• No results found

DE TERNATE-ARCHIPEL

In document L-\^ BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 128-200)

N°. 1.

VERWIJZING.

Zie, voor gouvernementsgebied, bundel V, blz. 460—461.

Zie, voor inheemsche rechtspraak, bundel V, blz. 441 en 465.

Zie, voor godsdienstige rechtspraak, bundel 1, blz. 233—234.

Zie, voor hoofdenverkiezingen, beueden, Serie Z.

SERIE Q.

Vooraf ga de opmerking dat dit onderzoek niet achter elkaar is gehouden, doch op verschillende tijden en plaatsen, naar mate de gemaakte tournees dit meebrachten, en dat dit verslag de samentrek-king is van al het verhandelde op de daartoe gehouden vergaderingen.

Vergaderingen met dit doel werden gehouden : op 27 September 1909 te Boesoe-boesoe (Morotai), waar aanwezig waren:

De Sengadji van

Op 29 September te Berri-berri, waar aanwezig waren De Ngofamanjira van kampong Berri-berri,

//

Sakitta,

n

Jao.

Op 2 October te Wajaboela, waar aanwezig waren:

De ls t e Kapita van kampong Wajaboela,

I l l DE TEKNATE-ARCHIPEL

De Kapita van kampong Libano , De Kimalaha // // Hapo,

De l8te // „ „ Sopi,'

De 2de n „ „ „

Geraadpleegd werden alzoo op Morotai 22 hoofden, vertegen-woordigende 12 kampongs, waarvan er 11 belangrijke damarposten zijn, nl. Boesoe-boesoe, Mira, Sangowo, Berri-berri, Sakitta, Jao, Wajaboela, Loloba, Libano, Hapo en Sopi.

Op 16 October werd vergadering gehouden te Weda, aanwezig waren:

De Oetoesan van het district Weda, De Sengadji // // // „

De Kapitan-Laut van het district Weda, en de Politie-opziener aldaar.

Den 4t o November werd vergadering gehouden te Loda, waarbij tegenwoordig waren alle hoofden van Loda, Baroen en Laba, zonder uitzondering, benevens de Politie-opziener en de Posthouder van Djailolo.

Alle vergaderingen waren publiek, en werden door velen bijge-woond terwijl ook zeer dikwijls ouden van dagen of damarhalers door de hoofden werden opgeroepen om hunne verklaringen te be-vestigen of toe te lichten.

Geen onderzoek is dus gehouden te Maba en Gane alsmede in Ragoe, terwijl voor het onderzoek in het Tobelosche en Kausche als ook voor de Westkust van Tidoreesch Halmaheira geen bepaalde vergaderingen zijn gehouden, aangezien ik daar den toestand uit eigen aanschouwing ken.

Een punt wenschte ik nog op den voorgrond te stellen, nl. : Mij is [bij brief van den resident] opgedragen een //onderzoek naar de door de bevolking uitgeoefende rechten op de damarbosschen van Morotai en andere streken in dit gewest// (Missive G. S. dd. 3 Augustus 1909 N». 1 9 9 7j#

Ik heb mij daarom bepaald tot een onderzoek naar de adatrechten van de inheemsche bevolking.

Een onderzoek naar de voordeelen of nadeelen, aan de stipte handhaving dier rechten verbonden, lag naar mijne meening niet in mijne opdracht en is dan ook niet gehouden.

Bij het uitbrengen van mijn advies ter zake van het rekest . . . . , heb ik mij uitsluitend de vraag gesteld, of eene zoodanige concessie in overeenstemming is met de geldende adat der bevolkin°- 0f

DE TEENATE-AUCHIPEL 1 1 2

niet, zonder in te gaan op de als vanzelf rijzende vraag of eene concessie-uitgifte in facto niet beter zou zijn dan de adatregeling die voor misbruiken de deur openzet, ja, gedeeltelijk zelfs op usurpatie berust.

V e r s l a g v a n h e t o n d e r z o e k .

Damar is vrij, onbewerkt desnoods onontdekt in het bosch, of is bewerkt.

De vrije onbewerkte damar in het bosch, wordt aangeduid met den naam //damar Sultan// of //damar Kompenia//.

Deze aanduiding is echter niet meer dan een naam.

Men wil daarmee volstrekt niet zeggen, dat de Sultan of Kom-penia eigendoms- of andere rechten op die boomen uitoefent, men geeft daarmede eenvoudig aan, dat die boomen aan niemand (aan geen persoon) toebehooren, dat zij iets zijn waarop door niemand eenig afzonderlijk en door iedereen met evenveel recht wordt uitge-oefend. Iedereen mag zoo'n boom of zulke boomen ontdekken, heeft daarop het ontginningsrecht. Deze regeling geldt voor de geheele inheemsche bevolking, Tobeloreezen en Galelareezen van het eiland Morotai, en evenzeer voor vreemdelingen. Ook deze behoeven om op ontdekking tot ontginning uit te gaan geene toestemming van / hoofden te hebben en geene betalingen te doen.

Ook de Sultan zou persoonlijk dit recht mogen of laten toepassen , evenzoo de Kompenia. Het absolute beschikkingsrecht van den Sultan over vrije boomen wordt evenwel beslist ontkend.

Als grond werd daarvoor aangevoerd, dat de Sultan zeker het recht heeft om deel te hebben aan het ontginningsrecht, zoo goed als iedere inwoner of vreemdeling, doch dat hij niet het recht heeft om een deel van het terrein voor het ontginningsrecht der bevolking te sluiten. Daardoor zou hij, naar het rechtsgevoel der bevolking, zijne macht te buiten gaan, en met de adat in strijd raken.

De adat leert daaromtrent het volgende:

De oude bevolking der eilanden (dit is mij uit de Tidoreesche verhalen omtrent het ontstaan der Sultanaten mede gebleken) erkende de ingedrongen, overmachtige vreemdelingen als Sultan, als meester, en nam op zich hem bepaalde prestation, als heerendiensten, leve-rantiën enz. te doen. Daartegenover erkende de Sultan alle rechten der bevolking op den grond, waar zij reeds gevestigd was.

(Dit is zoo sterk, dat op het eiland Tidore bv. de Sultan geen stukje grond bezit of bezat. Alle gronden behoort of behoorde aan de Gemeente.)

De bevolking is dus naar haar rechtsbegrip, met de levering

113 DE T E K N A T E - A R C H I P E l

W e r prestation (thans conversie-belasting) volkomen quitte, en de Sultan doet aan de adat te kort, wanneer hij een gedeelte vanden grond der bevolking aan haar ontginningsrecht onttrekt. Het recht der bevolking kan dus worden omschreven als het onbeperkte recht van eerste ontginning.

De Sultan eu vreemdelingen hebben ten deze hetzelfde, doch geen meerder recht dan de bevolking, en de Sultan heeft niet het recht een deel van den grond voor het ontginningsrecht der bevolking te sluiten , immers juist de uitoefening van dat recht moet de bevolking in staat stellen aan hare verplichtingen jegens den Sultan te voldoen.

Waar nu de uitgifte eener concessie door den Sultan, ook zelfs over vrije damarboomen, eene beperking van het ontginningsrecht der bevolking medebrengt, moet deze geacht worden met de adat (het rechtsgevoel) der bevolking in strijd te zijn.

Is deze toestand zoo op M o r o t a i , waar geen der kampongs ge-meentegrond heeft, eenigszins anders is dit, waar de kampongs wel gemeentegronden heeft.

In het L o d a s c h e , waar elke kampong haar eigen gebied heeft, behoort de daarop voorkomende vrije damar aan de kampong, aan de gezamenlijke kamponggenooteu.

Elk hunner heeft het recht, zulke boomen in ontginning te nemen, zonder daarvoor eenige betaling te doen en zonder vooraf-gaande kenuisgave aan- of vergunning van de hoofden.

Wil een vreemdeling, in casu dus ook een inwoner van een andere kampong, daartoe overgaan, dan heeft hij allereerst toestem-ming van de kampongs, d. w. z. van het kampongbestuur noodig, en gaat hij over tot ontginning, dan betaalt hij eene schatting ( n g a s e ) aan de kampong op wier grond hij ontgint.

Ook hier wordt het beschikkingsrecht van den Sultan over de vrije damarboomen niet erkend, de redeneering is hier zuiver dezelfde voor elk kamponggebied, als op Morotai voor het geheele eiland ui. //de grond en de opbrengst daarvan moet open blijven voor het ontginningsrecht der bevolking, teneinde haar in staat te stellen hare prestation aan den Sultan te voldoen//.

De Sultan heeft niet het recht een deel van het terrein voor dat recht te sluiten, heeft alzoo geen absoluut beschikkingsrecht over de vrije damarboomen op kampongterrein voorkomende. Het onderscheid met Morotai ligt alleen iu het feit, dat op Morotai aan vreemdelingen hetzelfde recht wordt toegekend als aan inwoners, terwijl de inwoners op Loda een recht bij voorkeur hebben.

DE TEIINATE-AUCHIPEL 114

In het W e d a s c h e behooren alle boomen aau het district. Ook hier worden zy //damar Sultan//genoemd.

Het beschikkingsrecht erover berust echter niet bij den Sultan maar bij het district.

Alle districtsgenooteu hebben het recht vrije damar te gaan ont-ginnen, alle vreemdelingen ook, doch met goedvinden van het districtsbestuur, en, voor het geval zij tot ontginning komen, onder betaling van n g a s e aan liet district, te weten aan het districtsbestuur.

Sluiting van een onontgonnen terrein voor het ontginningsrecht der bevolking zou ook hier tegen de adat zijn.

Op den toestand van usurpatie, zooals die daar thans de heer-schende is, kom ik later terug. In een geheel anderen toestand verkeeren de vrije damarboomen die voorkomen op apauageterrein , zooals dat ter "Westkust van Tidoreesch Halmaheira het geval is.

De Sultan heeft dit land, onbewoond zijnde, in bezit genomen, en daarvan aan zijne bloedverwanten of ambtenaren stukken uitge-geven, als levensonderhoud en als belooning voor de diensten die zij hem in hunnen rang presteerden. Eerst later heeft zich daar

van Tidore uit, bevolking nedergezet.

Van deze apanagegronden is, zoolang de apanagehouder leeft, of zijn ambt bekleedt, het vruchtgebruik te zijner absolute be-schikking. Hij heeft recht op alle producten die daarop voorkomen, en niemand, zelfs van Tidore, mag zich daar vestigen zonder zijne toestemming. Elke apanagehouder heeft er daarom zijn //pertadav (gemachtigde). Het ontginningsrecht van den grond en de daarop voorkomende bosschen, berust bij hem en hij is volkomen vrij in de wijze waarop hij zijn apanage wil productief maken. Van de door de opgezetenen aangelegde tuinen worden hem geschenken in producten miloe, brandhout enz. aangeboden als erkenning van zijn recht; en al worden gewoonlijk deze niet, met dwang geeischt, niemand of bijna niemand verzuimt ze te brengen.

Het ontginningsrecht van vrije damarboomen daarop voorkomende, berust absoluut bij hem, geen der opgezetenen van zijn apanage heeft ten deze eenig ontginningsrecht, dan met zijne toestemming en ouder vervulling van de voorwaarden, die hij daaraan verbindt.

Hij kan bv. de exploitatie aan de opgezetenen overlaten, onder betaling van ngase aan hem, hij kan die ook zelf terhand nemen, met zijne eigene opgezetenen, dan wel met vreemd werkvolk, hij kan ook de exploitatie aan anderen overdragen, dan wel een

115 t>E T E U N A T E - A K C H I P E L

monopolie van opkoop verleenen, kortom de opgezeteneu van eeu apanage hebben geen ander ontginmngsrêcht, dan zij aan den apanagehouder, al of niet onder voorwaarde, ontleenen.

De eigendom van den grond en van de boomen van het apanage blijft echter berusten bij het Sultanaat.

Sterft de apanagehouder of wordt hij ontslagen, dan valt het apanage terug in de beschikking van den Sultan, die daarover, zonder de bevolking daarin te hooren, opnieuw naar zijn goedvinden kan beschikken. Het verschil in toestand laat zich uit het tevoren vermelde gemakkelijk verklaren.

Op andere plaatsen had de bestaande bevolking reeds verkregen rechten, toen zij zich vrijwillig, onder erkenning van die rechten, aan den Sultan onderwierp, waaruit een contract van prestatie en contra-prestatie ontstond.

Hier echter werd de Sultan krachtens recht van verovering of eerste inbezitname, onbeperkt heer en meester over den grond en alles wat daarop en daarin is.

Van dat onbeperkt beschikkingsrecht heeft de apanagehouder het onbeperkt vruchtgebruik overgenomen, en de later daar gekomen bevolking heeft dus geene andere rechten, dan die zij aan hem ontleent, en voorzoover het belang van den apanagehouder mede-brengt om niet te veeleischend te zijn op gevaar van zijn apanage door de bevolking verlaten te zien. De eigen aanplant der opge-gezetenen is hun volledig eigendom, behoudens erkenning van het hooger recht van den apanagehouder door betaling van schatting als bovenvermeld.

Volgens de adatregeling ter Westkust van Tidoreesch Halmaheira zou de apanagehouder het volste recht hebbeu concessie-contracten voor damarwinning af te sluiten, dan wel de verkoop daarvan aan een persoon af te staan.

Al het voorgaande samenvattende, kom ik voor terreinen die geen apanage zijn, tot de volgende drie conclusion :

1. Naar haar rechtsgevoel heeft de bevolking het onbeperkte recht van ontginning van damarboomen op haar terrein voorkomende.

2. Het recht van den Sultan om een gedeelte van haar onont-gonnen terrein voor haar ontginmngsrêcht te sluiten, wordt ontkend en is tegen de adat.

3. De Sultan heeft daarom niet het recht, om, met uitsluiting van de bevolking, het recht tot ontginnen van vrije damar aan een ander af te staan, terwijl

DK TEENATE-AECHIPEL 1 1 6

4. het ontginningsrecht op apauageterreineu ter Westkust van Halmaheira berust bij 'Sen apanagehouder; de bevolking alleen in zooverre als haar die door den apanagehouder, al dan niet onder voor waarden, worden verleend.

Ik ga thans over tot de bespreking van de rechten der inheemsche bevolking op de door haar ontgonnen damar.

De bevolking maakt van het haar toekomend onbeperkt ontgin-ningsreclit gebruik, door op boomen of op groepen van damarboomen een persoonlijk recht te vestigen.

De vestiging van dit recht heeft plaats door de inbezitname.

Een damarboom of een complex van zulke boomen wordt in bezit genomen, door den boom van een merk te voorzien, of zoo het een complex betreft, ettelijke boomen, die als grenspunten dienen, van dat merk te voorzien, dan wel andere om het complex heen staande boomen, op die wijze te merken; een en ander gevolgd door kennis-gave aan de hoofden.

Op Morotai wordt bovendien nog het pad dat naar de vindplaats leidt, van hetzelfde merk voorzien.

Zooals te voren opgemerkt, kunnen ook vreemdelingen, al dan niet onder voorwaarden, dit persoonlijk recht op boomen vestigen.

Het recht van bezit geeft aan den bezitter een recht om met uitsluiting van anderen, de eigenlijke ontginning (damarwinning) te doen plaats hebben.

Het persoonlijk recht, dat door de inbezitname op den boom wordt gevestigd, is in verschillende streken verschillend.

Op Morotai wordt de b o o m met zijn o p b r e n g s t het persoonlijk eigendom van den inbezitnemer.

Niemand mag den boom of het complex bewerken of wat dan ook er aan verrichten, zonder toestemming van den eigenaar.

Heeft iemand een complex tot ziju eigendom gemaakt, en valt het werk der damarwiuning hem te zwaar, dan staat het hem vrij hulp van anderen in te roepen, hetzij tegen betaling in geld, het-zij tegen een deel van de opbrengst.

Hij kau ingeval van verkregen product dat zelf van de boomen halen, hij kan dat tegen ontvangst van schatting (ngase) aan anderen overlaten, hij kau ook anderen vragen dat voor een deel der opbrengst met hem samen te doen.

In vele gevallen (Morotai en Kaubaai) gaat de eigenaar van de boomen met een opkooper een contract aau, waarbij de opkooper

117 DE TEItNATE-ÄRCHIPEL

door eigen volk de boomen laat onderhouden en bewerken, terwijl den eigenaar bij elke damarwinning de hem verschuldigde ngase als eigendomsrecht wordt uitbetaald.

Andere gevallen zijn bekend, waarin de eigenaar aanneemt ook de loonen van het werkvolk van den opkooper te betalen, en het verschil daarvan met den door hem ontvangen damarprijs als winst en ngase voor zich behoudt.

Naar het Inlandsen recht is dit eigendomsrecht zoo sterk, dat de ontgonnen boomen zelfs onderwerp van koop en verkoop kunnen zijn, evenzoo van pandcontracten, en dat zij bij sterven van den eigenaar door zijne nabestaanden of rechtverkrijgenden bij erfenis worden aanvaard.

Op Morotai worden dus èn boomen èn opbrengst eigendom van den ontginner.

Waar het beginsel zoo sterk is uitgedrukt, behoeft het bijna geen nader betoog, dat elke maatregel van den Sultan, strekkende om iemand te belemmeren in de onbeperkte beschikking over zijn eigendom, tegen de adat der bevolking indruischt, ja, zijn recht om een derge-lijken maatregel te gelasten, eenvoudig wordt ontkend. Op mijne desbetreffende vraag te Morotai gedaan werd mij dan ook geantwoord :

//Ja, Toewan, als de Sultan of Kompenia zoo iets zou gelasten, //dan zou het voor ons zeer moeilijk zijn om het niet op te volgen //en wij zouden er verlies bij hebben, maar als mijnheer vraagt of //het volgens de adat zou wezen, dan . . . . / / Hier zweeg men, totdat de Sengadji van Tobelo, na een oogenblik, inviel, met de woorden : //U houde mij ten goede, het zou niet volgens de adat zijn//, het-geen onder het publiek de verklaring: //werkelijk, zoo is het//, ten gevolge had.

In het L o d a s c h e zijnde gevolgen der inbezitname eenigszins anders.

Elk kamponggenoot kan op het gebied van de kampong zijn ont-giuningsrecht uitoefenen, door op de wijze als voren vermeld, merken en teekenen aan te brengen, gevolgd door kennisgave aan de hoofden.

Heeft hij dit gedaan, dan verkrijgt hij den persoonlijken eigendom van het p r o d u c t der door hem ontgonnen boomen.

Hij heeft daarover wederom de vrije beschikking. Hij kan het product verkoopen, zelf verhandelen, hij kan de bewerking aan kamponggenooten overlaten, die hem daarvoor ngase betalen, alles op dezelfde wijze als boven onder Morotai is uiteengezet.

Zijn recht op het p r o d u c t van de door hem gemerkte en ont-gonnen boomen, gaat bij erfenis over op zijne erfgenamen.

DE TERNATE-ARCHIPEL 118

Vreemdelingen kunnen hetzelfde recht verkrijgen, doch betalen bovendien schatting (ngase) aan de kampong, op wier gebied zij dat recht vestigen, wat op Morotai niet noodig is.

De b o o m wordt in L o d a niet het persoonlijk eigendom van dengene die hem merkt; de boom blijft kampong eigendom.

Verlaat iemand de kampong voor goed of verlaat iemand kennelijk zijne ontgonnen boomen, dan vallen deze terug in het algemeen be-schikkingsrecht van de kampong.

Van eenig beschikkingsrecht van den Sultan over het gewonnen product, het eigendom van den ontgiimer, is in de adat geen sprake.

Geheel anders is de toestand in het W e d a s c h e .

Elke districtsgenoot heeft het recht vrije damar in ontginning te nemen, te merken, enz. doch bij vestigt daarmede, noch op den b o o m , noch op het p r o d u c t eenig persoonlijk recht. Beiden blijven districtseigendom, en elke districtsgenoot heeft het recht om van door een ander gemerkte en ontgonnen boomen het product weg te nemen, zonder hem daarvoor ngase te betalen.

Ook aan vreemdelingen kan dit recht worden toegekend, om van alle bewerkte boomen het product weg te nemen, doch zij betalen daarvoor ngase aan het district, t. w. aan het districtsbestuur. Ter verklaring van dezen geheel afwijkenden toestand, werd mij door de vergadering op Weda het volgende medegedeeld :

Dat in de bosschen van Weda damar voorkwam, was bekend.

Er was toen echter (vóór 1870) nog geen enkele boom ontgonnen en niemand had ooit aan eene adat omtrent damar gedacht. Bij gelegenheid van de Danoe-Hassan opstand evenwel, namen de Wedaërs de partij van D. Hassan, verloren met het spel en moesten toen aan den Sultan belasting betalen.

Daarvoor moest geld zijn en om daaraan te komen, de in het district voorkomende damar, waarnaar juist toen vraag begon te komen, te gaan opzoeken en die aan handelaren te verkoopen, om zoo de totaal opbrengst aan belasting voor het geheele district bijeen te krijgen.

De hoofden zijn er toen persoonlijk met de geheele bevolking op uitgetrokken om de damarplaatseu te vinden, en beschouwen zich op dien grond als de feitelijke rechthebbenden op alle darnarboomen.

Van de districtgenooten vragen zij geen ngase, omdat het op-zoeken gezamenlijk geschiedde, de districtgenooten mogen echter geen ngase van elkaar eischen, omdat de opbrengst moest dienen tot dekking van den aanslag in de belasting van het geheele district.

119 DE TERNATE-AItCHIPEL

Indien vreemdelingen in die rechten willen deeleu, betalen zij ngase aan de. eigenlijke rechthebbenden, de hoofden van het district.

Dit laatste nu is ongetwijfeld eenc totale usurpatie.

De redeneering kan geaccepteerd worden, zoolang de baten der ontginning uitsluitend dienden tot delging van de lasten der districts-genooten, maar zoodra aan vreemdelingen hetzelfde recht wordt gegeven,

De redeneering kan geaccepteerd worden, zoolang de baten der ontginning uitsluitend dienden tot delging van de lasten der districts-genooten, maar zoodra aan vreemdelingen hetzelfde recht wordt gegeven,

In document L-\^ BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 128-200)