• No results found

3 Vegetatieontwikkeling in hoogvenen

3.2.6 De vegetatie van oligotrofe kwelvenen

In de Ecosysteemvisie Hoogvenen (Van Wirdum 1993a) worden de verzuurde

laagvenen en de brakwatervenen samengevat onder de noemer ‘overgangsvenen’. In dit soort systemen zijn veel soorten dominant aanwezig die gewoonlijk kenmerkend geacht worden voor hoogveenvegetatietypen. Aangezien vaak ook minerotrafente of rheotrafente flora-elementen aanwezig zijn, is de vegetatie qua soortensamenstelling en structuur toch vaak moeilijk te onderscheiden van de hoogveenvegetatietypen zoals we die kennen uit bijvoorbeeld het Bargerveen.

Deze situatie doet zich ook voor bij de oligotrofe kwelvenen in de Brunssummerheide. Als type zijn deze systemen nog niet eerder in een hoogveen-context geplaatst, hoewel hun soortensamenstelling en structuur daar wel aanleiding toe geeft. In Nederland zijn op meerdere plaatsen dergelijke systemen aanwezig geweest

(bijvoorbeeld de Breukberg; Provincie Limburg). Het is echter niet ondenkbaar dat ook op andere plaatsen in Nederland, wellicht aan het begin van de veenvorming,

dergelijke venen aanwezig zijn geweest en mogelijk zelfs de basis hebben gelegd voor latere hoogveencomplexen. Hieronder volgt een korte beschrijving van een dergelijk systeem in de Brunssummerheide naar Van der Mast (1983), Ganzevles & Van Ziel (1994).

Het terrein van de Brunssummerheide kent een zeer complexe geologische opbouw. Door het gebied loopt naast andere breuken, de Feldbiss-storing met aan de zuidzijde ervan arme Miocene zanden (zogenaamd zilverzand) en ten noorden ervan oudere Pleistocene zanden, grinden en lössafzettingen. Het gebied bestaat uit hellingen met boscomplexen: Grove dennenbos op de hellingen en Berken-Wilgenbos en Elzen- Wilgenbos in de vochtige laagten en in het stroomdal van de Rode Beek. Op de voedselrijkere bodems treft men ook Eiken-(Haag)Beukenbossen aan.

Naast de bossen zijn in het stroomgebied van de Rode Beek op een aantal plaatsen oligotrofe kwelvenen aanwezig (ook wel ‘hangvenen’ of ‘hellingvenen’ genoemd). Zij komen voor op die plaatsen waar oligotroof water, dat verderop inzijgt in het

hoogterras, opwelt uit de arme (zilver)zandbodem van de helling en dan afstroomt naar de beek. De gemeenschappen van deze kwelvenen bestaan voor een groot deel uit soorten als Andromeda polifolia, Eriophorum angustifolium, Erica tetralix,

Sphagnum cuspidatum, S. recurvum, S. papillosum en S. capillifolium. Als rheotrafent element is Beenbreek (Narthecium ossifragum) frequent massaal aanwezig. Op de overgang van natte naar droge systemen komen de karakteristieke soorten van natte heide voor, onder andere Erica tetralix, Gentiana pneumonanthe en Carex rostrata, maar ook Molinia caerulea. Op arme bodems, waar natte condities met hoogveen- of

Berkenbroekbossen, met een dik dek van Veenmos op de bodem. Op enigszins rijkere standplaatsen komen ook Salix cinerea en S. aurita voor. Op de kwelplekken van het oligotrofe grondwater is de watertoevoer bijna het hele jaar door gegarandeerd. Op deze plaatsen vindt daarom de beste veenvorming plaats. Op plaatsen langs de helling die meer afhankelijk zijn van regenwater, is de veenvorming minimaal of afwezig. Op kwelplekken in komvormige plaatsen langs de helling kan het veenpakket 4 tot 5m dik worden.

Veenherstel is in dit gebied relatief eenvoudig en veelal bijzonder succesvol. Vaak volstaat het opheffen van de drainage van een gebied door het dempen van oude afvoersloten en het verwijderen van opgeslagen storingsvegetaties. Op de arme zandbodem verschijnen dan snel Lycopodium innundatum, Pedicularis sylvatica, Rhynchospora fusca en verschillende Veenmossoorten. Is de veenvorming eenmaal in gang gezet dan gaat zij in hoog tempo door: op één locatie is in 1974 een zandpad voor auto’s afgesloten en was de waterafvoer tot staan gebracht. Momenteel ligt op die plaats een veenpakket met een dikte tussen de 40 en 60 cm! Dat is een

gemiddelde aanwas van 2.5 cm per jaar! Deze accumulatiesnelheid zal waarschijnlijk met toenemende ouderdom van het veenpakket verminderen.

Conclusies ‘Heden’

• Hoogveenvegetatietypen hebben een specifieke structuur die van belang is voor het functioneren van het systeem. In ons klimaatsgebied zijn hoogvenen altijd voorzien van een (nagenoeg) gesloten veenmosdek. De oorspronkelijk tamelijk uniforme vegetatiesamenstelling van het levende hoogveen met een gering aantal gezelschappen die wijzen op de dominantie van ‘interne’ factoren, heeft in de veenrestanten plaats gemaakt voor een groot aantal plantengezelschappen die een verandering in ecologische condities (dominantie ‘externe’ factoren)

weerspiegelen; veel van deze gemeenschappen zijn in ecologische en botanische zin minder waardevol.

• Momenteel is binnen regeneratieprojecten ten aanzien van vegetatie veel behoefte aan kennis op verschillende niveaus:

- Is het mogelijk hoogveengezelschappen (door veenmos gedomineerde vegetatietypen) te regenereren op het veenrestant?

- Wat zijn de randvoorwaarden om regenererende gezelschappen uit te laten groeien tot meso- en zelfs macrosystemen en hoe lang duurt dit?

- Als de kansrijkdom voor het ontstaan van dergelijke systemen niet hoog is, wat is dan de rol voor de bestaande gemeenschappen? Daarnaast is behoefte aan kennis over de (vestigings)ecologie van enkele gewenste (Sphagnum cuspidatum, S. recurvum en bultvormende veenmossen) en storingssoorten (Molinia caerulea, Betula pubescens en Juncus effusus). Stimulering of bestrijding van deze soorten gebeurt nu veelal alleen op basis van locale ervaring en inzichten en berust te weinig op onderbouwde fundamentele kennis.

• Rond een natuurlijk, intact hoogveen is een zone aanwezig waarin ombrotrofe veenafzettingen en de minerale afzettingen elkaar ontmoeten (lagg). Verschillen in bodemsamenstelling en watervoorziening zorgen voor een relatief grote ruimtelijke ecologische variatie en een gevarieerde vegetatie. In Nederland zijn dergelijke situaties niet langer aanwezig. Er is behoefte aan kennis op de volgende punten:

- Kan de lagg-zone voorwaardenscheppend zijn voor hoogveenvorming: dat wil zeggen is, uitgaande van de huidige situatie, de graduele

dominantieverschuiving van ‘externe’ naar ‘interne’ factoren het beste vanuit een ‘lagg’ te realiseren, daar ze als buffer kan dienen voor storende invloed van buitenaf.

- Moet de ontwikkeling van een lagg als afgeleide van hoogveengroei in het centrale deel worden beschouwd; met andere woorden vormt ze een overgangszone zonder functionele betekenis.

• De vegetatie in de kragge van een laagveen is de respons op de heersende basenstatus, die bepaald wordt door de aanwezige verhouding van regen- en grondwater. In tal van laagvenen (zoals in Noordwest Overijssel) bereikt de kragge momenteel een dikte waarbij het regenwater de invloed van het grondwater overheerst. Onder het gevoerde maaibeheer, dat verbossing moet voorkomen, breiden Sphagna zich in deze terreinen dominant uit. Het is echter niet bekend hoe deze ontwikkeling zich in de toekomst zal voortzetten en hoe omgegaan moet worden met de beheersdoelstellingen: laag- of hoogveen? Discussie hierover kan ondersteund worden door resultaten van paleo-ecologisch onderzoek (zie paragraaf 3.2) en moet plaatsvinden in het licht van de

kansrijkdom van hoogveenontwikkeling of -herstel in deze en andere systemen. • Brakwatervenen hebben vaak een hoogveenachtige vegetatie maar zijn zowel

floristisch als hydrologisch gezien laagveenmoerassen. Een belangrijk gegeven in brakwatervenen is de aanwezigheid van een zoet(regen)waterlens, die de

(hoog)veenvorming bevordert. Een discussiepunt is of hoogveenvorming in brakwatervenen vanuit de laagveensituatie mogelijk is zonder een tussenliggende bosfase. In veel brakwatervenen is het brakke water geleidelijk verzoet, waardoor maaibeheer nodig is om de terreinen bosvrij te houden.

• Oligotrofe kwelvenen komen voor op locaties met een constante hoge toevoer van oligotroof kwelwater. Hoewel het aantal locaties waar dergelijke

omstandigheden zich voordoen gering is, zijn de mogelijkheden voor

hoogveenvorming hier zeer groot. Temeer daar het gaat om in Nederland zeer zeldzame systemen, dienen verdere mogelijkheden voor de ontwikkeling van dit type hoogveen te worden onderzocht.