDR worden in dit hoofdstuk behandeld aan de hand van de volgende thema’s: De werkende vrouw, moederschap, de vraag in hoeverre de emancipatie in de DDR geslaagd te noemen was en de Doppelbelastung. Het hoofdstuk eindigt met een inventarisatie van werken die gerelateerd

123 Bijvoorbeeld het werk van stasispion Gabriele Gast, Die politische Rolle der Frau in der DDR (Düsseldorf 1973). Friedel Schubert, Die Frau in der DDR (Opladen 1980). Jutta Menschik, Evelyn Leopold, Gretchens rote

Schwestern, Frauen in der DDR (Frankfurt am Main 1974). 124 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 9-10.

31 zijn aan de casus van deze scriptie, de Demokratische Frauenbund Deutschlands.

Dit laatste deel gaat op een meer gedetailleerd niveau in op wat er al verschenen is over de massaorganisaties voor vrouwen in de DDR. De DFD is nog niet heel uitgebreid onderzocht, maar er zijn al enkele artikelen en fragmenten verschenen. Ook gaan sommige auteurs,

waaronder Donna Harsch, in op de rol die de FDGB, Freie Deutsche Gewerkschaftsbund, speelde voor vrouwen op de werkvloer. Dit proces kwam begin jaren vijftig op gang toen de FDGB een centraal vrouwenorgaan opzette. Het succes van deze onderneming was echter discutabel.125 Er is wel al gepubliceerd over democratische vrouwenbonden in andere landen, en de overkoepelende organisatie: Women’s International Democratic Federation (WIDF). Binnen het onderzoek van auteurs die deze andere vrouwenbonden onderzochten is er een debat te ontwaren over de feministische inslag van dergelijke (staats)organisaties.

De werkende vrouw

De DDR stond bekend om het hoge percentage werkende vrouwen. Het stijgende aantal vrouwen, waaronder veel moeders, met een baan was een van de opvallendste sociale

ontwikkelingen in Oost-Duitsland. In het Westen was een werkende moeder nog veel minder gebruikelijk.126 Al ten tijde van de SBZ werden de eerste maatregelen getroffen om vrouwen op

de arbeidsmarkt te krijgen. Op 17 augustus 1946 werd order 253 uitgegeven ten behoeve van deze doelstelling. Deze verordening hield een verbod op loondiscriminatie naar aanleiding van sekse in. In 1947 kwam decreet nummer 234 uit dat, samen met andere regelgeving, hulp in het huishouden voor vrouwelijke werknemers poogde te regelen. Fabrieken moesten in

kinderopvang, wasserijen, kledingreparatie en medische hulp voorzien. Daarnaast moest er onderwijs voor vrouwen komen om ze te bekwamen in technische beroepen om de

wederopbouw te bespoedigen. Ondanks al deze maatregelen waren er rond 1950 toch nog minder vrouwen in loondienst dan in 1939.127

Met het gelijkstellen van de juridische rechten van man en vrouw en het buitenshuis werken van vrouwen volgde de SED de officiële lijn van de arbeidersbeweging en de

marxistische emancipatietheorie. Als ideologische basis voor de socialistische vrouwenpolitiek

125 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 121.

126 Donna Harsch, ‘Squaring the circle: the dilemmas and evolution of women’s policy’, in Major en Osmond ed, The workers’and peasants’ state: Communism and society under Ulbricht (Manchester 2002) 151.

32 werden de volgende geschriften als leidraad gezien: het werk van Clara Zetkin (1857-1933) en Friedrich Engels’ Der Ursprung der Familie, des Privateigentums und des Staates uit 1884. Een centrale tekst was August Bebels beroemdste boek Die Frau und der Sozialismus (1879). De mensheid kon volgens Bebel niet worden bevrijd zonder gelijkheid tussen de seksen, maar hij stelde ook dat de vrouwenkwestie dermate met het sociale vraagstuk verweven was dat het geen extra aandacht vereiste. Bebel wilde het huishouden uit de privésfeer halen, de zorg voor de kinderen en de opvoeding zouden door maatschappelijke inrichtingen uitgevoerd moeten worden.128

Ondanks het geloof dat met het beëindigen van klassenverschillen de vrouw als vanzelf bevrijd zou worden propageerden de vroege Marxisten toch enige maatregelen ten dienste van de emancipatie. Vrouwen moesten ontlast worden van hun huishoudelijke sores. Zodoende zou hun productieve capaciteit optimaal te gebruiken zijn voor de versterking van de staat. Het

organiseren van huishoudelijke taken in de publieke ruimte was hiervoor de oplossing. De communisten beoordeelden huishoudelijk werk niet als werk met enige sociale betekenis. Het huishouden had geen emancipatoir potentieel, het werd niet als ‘echte arbeid’ beschouwd. De emotionele kant van het bestieren van een gezin zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van karakter bij de kinderen had ook niet veel aanzien. Een herverdeling van de taken tussen man en vrouw was dan ook niet de beoogde oplossing. Daarmee ging immers nog steeds arbeidskapitaal verloren. Rond de jaren veertig begonnen deze principes al te veranderen waardoor uiteindelijk de DDR de structuur van het kerngezin nooit meer in twijfel heeft getrokken.129

Volgens de DDR-doctrine was de ideale vrouw een werkende vrouw. Het vrouwelijke genderidee bevatte bij voorkeur een fulltimebaan. Via arbeid zou de emancipatie van de vrouwen in de socialistische staat automatisch tot stand komen. Vrouwen die een meer traditioneel

levenspad kozen werden in de propaganda dan ook beschimpt als Heimchen am Herd of

Schmarotzerinnen. In de jaren vijftig wilde de SED zoveel mogelijk vrouwen laten participeren op de arbeidsmarkt om de leegloop van arbeidskracht richting het Westen op te vangen.130 Harsch’ boek geeft enkele voorbeelden van de maatregelen die hiervoor werden uitgevoerd. Zo werden pensioenen en weduwepensioenen niet meer vanzelfsprekend uitgereikt. Ook was

128 Beatrix Bouvier, Die DDR-ein Sozialstaat? Sozialpolitik in der Ära Honecker (Bonn 2002) 245-246. 129Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 4.

33 moeder zijn van kleine kinderen geen excuus om je niet op de arbeidsmarkt te begeven.131

Daarnaast werd de alimentatieplicht begin jaren vijftig afgeschaft om gescheiden moeders ook aan het werk te krijgen.132

In 1952 werd er binnen de FDGB een centraal vrouwenorgaan gecreëerd, waarbij werd aangemoedigd dat elke industriële vakbond hetzelfde zou doen. Officieel was de FDGB een overkoepelende vakcentrale.133 Door de zuiveringen die bij het ontstaan van de SED en de massaorganisaties plaatsvonden bleef er niet veel ander geluid meer over, christensocialen en sociaaldemocraten werden afgezet en velen van hen vertrokken naar West-Duitsland. In de praktijk waren de ‘andere vakbonden’ dus weinig zichtbaar. Het is opvallend dat Harsch opmerkt dat deze vakbonden onder de FDGB geen gehoor gaven aan de oproep om vrouwenorganisaties op te richten, omdat hun autonomie al ingeperkt was.

Het lukte de FDGB niet om vrouwen op de werkvloer op grote schaal te ondersteunen. Hierom besloot de SED in 1952 tot nieuwe stappen. Het Frauenforderungsplan werd opgezet. Elk bedrijf moest jaarlijks verslag doen over de kwalificaties en promoties van vrouwen. Het bleef desondanks de vraag in hoeverre de verslagen van bedrijven overeenkwamen met de werkelijkheid. Om dichter op de werkelijkheid te zitten zorgde de SED ook voor een organisatie die vrouwen representeerde in de fabrieken: de BFA (Betriebsfrauenausschüsse).134 Naar

voorbeeld van de Sovjet vrouwencomités in fabrieken werden de BFA eerst op de fabrieksvloer geïnitieerd. Uiteindelijk verspreidden zij zich naar kantoren, winkels en de landbouw.135 Net

zoals de DFD-comités van de jaren veertig hadden deze organisaties een duale missie.136

Enerzijds verdedigden zij de vrouwenbelangen op de werkvloer en anderzijds riepen zij vrouwen op om te gaan werken ter verhoging van de productiviteit en vervolmaking van het

vijfjarenplan.137 Via vooraanstaande SED-vrouwen probeerde de BFA, net als de DFD, te zorgen dat niet alleen de BPO (Betriebsparteiorganisation) en BGL (Betriebsgewerkschaftsleitung) iets te zeggen had over vrouwelijke arbeiders. De lokale secretaris van de SED, en dus niet de

131 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 98-99

132 Harsch, Revenge of the domestic, 99.

133 Freedman, Paul, ‘Luxury dining in the later years of the German Democratic Republic’ in Fulbrook, Mary, Port, Andrew I., ed. Becoming East German, Socialist structures and sensibilities after Hitler (Berghahn Books, New York, Oxford 2013) 179.

134 Harsch, Revenge of the domestic, 122. 135 Ibidem 122.

136 Ibidem 122-123 137 Ibidem 123.

34 fabriek, was de leidinggevende van de BFA. Elke BFA was dus niet alleen afhankelijk van de vrouwen die erin zaten maar ook van de welwillendheid van de lokale, vaak mannelijke, secretaris van de SED.

Een aantal van de BFA zetten stevig in. Zij spraken zich openlijk uit over mannelijke arrogantie en de angst van mannen om hun banen te verliezen aan vrouwen. Er heerste een militante toon. In privégesprekken werden timide vrouwen gesterkt in hun vertrouwen om tegen discriminatie in te gaan. Het militante comité was echter niet de norm. Op veel plekken bleven dergelijke groepen een top-down-aangelegenheid met een voorzitster die door de plaatselijke SED-leiding was aangesteld.138

In 1956 gaf de FDGB nogmaals een uitgebreid programma uit ten behoeve van de verbetering en verlichting van de levens van werkende meisjes en vrouwen. Helaas sijpelde de uitvoering van deze plannen toch niet geheel door naar het niveau van de arbeidsters zelf.139 Vele bedrijven en plaatselijke afdelingen weigerden het programma uit te voeren. De integratie van vrouwen op de fabrieksvloer liet nog steeds te wensen over.

In de jaren zestig kwam de focus meer te liggen op het kwalificeren van vrouwen voor beroepen die van oorsprong voornamelijk door mannen werden

verricht.140 Om de scholing van vrouwen

te bevorderen werden er binnen bedrijven opleidingen opgericht. Vrouwen kregen kleine betaalde vrijstellingen om hier aan deel te nemen.141 Deze scholing, of wel bijscholing, was ook een cruciaal punt voor de DFD. Zij stimuleerde deze cursussen binnen het bedrijf maar hadden ook hun eigen vrouwenacademies.

138 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 123.

139 Harsch, Revenge of the domestic, 121.

140 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 13. 141 Kaminsky, Frauen, 77.

35 Over het algemeen was de gelijkberechtiging die de SED ambieerde economisch van aard.142 Anna Kaminsky toont met vele voorbeelden aan dat de SED gelijke rechten

voornamelijk nastreefde ten behoeve van economisch belang. Daarnaast moesten vrouwen de werkvloer op om de technologische achterstand van de DDR op te lossen. Vanwege de lage arbeidsproductiviteit door dit gebrek aan technologie waren er meer arbeidskrachten nodig. Emeritus-hoogleraar Barbara Einhorn143 liet in een eerder artikel een andere interpretatie zien. Zij stelde dat de moeite die de SED in de vrouwenemancipatie stak niet alleen gericht was op deelname in het productieproces en de financiële onafhankelijkheid van de man, maar juist bestond uit een idee van de volledige ontwikkeling van het individuele potentieel.

“It would therefore be inaccurate to see the host of legal and social measures in favor in equality purely in terms of the shortage of labor power in the aftermath of war and of the largescale exodus of GDR citizens prior to the closing of the border in 1961”144

Einhorns focus ligt meer op de ideologische inhoud van de DDR, waar Kaminsky de

economische overwegingen vooropstelt. Dit verschil in perspectief schept een ander beeld van het handelen van de partij. De nadruk op ideologie of juist op andere factoren blijft een

terugkerend debat binnen het totalitarisme-discours. Handelden staten vanuit pure ideologie of toch vanuit de reële situatie die zij aantroffen? De rol van economische belangen is voor de ene auteur belangrijker dan voor de ander.

Gisela Helwig en Hildegard Maria Nickel schilderen in hun Frauen in Deutschland 1945- 1992 het stimuleren van participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt af als een samenkomst van ideologische en economische doelstellingen. De klassieke marxistische gedachte dat de vrouw bevrijd moest worden door deel te nemen aan het productieproces kwam handig overeen met het tekort aan arbeidskrachten in de DDR.145 Dit opportunistisch ondersteunen van een ideologische

overtuiging is misschien wel de meest geloofwaardige analyse van het handelen van de partij. Suzanne Kranz beschrijft hoe de DDR de vrouwenkwestie beschouwde als een

klassenprobleem, niet als een genderprobleem. Vrouwen werden door de staat als een onderdeel

142 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 16.

143 O.a. Auteur van Cinderella goes to the market: citizenship, gender and women's movements in East Central Europe, Oxford (1993).

144 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 226.

36 van de klassenstrijd gezien, niet als individuen met andere behoeften dan mannen. Zij werkt deze stelling uit door te betogen dat vrouwen in de DDR hierom een gebrek aan feministisch

bewustzijn hadden. De staat definieerde vrouwen als arbeiders en vrouwen zagen zichzelf volgens Kranz dan ook als arbeiders. De term feminisme werd volgens haar niet gebruikt in Oost-Duitsland.146

Een van de maatregelen om de Schmarotzerinnen, de werkschuwe huisvrouwen, aan het werk te krijgen waren de zogenaamde Hausfrauenbrigaden. Deze vrouwen werden ingezet om mee te helpen met de oogst of om productiequota te behalen. Daarnaast werden de minder arbeidsgeschikte vrouwen ingezet in zogeheten omabrigades, zij pasten op de kinderen of deden het huishouden van de werkende vrouwen.147 De DFD speelde een belangrijke rol in de

ontwikkeling en het propageren van deze huisvrouwen- en omabrigades.148

Barbara Einhorn gaat in haar artikel in op enkele maatregelen ten behoeve van de promotie van vrouwen. Zij presenteert enkele gevallen die het tekort aan vrouwen in de hogere segmenten van het bedrijfsleven en politiek aantonen. Ook geeft zij aan dat de FDGB zich weliswaar inzette voor vrouwen, maar alleen in bedrijven waar al veel vrouwen werkten comités oprichtte.149 Ook Harsch laat zien dat er weinig vrouwen in de fabrieksraden en de Freie

Deutsche Gewerkschaftsbund, actief waren.150 De politie, het leger en het Ministerium für

Staatssicherheit bleven in eerste instantie ook mannendomeinen.151 Pas in de jaren tachtig kwam

er een plan voor een algemene dienstplicht voor mannen en vrouwen.152

In de SED waren vrouwen niet erg sterk aanwezig. Vrouwelijke politieke participatie verminderde sterk in de late jaren veertig omdat mannen weer hun plaats innamen in de politieke orde. Het vrouwelijk percentage steeg echter weer na de golf van vervolgingen binnen de SED in 1951. Het percentage vrouwen bleef vanaf dat jaar steken op 23%.153

Op een gegeven moment werd het recht op werk, dat in 1949 grondwettelijk vastgelegd

146 Suzanne Kranz, ‘Women’s role in the German Democratic Republic and the state’s policy towards women’, Journal of international women’s studies 7 (2005) 69-83.

147 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 75-76. 148 DY31/1001, Aus der Entschliessung VII. 67-79.

149 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 224.

150 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 49.

151 Kaminksy, Frauen, 89.

152 Mary Fulbrook, Anatomy of a dictatorship, inside the GDR 1949-1989 (Oxford 1997) 84-85. 153 Harsch, Revenge of the domestic, 69.

37 was, vervangen door een verplichting. Kaminsky beschrijft dat in 1968 arbeid een plicht werd. Hierbij werd niet elk soort werk hetzelfde gewaardeerd, er moest door de SED goedgekeurd maatschappelijk en nuttig werk gedaan worden.154 Zogenaamde ‘arbeidsschuwe’ personen die zich telkens opnieuw distantieerden van de werkvloer konden zelfs worden vervolgd. Deze misdaad kon met twee tot vijf jaar Arbeitserziehung bzw. Freiheitsentzug bestraft worden. Ook werd er een meldplicht van dergelijke gevallen ingevoerd.155

Een belangrijk onderliggend debat binnen de teksten over werkende vrouwen in de DDR is in hoeverre werk automatisch emancipatie betekende. Dit was volgens de marxistische

doctrine wel het geval, maar de historische werkelijkheid van de DDR toonde aan dat deze genderstructuren toch lastiger te doorbreken waren dan gedacht.

Irene Dölling beschrijft een chronologie van het vrouwbeeld in de DDR. In de jaren vijftig draaide het ideaal om de werkende vrouw. In de jaren zestig veranderde dit naar een gekwalificeerd werkende vrouw die haar steentje bijdroeg aan de wetenschappelijke technische revolutie. Hiermee geeft zij eenzelfde ontwikkeling aan als Kaminksy. Dölling voegt echter nog iets toe; er werd in de jaren zestig tegelijkertijd ook meer nadruk gelegd op het moederschap.156

Donna Harsch beschrijft hoe eerder onderzoek, van bijvoorbeeld Trappe, Koch en Knöbel, concludeerde dat productie het belangrijkst was. Zij ziet zelf in de jaren vijftig moederschap echter ook al een rol spelen binnen het beleid van de SED. Ulbricht lijkt minder maatregelen ten behoeve van moederschap te hebben doorgevoerd, maar Harsch toont dat dit niet betekende dat het toentertijd geen belangrijk thema was.157

Mary Fulbrook ziet ook geen breuk tussen Honecker en Ulbricht wat betreft vrouwenbeleid. Zij onderscheidt twee fasen in het beleid van de SED. De eerste was een

oprechte, progressieve en idealistische fase in de jaren vijftig en zestig. De tweede fase, de jaren zeventig en tachtig, dicht zij een zeker pragmatisme toe. In deze fase waren de politieke

besluiten ontworpen om het krijgen van kinderen te bevorderen, maar ook om de vrouw effectief deel te laten nemen aan het werkende bestaan. Toch duiden deze twee fasen niet op een breuk: Fulbrook benadrukt ook belangrijke continuïteiten en subtiele lange termijn ontwikkelingen. Zo

154 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 94. 155 Kaminsky, Frauen, 95.

156 Irene Dölling, ‘Gespaltenes Bewusstsein, Frauen und Männerbilder in der DDR’, in Helwig, Nickel ed. Frauen in Deutschland (Berlijn 1993) 28.

157 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic