• No results found

94 5. De synthese: Afrikanisering

In document De cultuur van corruptie (pagina 94-98)

Dit onderzoek begon met een theoretische uitwerking van de problematiek van corruptie, de corruptiebestrijding en de manier waarop dit bekeken kan worden. Hierop volgden twee casestudies waarbij het om de uitwerking van de theorie ging. Nu zullen de uitkomsten van beide casestudies weer in een theoretisch kader geplaatst worden. De verklaring die de culturele benadering geeft voor de tegenvallende resultaten van de good governance-maatregelen, komt voornamelijk tot uiting in de belangrijke rol die aan het cliëntelisme moet worden toegeschreven. In de deelconclusies kwamen dan ook vragen naar voren over wat dit zegt over neo-patrimonialisme, over de culturele benadering voor corruptie en de veranderbaarheid van het concept. In deze synthese zal vanuit verscheidene theoretische perspectieven gekeken worden naar de culturele benadering voor de Afrikaanse corruptie en zal in het bijzonder aandacht zijn voor het cliëntelisme dat hier in een bredere Afrikaanse context wordt geplaatst.

Van 1989 tot 1994 vond er in het gehele continent Afrika een golf van democratisering plaats. Politieke partijen werden opnieuw gelegaliseerd, de regeringspartij kwam bij de wet los te staan van de staat, er kwam een duidelijkere scheiding van de drie machten, het maximale aantal termijnen van de president werd beperkt en er werden verkiezingen uitgeschreven.454 Het begin van de jaren ’90 vormde hierdoor een duidelijk keerpunt in de politieke evolutie van Afrika; het wordt in de literatuur wel aangeduid als een “critical juncture”.455 Die term geeft ook aan dat het proces zeer wisselend verliep in diverse landen en tevens leidde tot verschillende uitkomsten afhankelijk van de lokale omstandigheden. In één derde van Afrika betekende het een daadwerkelijke transitie naar een democratie, maar in 15 landen vond er in het geheel geen democratisering plaats.456 Roel van der Veen beschrijft in zijn boek ‘Afrika: van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw’ met wat voor problemen het continent te kampen kreeg en hoe democratisering hier voor een verbetering zou kunnen zorgen.457 Dat is ook terug te vinden in de eerder beschreven casussen. Vooral Zuid-Afrika toont een sterke transformatie. Van een regime waarmee de zwarte bevolkingsgroep systematisch en op grote schaal werd uitgebuit ontwikkelde het land zich tot een democratische grootmacht die een voorbeeldfunctie voor de rest van Afrika ging vormen. Een participatieve democratie waarin elke groep kon mee doen. Met de politieke hervormingen vond tegelijkertijd een liberalisering van de economie plaats. De landen die vergevorderde maatregelen doorvoerden haalden vaak goede resultaten. Ghana, Oeganda en Zuid-Afrika worden vaak genoemd als voorbeelden van succes, zowel economisch als politiek

454

Julius Omozuanvbo Ihonvebere, ‘A Balance Sheet’, John Mukum Mbaku en Julius Omozuanvbo Ihonvebere, The transition to democratic governance in Africa – the continuing struggle (Westport, 2003) 33-65, aldaar 33 - 45.

455

Villalón, ‘The African state at the end of the twentieth century: parameters of the critical juncture’, 1-6.

456

Van der Veen, Afria,123.

457

95

gezien.458 Echter, het democratiseringsproces ging lang niet zo voorspoedig als gepland. Veel van de opkomende meerpartijensystemen voldeden niet aan de idealen van een liberale democratie.459 Buiten interne obstakels wordt dit ook geweten aan de internationale programma’s. Ondanks de positieve berichtgeving van de Wereldbank in 1990 dat is er veel literatuur te vinden over de tekortkomingen van de SAP’s.460 Veel gehoord commentaar is dat er teveel eisen werden gesteld, dat de programma’s te veel een ‘one-size-fits-all’ constructie zijn en er werden te harde voorwaarden gesteld.461 Om die reden zou het niet goed of onvoldoende zijn aangeslagen. De democratische regimes gingen niet goed functioneren. Één van de kenmerken daarvan, was de grootschalige corruptie.462 In deze scriptie wordt niet aangetoond dat dit niet door institutionele argumenten valt uit te leggen, maar blijkt dat het ook verklaard kan worden door culturele elementen en in het bijzonder het cliëntelisme.

Roel van der Veen hanteert een vergelijkbare invalshoek om de politieke ontwikkeling in dit continent Afrika te verklaren. Zijn redering luidt dat ondanks alle externe invloeden en de internationale context de obstakels van het ontwikkelingsproces van structurele aard zijn. Ze kunnen niet zo worden weggenomen; het gaat om de wisselwerking van de Afrikaanse cultuur met de geïntroduceerde Westerse cultuur.463 Daarom noemt hij drie traditionele culturele kenmerken als obstakel in deze ontwikkeling – de patronage netwerken, de etnisering van de politiek en het presidentialisme.464 Deze komen overeen met de elementen die in deze scriptie zijn onderzocht. Interessante vraag is in hoeverre deze elementen als een constante factor gezien kunnen worden of dat zij aan verandering onderhevig zijn. Dat laatste is het geval volgens Patrick Chabal.465 Hij geeft in zijn werk ook een relatie aan tussen de moeizame democratisering, de hevige corruptie en de eerder genoemde culturele kenmerken. Echter, hij benadert het middels het begrip ‘Afrikanisering’. Dit concept is niet nieuw, maar het werd vaak geïnterpreteerd als een vervanging binnen de ambtenarij, politie, leger, bedrijfsleven etc. het blanke personeel door Afrikanen. Chabal gebruikt een bredere betekenis; hij kijkt hoe de Afrikanen zich de koloniale politiek na de onafhankelijkheid toe-eigenen in de context van een moderne wereld van natiestaten. Hoe verwerkten de Afrikanen het politieke erfgoed dat de Europese overheersers achterlieten?466 Volgens hem is een verwijzing naar de tradities niet meer of minder noodzakelijk om de huidige politiek te begrijpen dan dat in het Westen het geval is. Hij zegt:"... there is nothing specifically African about politics in Africa, or rather there is nothing

458

Julie Hearn, ‘Foreign Aid, democratization and civil society in Africa’, Discussing 368, Institute of Development Studies (Kampala, Johannesburg, z.j.) 2

<http://www.eldis.org/vfile/upload/1/document/0708/DOC6995.pdf>

459

Nicolaas van der Walle, ‘“Meet the New Boss, Same as the Old Boss?” The Evolution of Political Clientelism in Africa’, 11.

460

Van der Veen, Afrika; Chazan, Politics and society in contemporary Africa, 333-337.

461

Henk Meilink, ‘Structurele Aanpassingsprogramma’s kritisch bezien’, Internationale Spectator, Vol. 11 (1995) 612-616 <https://www.openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/9087/1/ASC_1241607_078.pdf>.

462

Van der Veen, Afrika, 126.

463

Idem., 119.

464

Idem., 119.

465

Patrick Chabal, Power in Africa: an essay in political interpretation (New York, 1992) 200-201.

466

96

which is more specifically African in the politics of Africa than there is specifically European in the politics of Europe". De vraag zou moeten zijn: Hoe hebben deze ‘tradities’ zich ontwikkeld en hoe

werden zij opgenomen in een modern Afrika?467 In plaats van ‘Afrikanisering’ kan ook gesproken worden van ‘premodernisering’ of ‘traditionalisering’.468 De gedachtegang dat Afrikaanse tradities geen continue factor spelen in de Afrikaanse samenlevingen en politiek vindt ook onderbouwing in de theorie van ‘The invention of traditions’. Eric Hobsbawn stelde dat de Europeanen in het begin van hun imperialisme – grofweg van 1870 tot 1914 – tradities invoerden, versterkten en als het ware ‘uitvonden’. Zo zouden bepaalde structuren en gebruiken op de samenlevingen zijn geprojecteerd die het koloniale gezag gunstig uitkwamen.469 Hierdoor kunnen we niet zeggen dat er geen sprake zou zijn van Afrikaanse tradities, maar wordt het des te meer interessant om te kijken of en op wat voor manier deze door de tijd heen aan verandering onderhevig zijn geweest.

Chabal onderzoekt de Afrikanisering aan de hand van vier sleutelelementen in de postkoloniale Afrikaanse politiek: het begrip ‘individu’ en de relatie van de individu met de gemeenschap, het concept van de representatie en de rol van de verkiezingen, het begrip ‘leiderschap’ en de relatie van de bestuurder met de onderdanen en als laatste het begrip corruptie en de relatie tussen welvaart en macht.470

Voor dit onderzoek is voornamelijk dit laatste element van belang. Brengt het concept van Afrikanisering nieuw licht op deze studie naar corruptie in Afrika? Is de hedendaagse corruptie te verklaren door de herinvoering van Afrikaanse elementen in het continent na de dekolonisatie in plaats van de overleving van oude gewoonten en gebruiken? Patrick Chabal geeft een interessante interpretatie van het fenomeen. De Afrikanisering leidde er volgens hem toe dat er opnieuw een verband kwam tussen welvaart en macht.471 Dit was gelukkig niet overal het geval, maar de uitzondering bevestigt de regel hier. Dit komt goed tot uiting bij het landbezit in Afrika.472 In het hele continent zien we hoe de politieke elite ging bestaan uit de meer welgestelde laag van de Afrikaanse bevolking. Enerzijds omdat economische macht nodig was om hun clientèle gunstig te stemmen en met hun steun aan de macht te komen. Anderzijds omdat de toegang tot de politiek deze elite middelen verschafte om haar economische positie te versterken. Door de manier waarop Afrikaanse leiders hun machtspositie gebruikten om zichzelf te verrijken bezaten zij weinig integriteit. Maar, volgens Chabal moeten we dit als een relatief begrip zien. In het Westen is integriteit gekoppeld aan politieke legitimiteit, in Afrika is dat niet het geval. Het kwam voor dat corrupte leiders aan het hoofd van een goed bewind stonden. Het een sluit het ander niet uit, volgens Chabal. ‘Good government is not a

function of personal ‘integrity’ in this sense, although it is fair to say that good government is

467

Chabal, Power in Africa, 200 – 203.

468

W.M.J. Kessel, 'De agenda van de Afrikaanse Renaissance: modernisering, traditionalisering of afrikanisering?' International Spectator, Vol. 55, No. 4 (2001) 171-175, aldaar 171-175.

469

Eric Hobsbawm, the invention of traditions.

470

Chabal, Power in Africa: an essay in political interpretation, 203.

471

Idem., 214

472

97

probably incompatible with excessive greed’. 473 Die gedachtegang lijkt haaks te staan op de

liberaliseringbeweging van de jaren ’90 die good governance propageerde en zo een einde hoopte te maken aan de corruptie.474 Een goed en tevens veelgebruikt voorbeeld voor de Afrikanisering is Houphouët-Boiny, president van de Ivoorkust van 1960 tot 1993. Tijdens zijn presidentschap hield hij een toespraak waarin hij uitweidde over de enorme bedragen die hij bezat. Waar dit in het Westen gezien zou worden als zelfverrijking en dus als een slechte niet-integere bestuurder, vergrootte dit in Afrika juist zijn legitimiteit! De welvaart die hij bezat, maakte van hem een eerlijke en betrouwbare persoon. Het maakte hem een succesvolle ondernemer die beloond werd omdat hij hard heeft gewerkt. Hij claimde ook dat de grote bedragen lokaal zouden worden geïnvesteerd.475 Dit gold ook voor andere politici zoals Nnamdi Azikiwe in Nigeria en Generaal Majoor Mobutu in Zaïre die bevestigden dat bezit een eigenschap is van een echte chief.476 Door de Afrikanisering van de macht kwam er deze vorm van legitimiteit in veel Afrikaanse landen terug toen zij in de jaren ’60 onafhankelijk werden.

Dat geeft tevens een eerder genoemde discrepantie aan tussen de Afrikaanse en Westerse visie van corruptie – de scheiding van private en publieke middelen. Zoals in het eerste hoofdstuk toegelicht wordt in dit onderzoek een algemeen geaccepteerde Westerse benadering van het concept gebruikt:

‘Corruptie is het misbruiken van publieke middelen voor private doeleinden’. In de Afrikaanse politiek

is het gebruikelijk dat scheiding tussen private en publieke middelen vertroebelt, dat betekent niet dat de inwoners van Afrika corruptie niet kennen.477 Al is het toegestaan om staatsmiddelen in eigen zak te steken, er zit een grens aan. Indien de levensstandaard tussen de patronen en de cliënten hierdoor te groot wordt ontstaat er verontwaardiging onder bevolking en kunnen leiders ter verantwoording worden geroepen, zoals gebeurde in Nigeria, Kongo en Gabon.478 In beide casestudies zagen we ook dat er in de jaren ’80 en ’90 protest opkwam, doordat de afstand tussen de elite en bevolking (te) groot werd. Door de Afrikanisering ontstond er behoefte om terug te keren naar de oorspronkelijke basis van het cliëntelisme, de reciprociteit.

Waar het omgaat is dat ‘de Afrikaan’ ondanks eventuele zelfverrijking van zijn leider, zelf ook baat bij heeft bij diens beleid. Dit valt het beste te verklaren door te kijken naar de andere drie punten die Chabal behandeld als voornaamste elementen om Afrikanisering uit te leggen. Om te beginnen de relatie tussen de individu en zijn gemeenschap. De individu heeft zich vrijwillig verbonden met de gemeenschap. Op grond van wederzijdse verplichtingen wordt hij er door beschermd en vertegenwoordigd. Tijdens de koloniale en postkoloniale tijd lag de focus op het individu, waardoor men voorbij ging aan het belang van de gemeenschap voor Afrika. De Afrikanisering zorgde voor een beweging terug naar de gemeenschap. Men ging het individu meer zien in relatie met zijn

473

Chabal, Power in Africa: an essay in political interpretation, 214.

474

William de Maria, ‘Cross cultural trespass – Assessing African anti-corruption capacity’, International Journal of cross-cultural management, Vol. 8, No. 3 (2008) 317-314, aldaar 317-326.

475

Fraternite matin (29 april 1983)17.

476

Bayart, The politics of the belly, 242-243.

477

Patrick Chabal, Jean-Pascal Daloz, Africa Works: disorder as political instrument, 9.

478

98

In document De cultuur van corruptie (pagina 94-98)