• No results found

BOENEO een ander //sebab dia poenja hoetan-r, kortom, het is duidelijk,

In document L-\^ BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 116-127)

dat zij allen den oorsprong in iets anders zoeken dan in het gezag' van den Sultan. Eu hierbij zij dadelijk aangeteekend, dat ook in de nabijheid van Tenggarong en op eene plaats als Balikpapan, waar men steeds door het zelfbestuur uitgeoefende, macht heeft gekend, de antwoorden zoo luidden, terwijl er in het bijzonder de aandacht op zij gevestigd, dat ook Koeteische landsgrooten zulke antwoorden gaven. Deze laatste twee feiten snijden naar de meeniug van odg. den pas af aan eene voorstelling van het rantaurecht als een onderdeel van, een uitvloeisel uit souvereiniteitsrechten van den Sultan van Koetei, terwijl meer in het bijzonder het laatste ver-raadt, dat men er in de iulandsche maatschappij iets anders dan een souvereiniteitsrecht in voelt. De landsgrooten toch erkennen zonder eenig voorbehoud de absolute souvereiniteit van den sultan, die op ieder gebied onbeperkt heerscher werd geacht. Hing voor hun gevoel het rantaurecht dus ook maar eenigszins met de over-heid samen, dan zou het niet anders kunnen, of althans zij, ook nog bij die souvereiniteit betrokken, moesten voor den oorsprong daarvan naar den Sultan verwijzen, of rechten, niet aan hem ont-leend, ongeoorloofd achten. Dit laatste nu is hier geenszins het geval.

Het rantaurecht schijnt mij dan ook op grond van het boven-staande veeleer de rechtsbetrekking, die er bestaat tusschen een zeker stuk grond en hen, die er op wonen of er aanplantingen hebben aangelegd, kortom eene uiting van de grondrechten eener primitieve maatschappij; de heffing schijnt mij dus eene, gelijk de adat in nagenoeg geheel Nederlandsch Indië die kent, uitvloeisel van rechten, die naar onze begrippen tot het privaatrecht gerekend moeten worden.

Schijnbaar in strijd is hiermede, dat in sommige schenkbrieven, overgelegd door den Assistent Resident van Koetei enz., gesproken wordt van t a n a h r a n t a u , waarmede een of ander door den sultan begiftigd wordt. Maar inderdaad is die strijd niet zoo scherp als hij wel schijnt op het eerste gezicht. Zelfs als men niet in aan-merking neemt het toch zeker niet te verwaarloozen feit, dat de Iulandsche maatschappij evenmin als ten aanzien van begrippen, met betrekking tot de terminologie scherp onderscheidt, zoodat aan een voorkomen van een woord op eene plaats waar wij het niet gemotiveerd achten, geen al te groote beteekenis mag worden gehecht, dan nog blijkt de uitdrukking tanah rantau in de brieven of akten, waarin de apanages werden toegekend, alleen voor te

7

BORNEO 98

komen in een zoodanig verband, dat daaruit slechts kan worden gelezen de toekenning van het recht om ook vau de onder dien term begrepen gronden zekere rechten te heffen, niet de toekenning van het rantaurecht op zich zelf als zoodanig.

En de hooger verdedigde theorie schijnt bevestiging te vinden in het vermelde in den schenkbrief N°. 7 1 , waarin aan de Poenan-bevolking een stuk grond is aangewezen. In tegenstelling toch met de in de apanageakten voorkomende min of meer gespecificeerde omschrijvingen van de rechten, die degene, aan wien het gunst-bewijs is verleend, zal uitoefenen op de overgegeven gronden, is hier alleen aan een te voren zwervenden Poenan-stam (de Poenan zwerven in andere streken als b.v. Boelongan nog steeds rond als nomaden) een stuk grond aangewezen als het hunne, wellicht in verband met eene neiging of een voornemen om het nomadische leven te verlaten. Ook in andere landschappen b.v. Boelongan komen zulke veranderingen in het leven van Poenan- en andere Dajak-stammen voor. Welke rechten die stam op den grond zal uitoefenen , wordt in den brief in het midden gelaten en de regeling daarvan daarmede aan adat en rechtsgevoel overgelaten. Geen regeling hiervan door of van wege het zelfbestuur dus. Was hier een apanage ver-leend, in welken zin men voorheen deze akte ook heeft opgevat, dan schijnt er geen aannemelijke reden, waarom hier een specificatie van de overgedragen of toegekende rechten achterwege bleef; neemt men aan, dat het stuk slechts bedoelt de plaats aan te wijzen waar eeu stam zich zou kunnen vestigen, een opname in het Koeteische verband als het ware, — immers de afwijkende vorm geeft ook op zich zelf aanleiding hier iets anders dan het gewone te onder-stellen — dan is daarmede eene bevredigende oplossing verkregen.

Ouder de apanages wordt dan ook dit stuk verder niet begrepen.

Thans zij nagegaan, wat de E e s i d e n t . . . . met zijn last daad-werkelijk heeft bereikt. Daarbij zij op den voorgrond gesteld dat de omstandigheden voor het behalen van een reëel resultaat zeer gunstig waren . . . . En ondanks al die gunstige omstandigheden heeft de daadwerkelijke uitvoering, aan den last van Eesident gegeven, zich beperkt tot de intrekking der apanages, tot de opheffiug dier rechten, welke van dit instituut het uitvloeisel waren, en werd in zake de rantaurechten niets bereikt. Metterdaad worden deze rechten nog steeds geheven in Koetei, evenals vóór den gegeven last. Het eenige succes — als men het zoo mag noemen — van het bevel

99

BOEXEO

» geweest da enkele brutale inzamelaars van boschproducten, die hun bedrijf in de onmiddellijke nabijheid van de standplaats van den controleur te Tenggarong uitoefenden, zich wel eens over'het heffen van het rantaurecht hebben beklaagd bij dien ambtenaar en dan door Hem zijn geholpen, en daarmede dus zijn bevoordeeld tegenover de andere beoefenaars van dit bedrijf, die op andere plaatsen werkzaam

«aren Eegel was che klacht in de nabijheid van Tenggarong echter ook volstrekt niet, en de conclusie schijnt niet ongewettigd, dat de

^ntaulreffingeo evenals de overeenkomstige in andere deden van Aederlandsch-Ind.e, in het rechtsbewustzijn van het volk zeer diep zijn geworteld en men ze als iets rechtraatigs beschouwt

Met het oog op de toekomst valt, naar het schijnt, uit het boven-staande het volgende af te leiden.

Wilde men de bedoelingen van den Eesident . . . . bereiken dan zou een nieuwe last tot opheffing van de rantaurechten gegeven moeten worden. Of die veel meer effectieve gevolgen zou hebben dan de vorige, mag met reden worden betwijfeld. Tenzij men een middel weet te bedenken om ieder persoon en elke gemeenschap, die nu de rantaurechten heft, onder zoodanige contrôle te stellen dat het hun voortdurend onmogelijk gemaakt wordt dat te doen' dan wel eventueel gebleken heffingen na het verbod zoo zwaar weet te straffen, dat een afschrikwekkende indruk op de andere wordt gemaakt - van welke beide maatregelen de mogelijkheid, wel niet mag worden ondersteld - zou men op geen ander gevolg dan Lvan] he vorige verbod, naar de meening van ondergetekende

mogen rekenen. ' En aangenomen, dat men al de heffing van rantaurecht wist te doen

beëindig«,, dan ware toch eigenlijk niet anders geschied dan eene spoliatie van eemge personen en gemeenschappen van iets, dat naar hun rechtsbewustzijn hun toekomt. En men zou daarbij wel moeten bedenken, dat in nagenoeg alle gedeelten van den Archipel rechten m aard met het rantaurecht, zooals het in het bovenstaande is opgevat, overeenkomende worden geheven. Waar men aan die beffingen, nergens uitdrukkelijk met zoovele woorden erkend doch als wortelende in de adat met betrekking tot een onderwerp, dat naar onze begrippen onder het privaatrecht valt - de beschouwing dezer rechten als uitvloeisel van souvereiniteit werd hooger be streden - beschermd door art. 75 van het Eegeeringsreglement, ook op andere plaatsen geen einde heeft gemaakt, schijnt er Keen reden voor Koetei door bijzondere maatregelen zulks we\ te

BORNEO 100

doen, daar gekten nog, of het e venaan gehaald artikel vau het Kegeeriugsreglemeut geen onoverkomelijk beletsel zou opleveren om dergelijke maatregelen te nemen. Het is niet te ontkennen, dat dergelijke rechten, die in Koetei als regel ongeveer 10 percent bedragen, den handel in de daardoor getroffen producten eenigszins moeten belemmeren, maar in de eerste plaats moet men zich die belemmering vooral bij den tegenwoordigen stand der prijzen van verschillende artikelen niet als al te ernstig voorstellen, en in de tweede plaats heeft het recht ook eene omgekeerde strekking door namelijk de uitputting van de bosschen tegen te gaan en hen, die van het inzamelen van boschproducten hun bedrijf maken, er eerder toe te brengen bepaalde streken onbezocht te laten als het bedrijf daar minder loonend wordt. Eti overigens draagt het bedrijf ook buiten de rantaurechten 10 percent aan hasil tanah voor de land-schapskas en 8 percent aan uitvoerrechten aan het Gouvernement, en er schijnt geen reden om maatregelen, die voor het bedrijf noodig mochten zijn, uitsluitend te doen bekostigen door de houders van rantaurechten : immers de producten komen van de gronden, waarop zij eenige rechten kunnen doen gelden naar Inlandsche overtuiging. Maar dadelijk zij aangeteekend dat vooralsnog de indruk niet verkregen werd, dat het bedrijf thans eenigeu steun behoeft.

En als conclusie ten deze kan ik dan ook slechts stellen dat ik met Uwe handeling om de heffing van deze rechten weer toe te laten, . . . . volkomen instem.

Het eenige, wat naar mijne meening ten deze zou kunnen ge-acht worden wenschelijk te zijn, is een streven eene zoodanige leiding te geven, dat de hoofden der gemeenschappen, die de rantaurechten heffen, geleidelijk worden doordrongen van het besef, dat die inkomsten niet door hen in hun persoonlijk belang of dat hunner familie moeten worden aangewend (tenzij voorzoover de Inlandsche maatschappij er eene soort van bezoldiging dier hoofden in mocht zien), maar dat die gelden het algemeen der rechthebbende gemeenschap ten goede behooren te komen. Al zal in de laag staande Inlandsche samenleving in de behandelde streken den eersten tijd in deze richting niet veel te bereiken zijn, men houde het doel in het oog en streve dit steeds na.

Eenigszins anders staat de zaak ten aanzien der a p a n a g e s . Zooals gezegd is, werden deze op vordering van den Resident door den bestuurder ingetrokken. Hoewel nu door geen der

apanage-101 BOKNEO

houders, die door clien maatregel getroffen werden, eeuig formeel bezwaar tegen de bevoegdheid van den Sultan is ingebracht, zoo was toch zulk een optreden zeker niet in overeenstemming met de op dit stuk in Koetei bestaande gewoonten en eene moreele be-voegdheid om de apanages in te trekken, kwam den Sultan over het algemeen — bijzondere omstandigheden, die volgens de adat tot zulk een maatregel aanleiding konden geven, buiten beschouwing gelaten, omdat daarvan in het onderhavig geval geen sprake was zeker niet toe, vooral niet ten aanzien van die apanages, waar-van in de stukken uitdrukkelijk vermeld was dat zij zouden behooren tot de familiegoederen en slechts onder bepaalde voor-waarden of op bepaalde wijze zouden vererven. ' Ik kreeg den indruk, dat men meer op dit punt eenig onderscheid maakte dan op de door den heer destijds in zijne nota vermelde om-standigheid, dat de apanages van des bestuurders voorgangers afkomstig zouden zijn.

De bedoelde apanages brachten verschillende gevolgen mede.

Meestal — niet volkomen als regel — hieven de houders een tjoekei van 10 percent van alle uitgaande boschproducten. Deze heffing, geheel aan een door den bestuurder toegekend recht ontleend, [zal] wel onder geen ander aspect worden bezien dan dat van eene heffing namens de overheid. Maar dan kon op dit gebied de bestuurder van Koetei niet meer overdragen dan hij zelf als be-voegdheid had, en als dus de apanagehouder de bedoelde 10 percent hief, had die in de plaats behooren te treden voor die, welke bij art. 31 van het contract met Koetei den bestuurder waren toegestaan.

Voorzoover dus de apauagehouders nog eens afzonderlijk dit recht hieven, droeg de heffing een onwettig karakter. En de dubbele invordering was vrijwel regel: althans het zelfbestuur hief steeds de tjoekei van 10 % .

Verdere rechten of diensten schijnen in het algemeen niet van de op een als apanage uitgegeven terrein gevestigde bevolking te zijn gevorderd. Wel werden, gelijk reeds door den heer is "aan-geteekend, af en toe pogingen aangewend, soms met succes, om de apanage te sluiten voor anderen en de bevolking dan toch rotan te doen snijden en tegen een bepaalden, lagen prijs die op te koopen. Ook betaling in goederen tegen een eenzijdig vastgestelden, soms tamelijk hoogen prijs schijnt daarbij te zijn voorgekomen.

Toeroen temoeroen of poesaka.

BOIINEO 1 0 2

Uit den aard der zaak is aangaande deze heffingen niets in bijzon-derheden te weten te komen, maar vast staat wel, clat, waar geen enkele schenkbrief dienaangaande iets vermeldt, zulk optreden van een apanagehouder niet wettig kan worden geacht.

Overigens exploiteerde de apanagehouder in vele gevallen ook zelf terreinen, meestal woesten grond, in het hem afgestaan gebied. Soms liet hij er bepaalde aanplantingen aanleggen of groef daar steenkolen ; soms bepaalde hij er zich toe gedeelten van de woeste gronden aan zich te trekken, om zoo te zeggen te verklaren dat daar alleen met zijn speciale machtiging ingezameld mocht worden, natuurlijk tegen betaling voor die vergunning. Deze voordeden, wel niet uitdrukke-lijk opgesomd in de apanagebrieveu , doch in het algemeen uit hunnen inhoud wel af.te leiden als met recht door den houder getrokken, dragen, naar het voorkomt, geen onwettig karakter. Niemand werd er door benadeeld en waar men in Koetei den Sultan algemeen als //heer van den grond// beschouwt — eene uitdrukking, door den assis-tent-resident . . . . zij het onder allerlei beperkingen en voorwaarden met ons //eigendom// weergegeven, wat ik voorzichtigheidshalve liever niet doe omdat die beperkingen en voorwaarden van dien aard zijn, dat van ons begrip van //eigendom// vrij wel niets meer overblijft, terwijl de gelegenheid ontbrak om na te gaan, hoever de rechten gaan en of ze met ons eigendomsrecht overigens meer dan uiterlijke gelijkenis — vertoonen schijnt mij de bevoegdheid van den apanage-houder om op deze wijze over den grond te beschikken krachtens het hem verleend recht niet voor betwisting vatbaar . . . .

Eindelijk volgen hieronder nog enkele aanteekeningen omtrent de beide domeinen, de B o n g a n en B e n g a l on. Het is wel merk-waardig, dat, naar mij werd medegedeeld, de bevolking van die stroomgebieden bestaat uit die stammen, die men ook elders niet anders aantreft dan als afhankelijk van een anderen stam of iemand anders, namelijk de Basaps en Poenans. Dit geeft aangaande den oorsprong van die domeinen aanleiding tot de onderstelling, dat men hierin te zien heeft overblijfselen van de slavernij dier stammen.

Hoe dit echter ook zij, de Begeering erkende, dat de sultausfamilie bijzondere rechten op dat gebied uitoefent en voor het oogeublik valt daarmede dus rekening te houden, al zou van de afschaffing der slavernij in theorie misschien de consequentie moeten zijn, dat deze rechten ook vervielen.

De exploitatie der domeinen geschiedt thans alleen in dier voege, dat van de uitgaande boschproducten eene tjoekei wordt geheven ,

103 BORNEO terwijl de op die terreinen voorkomende vogelnestgrotten zijn verpacht.

"Van de bevolking wordt geenerlei arbeid of belasting geeischt.

Deze wijze van exploitatie, waarop door het bestuur toezicht wordt uitgeoefend, is voorloopig de beste en blijve daarom gehand-haafd. Als de verpachting van de vogelnestgrotten is afgeloopen, zal ook die exploitatie onder toezicht van het landschap geschieden, hetwelk met het oog op de resultaten van het tegenwoordig con-tract zeer wenschelijk is.

D. E a p p o r t van 1 9 1 1 .

Voor zoover mij dat mogelijk was [heb ik] bij mijne bezoeken aan de verschillende deelen van dit gewest een onderzoek ingesteld naar den oorsprong en den aard, zoomede naar de wijze van uit-oefening van overeenkomstige rechten als door Hadji gereclameerd op de natuurlijke producten des lands, die ook in andere ressorten door hoofden of gemeenschappen, dan wel door bepaalde personen worden of werden uitgeoefend.

Daarbij is mij het volgende gebleken :

a. Nog slechts in de door Dajaks bewoonde streken van dit gewest (met uitzondering van de afdeeling Beneden Dajak) wordt door de stam- of kamponggemeenschappen het uitsluitend recht tot inzameling van de natuurlijke producten binnen het gebied van den stam of der kampong uitgeoefend.

Aan niet tot den stam of de kampong behoorende personen is de inzameling van natuurlijke producten binnen het gebied verboden, tenzij tegen betaling eener retributie (wang pemasoekan), die in eene vooraf overeengekomen som gelds of een evenredig deel van het gewonnen product bestaat. Deze retributie komt meestentijds ten bate van het betrokken hoofd en zijne naaste stam- of bloed-verwanten.

Dit recht is een zuiver adatrecht en vindt zijn oorsprong ver-moedelijk in het exclusivisme onder de Dajaksche stammen. Door de vroegere vorsten van het Bandjermasinsche rijk werd dat recht erkend en geëerbiedigd en ook de tegenwoordige zelfbesturen in dit gewest kennen aan de Dajaksche stammen in hunne landschappen dat recht toe.

Bedoelde retributie, ook bekend onder den naam van //adat sepoeloeh ambil satoe//, draagt minder het karakter van eene

be-BORNEO 104

lasting doch eer van eene erkenning van het uitsluitend recht op de natuurlijke producten van1 het gebied van den stam of de kam-pong en diende in vroegere jaren ook ter verzekering vau de veiligheid der producten verzamelaars gedurende hun verblijf in het vreemde stamgebied.

b. In de onderafdeelingen Amoentai en Eantau en in de afdee-lingen Marabahan en Beneden-Dajak wordt door bepaalde personen of familiën het uitsluitend recht uitgeoefend op het g e b r u i k van soengais, gegraven kanalen (awang) of aangelegde voetpaden (tanah), die van de groote rivieren leiden naar de bosschen, om in die bosschen natuurlijke producten 'in te zamelen. Dit recht vindt zijn oorsprong in den arbeid en de kosten, welke besteed zijn voor het schoon- en bevaarbaarmakeu dier soengais of voor den aanleg dier kanalen en voetpaden door bedoelde personen of familiën, dan wel door een hunner voorouders. In den regel dateereu deze rechten van eenige tientallen jaren her. Door de soengais van het daarin liggende hout te zuiveren of het graven van kanalen dan wel het openkappen van voetpaden verschaften zich de eerste aanleggers den toegang tot het daarachter gelegen bosch om daarvan de natuurlijke producten in te zamelen.

De //adat" verzekert hun het uitsluitend gebruik dier toegangs-wegen en bovendien het bezitrecht van de natuurlijke producten voorkomende op de strooken grond ter breedte van 20 vademen' aan weerszijden dier toegangswegen.

Ieder ander, die van die toegangswegen gebruik wil maken, is gehouden daarvoor vergunning te vragen van den eersten aanlegger of zijne rechtverkrijgenden en voor het g e b r u i k daarvan eene retributie te betalen — een tolgeld dus.

De bezitters van soengais, awangs of tanahs hebben evenwel n i e t het uitsluitend recht om te beschikken over de natuurlijke producten in de bosschen, het achterland dier toegangswegen — behoudens de evengemelde strooken aan weerszijden daarvan.

Het staat aan een ieder vrij l a n g s a n d e r e w e g e n naar dat achterland te gaan en de ingezamelde boschproducten af te voeren zonder betaling van eenige retributie aan den soengai-bezitter.

c. In de zelfbesturende landschappen worden hier en daar nog door enkele personen rechten uitgeoefend over eene bepaalde streek, daarin bestaande, dat zij, met uitsluiting van anderen, die landstreek

i Of: van het beschikkingsrecht over? — Noot van de commissie.

105 BORNEO

mogen exploiteeren, hetzij door ontginning hetzij door inzameling van de natuurlijke producten, dan wel, dat zij van de in die landstreek door anderen ingezamelde producten een bepaald

mogen exploiteeren, hetzij door ontginning hetzij door inzameling van de natuurlijke producten, dan wel, dat zij van de in die landstreek door anderen ingezamelde producten een bepaald

In document L-\^ BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 116-127)