• No results found

De reikwijdte en knelpunten van de aanwijzing

Hoofdstuk 7 De (voorlopige) ondertoezichtstelling en de termijn- termijn-stellingen

8.4 De reikwijdte en knelpunten van de aanwijzing

Indien er aanwijzingen worden gegeven betreft dit vooral het niet nakomen van een omgangs-regeling, schoolverzuim en het meewerken aan onderzoek of behandeling van het kind of de jeugdige, of het contact met de gezinsvoogd.

Als voornaamste knelpunt wordt genoemd dat de sanctiemogelijkheden waarin de wet voorziet, in de praktijk amper toepasbaar zijn of te extreem zijn voor de situatie (uithuisplaatsing, onthef-fing). Door het gebrek aan plaatsingmogelijkheden schieten de sancties tekort. De invoering van het instrument "aanwijzing" heeft daarom niet bijgedragen aan de versterking van het "ge-zag" van de GVI.

Onduidelijk is welke richtlijnen gehanteerd worden bij het geven van een aanwijzing. Sommige GVI’s hebben eigen richtlijnen geformuleerd, terwijl andere verwijzen naar de wet of de landelij-ke richtlijnen. Ook ten aanzien van het wel of niet geven van een mondelinge aanwijzing be-staan er verschillende opvattingen. De directieve adviezen die door de gezinsvoogd aan de gezagouder(s) of jeugdige worden gegeven, beschouwen sommige gezinsvoogden als monde-linge aanwijzingen en anderen weer niet. Ook een aantal kinderrechters is van mening dat alle pedagogische beslissingen van een gezinsvoogd, en alle verplichtingen die een gezinsvoogd oplegt met de daaraan verbonden consequenties, aanwijzingen zijn. De kinderrechters gaan soms soepel om met het vereiste dat een aanwijzing schriftelijk gegeven moet worden. Dit lijkt een noodgreep om de rechtsbescherming van belanghebbenden te verruimen.

Meer dan de helft van de gezinsvoogden in ons onderzoek is van mening dat het "gezag" van de gezinsvoogd niet versterkt is door de invoering van de aanwijzing. Met name doordat er geen sanctiemogelijkheden aan verbonden zijn. De managers zijn iets positiever over de aan-wijzing. Iets meer dan helft van hen vindt namelijk dat het gezag van de gezinsvoogd wel is versterkt door de invoering. De meesten geven als reden hiervoor dat ouders en jongeren meestal de aanwijzing opvolgen.

Uit de aanwijzingen die door de kinderrechters zijn getoetst, blijkt dat zij een aanwijzing verval-len verklaren op grond van de volgende overwegingen: te weinig overleg en overreding heeft plaatsgevonden met degene die de aanwijzing krijgt, of de aanwijzing is te ruim geformuleerd.

Ook toetsen de kinderrechters of een aanwijzing is gericht op de verzorging en opvoeding van de minderjarige en niet op het privé-leven van de ouders.

De kinderrechters vinden dat de schriftelijke aanwijzing als instrument voor de GVI ter uitvoe-ring van haar taak niet goed werkt, al is het theoretisch misschien een goed instrument. Een aantal kinderrechters is van mening dat de aanwijzing geen gepast instrument is voor de uitvoe-ring van de OTS, met als belangrijkste reden dat er geen sancties kunnen worden gesteld op het niet opvolgen van een aanwijzing.

Het is zorgelijk dat er zo weinig beroep wordt ingesteld bij de kinderrechter tegen een aanwij-zing. Kinderrechters zouden wensen dat vaker beroep wordt ingesteld, maar het probleem is dat de categorie ouders die met een OTS te maken krijgt over het algemeen onmondig is. Ook is de procedure ingewikkeld en formeel, temeer gezien de doelgroep die met een OTS te ma-ken krijgt: soms moet eerst bezwaar worden ingesteld bij de GVI, soms kan direct beroep wor-den ingesteld bij de kinderrechter, en soms geldt dat voor een deel bezwaar moet worwor-den

inge-steld en voor een deel beroep. Dit maakt het niet gemakkelijk voor ouders met gezag en min-derjarigen om hun weg te vinden naar de kinderrechter.

Een ander knelpunt dat wordt gesignaleerd door de kinderrechters betreft de onmogelijkheid om als kinderrechter na de toetsing van een aanwijzing waartegen beroep is ingesteld de opdracht van de GVI te schorsen of zelf te zoeken naar een compromis. Een kinderrechter kan een aan-wijzing slechts geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Een uitzondering is de aanaan-wijzing die het contact beperkt tussen de gezagsouder en de uithuisgeplaatste minderjarige; als beroep wordt ingesteld, mag de kinderrechter zelf een zodanige regeling vaststellen, als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Voor andere aanwijzingen kan de kinderrechter slechts bepalen dat deze geheel of gedeeltelijk ongeldig zijn. Het wordt inefficiënt geacht dat dan ver-volgens een GVI een nieuwe aanwijzing moet geven, waarna pas opnieuw beroep bij de kinder-rechter kan worden ingesteld.

Verder zijn ten aanzien van de beroepsmogelijkheden alle ondervraagde kinderrechters van mening dat ook anderen dan de gezagsouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder be-roep zouden moeten kunnen instellen tegen een aanwijzing. Hierbij wordt vooral gedacht aan de ouder zonder gezag en de pleegouder als "degene die de minderjarige verzorgt en opvoedt":

zij hebben nu geen mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen tegen een aanwijzing, ter-wijl zij wel met de uitwerking van een aanwijzing te maken kunnen krijgen. Behalve de ouder zonder gezag en de pleegouder wordt door sommigen geopperd om elke belanghebbende bij een aanwijzing de mogelijkheid van bezwaar bij de GVI en beroep bij de kinderrechter te geven.

Hiermee samenhangend wordt door sommige respondenten voorgesteld om het wettelijk moge-lijk te maken ook een aanwijzing te kunnen geven aan bijvoorbeeld een ouder zonder gezag of een pleegouder. Zij kunnen immers ook betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

8.5 Samenvatting en conclusies

Knelpunt is dat niet duidelijk in de wet is omschreven wat nu precies een aanwijzing is: er zijn geen duidelijke inhoudelijke grenzen. Er is alleen een vereiste dat het gaat om een schriftelijke aanwijzing van de GVI gericht op de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

In de praktijk zijn GVI’s zeer terughoudend in het geven van aanwijzingen. Als voornaamste knelpunt noemen de respondenten dat de sanctiemogelijkheden voor het niet opvolgen van een aanwijzing in de praktijk amper toepasbaar zijn, dan wel te extreem zijn voor de situatie. Opval-lend is dat zij ook UHP als sanctie noemen, hoewel dit niet als mogelijkheid in de wet genoemd wordt.

Gezinsvoogden vinden het moeilijk om met aanwijzingen te werken. Vanuit hun optiek is het geven van een aanwijzing een bewijs van onvermogen. De managers staan hier over het alge-meen iets positiever tegenover. Zij zien het niet alleen als juridisch maar ook als pedagogisch instrument en geven aan dat aanwijzingen meestal worden opgevolgd. Aangegeven wordt wel dat de mogelijkheid om het juridische kader te gebruiken, inclusief de rechtsbescherming om in pedagogische zin het kind verder te helpen onvoldoende wordt benut door gebrek aan kennis, aansturing en tijd.

Kinderrechters geven aan dat het in de praktijk nauwelijks voorkomt dat tegen een aanwijzing beroep wordt ingesteld bij de kinderrechter, meestal maar een paar keer per jaar. Zij hebben dan ook weinig ervaring in het toetsen van aanwijzingen, maar blijken dit verschillend te doen:

sommige kinderrechters toetsen een aanwijzing volledig inhoudelijk, anderen stellen juist na-drukkelijk zoveel mogelijk afstand te houden en slechts marginaal te toetsen of de aanwijzing van de GVI in redelijkheid gegeven had mogen worden. Zij zien als belangrijkste redenen voor het lage aantal beroepszaken dat de GVI te weinig aanwijzingen geeft, zodat rechterlijke toet-sing van beslistoet-singen niet mogelijk is, en dat de procedure te ingewikkeld en te formeel is, vooral nu het bij een OTS meestal om onmondige ouders gaat.

Volgens de sleutelfiguren weten ouders en minderjarigen over het algemeen niet dat zij in be-roep kunnen gaan tegen een aanwijzing. Het aantal bebe-roepszaken is minimaal. Het beeld is voor belanghebbenden ook zeer verwarrend. Onduidelijk is wanneer men zich tot wie moet richten en op welke wijze dat moet gebeuren.

Ondanks het vereiste dat een aanwijzing schriftelijk dient te worden gegeven, geeft tweederde van de gezinsvoogden wel mondelinge aanwijzingen. Sommige kinderrechters geven aan dat zij niet zo zwaar tillen aan het vereiste dat een aanwijzing schriftelijk moet worden gegeven.

Door soepel om te gaan met dit vereiste wordt beoogd de rechtsbescherming van belangheb-benden te verruimen door de controleerbaarheid op beslissingen van de GVI te verhogen. Zo-doende worden door sommige kinderrechters ook aanwijzingen uitgelokt op de zitting door de gezinsvoogd en de ouders en minderjarige te wijzen op de mogelijkheid van een aanwijzing of door de gezinsvoogd te vragen zijn beslissingen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de minderjarige op papier te zetten. Vervolgens hebben de gezagsouder en de minderjari-ge dan de mominderjari-gelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen teminderjari-gen de aanwijzing.

Kinderrechters zijn van mening dat ook andere betrokkenen bij een OTS dan de gezagsouder en de minderjarige van twaalf jaar of ouder bezwaar en beroep zouden moeten kunnen instellen bij een aanwijzing, omdat een aanwijzing voor hen ook indirect gevolgen kan hebben. Het gaat dan vooral om ouders zonder gezag en pleegouders, die nu geen beroepsmogelijkheid hebben, terwijl zij ook betrokken kunnen zijn bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Omge-keerd zou het voor een GVI ook juridisch mogelijk moeten zijn om een ouder zonder gezag, een pleegouder of een andere belanghebbende een aanwijzing te geven.