• No results found

Een bescheiden route: consolidatie van de bestaande wetgeving: verbetering van de uitvoering

Hoofdstuk 12 Slotbeschouwing: Drie routes naar de toekomst

12.3 Oplossingsrichting: drie routes naar de toekomst .1 Inleiding

12.3.3 Een bescheiden route: consolidatie van de bestaande wetgeving: verbetering van de uitvoering

Het onderzoek laat zien dat de wet voldoet aan de eerste intentie: de taken en bevoegdheden zijn helder, in de praktijk kan men met de scherpere scheiding der machten die de wet heeft aangebracht uit de voeten. Het betrof een ingrijpende herziening, die dwong tot een herorde-ning van de verhoudingen tussen GVI, RvdKB en kinderrechter. Dat na vier jaar dit proces nog niet op alle punten bevredigend verloopt ligt in de lijn der verwachtingen. Dat neemt niet weg dat op een aantal punten, op korte termijn, verbetering gewenst is. Dit betreft de volgende pun-ten:

Grotere eenheid in optreden

Er blijken landelijk grote verschillen te zijn in de wijze waarop kinderrechter, GVI en de RvdKB uitvoering geven aan de wet. De bestaande protocollen en checklists hebben (nog) niet tot uni-formering geleid. Bovendien zijn de zo nodige informele contacten en vormen van samenwer-king vrijwel overal verdwenen. Slechts hier en daar is er op arrondissementsniveau systema-tisch overleg. De rechterlijke macht kan verbetering aanbrengen op punten als: eenheid in de definitie van voor beroep vatbare aanwijzingen, eenheid in de definitie van belanghebbenden (wie worden opgeroepen voor de zitting), eenheid in afbakening van de categorieën bij machti-ging uithuisplaatsing, eenheid in de positie van de gezinsvoogdij bij het verhoor bij het eerste verzoek OTS. Eenheid kan ook worden bereikt door uitvoeriger motivering en publicatie van de uitspraken dan tot op heden gebeurt.88

Vergroten transparantie in controle taak van de RvdKB

De RvdKB neemt een andere positie in wanneer het gaat om de beoordeling van verzoeken van de GVI aan de kinderrechter dan wanneer het gaat om mededelingen van de GVI van door haar genomen besluiten. Nader onderzoek is nodig om de voor- en nadelen van de uitbreiding van de taak van de RvdKB met eerstgenoemde taak, die de wet formeel niet voorschrijft, in beeld te brengen. In elk geval moet duidelijk worden aan welke criteria de RvdKB in beide posi-ties toetst, in welke gevallen zij zelfstandig onderzoek doet en wat de consequenposi-ties zijn van de door haar genomen besluiten. Het is wel wenselijk dat bij mededelingen de Raad toetst op grond van eigen onderzoek, bijvoorbeeld door middel van het horen van belanghebbenden.

Systematische registratie naar mededelingen en verzoeken van de GVI naar de RvdKB in de dossiers is gewenst. De beginselen van behoorlijk bestuur dienen op dit handelen van toepas-sing te zijn.

88 De kinderrechters zijn voornemens binnen de werkgroep of via het project versterking rechterlijke organisatie van de NVVR afspraken te maken om op één lijn te komen.

Betere toerusting GVI’s, en onafhankelijke bezwarenbehandeling

De twee eerder genoemde punten: eenheid in beleid, transparantie van besluitvorming en regi-stratie gelden evenzeer voor de GVI’s. Daar doet zich echter een kernprobleem voor, dat ten koste dreigt te gaan van de cliënten. Verplichte rapportages kosten tijd, waardoor er minder tijd overschiet voor cliëntcontacten. De thans bestaande druk op de gezinsvoogden om zich steeds meer juridisch te scholen behoeft herbezinning, aangezien hun primaire werkzaamheden hier-door in het gedrang komen. Versterking van de rechtspositie van cliënten vergroot de druk op de GVI’s. In toenemende mate worden rapportages aangevochten of wordt de gezinsvoogd ter zitting geconfronteerd met juridische argumentaties van een advocaat. Deze consequentie van de wet heeft zich te weinig vertaald in deskundigheidsbevordering en herberekening van de caseload. Mogelijk dat enige verlichting van de werkdruk gevonden kan worden door toepas-sing van een gedifferentieerd systeem, dat een onderscheid hanteert tussen enerzijds gezinnen waarbij de gezinsvoogd alleen als casemanager optreedt, en anderzijds gezinnen waarbij de gezinsvoogd het gezin intensief begeleidt.

Bij de ouders en pleeggezinnen bestaat er een zeker wantrouwen over een zorgvuldige afhan-deling van bezwaarschriften als dit gebeurt door dezelfde werknemers die de beslissing hebben genomen of directe collegae van hen. Een bezwarencommissie bestaande uit leden die niet afkomstig zijn uit de desbetreffende instelling zou het ongeloof van belanghebbenden over een zorgvuldige procedure kunnen wegnemen en het vertrouwen in de rechtsgang versterken. Een onafhankelijke bezwarencommissie die de bezwaren tegen de beslissingen van de GVI behan-delt is vanuit de rechtspositie van belanghebbenden wenselijk.

Betere voorlichting van ouders en kinderen

Ouders, pleegouders en minderjarigen van twaalf jaar of ouder zijn slecht op de hoogte als het gaat om hun rechtspositie. De schaarse gegevens, gezien de gebrekkige registratie, wijzen in de richting dat slechts een klein percentage in beroep gaat tegen een aanwijzing ( 0,5 tot 5 pro-cent van de OTS–zaken). Dit beeld wordt overigens bevestigd door de interviews met GVI en RvdKB.

Toetsbaar moet worden hoe de cliënt (de jeugdige en ouders) door de GVI wordt geïnformeerd over het doel van de OTS, de werkwijze van de instelling en wederzijdse rechten en plichten. In het dossier van de cliënt moet vermeld worden op welke wijze de GVI hieraan heeft voldaan.

Ook dient in het dossier vermeld te worden hoe ouders en met name jeugdigen betrokken zijn bij het opstellen en uitvoeren van het hulpverleningsplan. Hoewel dit opnieuw een aanslag doet op de werktijd van de gezinsvoogd, is het goed op de hoogte zijn van de eigen rechtspositie zo essentieel, dat deze maatregel nodig is. Daarnaast blijkt dat herhaling van het aanbieden van de informatie nodig is opdat deze bij de cliënten beklijft.

Tevens zou er een eenvoudige folder van het Ministerie moeten komen over de werkwijze van de GVI’s en de rechten en plichten van cliënten. Mogelijk kan er een speciale folder komen voor kinderen. Ten behoeve van ouders en minderjarigen is het wenselijk dat door de GVI duidelijk schriftelijk wordt vastgelegd hoe de besluitvorming in verband met het geven van een schriftelij-ke aanwijzing, c.q. het vragen van (verlening van) een machtiging tot uithuisplaatsing verloopt en wat hun rechtspositie daarbij is.

Juridische ondersteuning van ouders en kinderen

Gezien de onoverzichtelijkheid van de mogelijke procedures is juridische ondersteuning van de ouders en de kinderen wenselijk. Dit kan bijvoorbeeld door de Bureaus voor Rechtshulp ver-leend worden. Wanneer in de nieuwe Wet op de Jeugdzorg de ouders en kinderen een recht op zorg krijgen, dient deze situatie opnieuw te worden bezien. Kinderen hebben veel baat bij de dienstverlening door een advocaat. De gezinsvoogd is veelal gericht op de ouders, als een zaak bij de rechter voorkomt is er niemand die de belangen van het kind waarborgt in de ogen van de kinderen. Overweging verdient bij elk besluit tot vrijwillige en onvrijwillige plaatsing in een instel-ling automatisch een gespecialiseerde advocaat toe te voegen.

In dit kader is het van belang om op te merken dat de kinderrechter als specialisme verdwenen is. Door middel van bij- en nascholing van de kinderrechters zouden de rechters toch getraind en geschoold dienen te worden in het omgaan van deze specifieke groep van jeugdigen en ouders, die in aanraking komen met een kinderbeschermingsmaatregel.

Verbetering van het instrument aanwijzing

Het instrument van de schriftelijke aanwijzing blijkt in de praktijk niet te werken zoals de wet dit bedoeld heeft. De aanwijzing wordt door de gezinsvoogden gezien als een ultimum remedium, en niet als een instrument, om dwang via de rechter te legitimeren. Dreiging met uithuisplaat-sing of dreiging met ontheffing/ontzetting is wat in de praktijk voorkomt. Gezinsvoogden gebrui-ken het instrument weinig, en vragen aan de andere kant om uitbreiding (ook aanwijzingen aan de niet-gezagouders). Nadere studie van de pedagogische betekenis van dit instrument is ge-boden.

Verschillende omgangsregelingen

Er zijn verschillende procedures, die onvoldoende op elkaar zijn afgestemd en ook leemtes laten zien. De ouder met gezag moet naar de kinderrechter, de ouder zonder gezag naar de familierechter (artikel 377), en de pleegouder ook naar de familierechter. Allen hebben het recht op ingang naar de kortgedingrechter. De OTS-regeling houdt geen rekening met de omgang met de ouder zonder gezag, terwijl de regeling uit het familierecht geen rekening houdt met de eventuele omgang van het kind met de ouder met gezag. De OTS-rechtsgang is kosteloos, dit in tegenstelling tot de familierechtelijke weg. Vanuit het gezichtspunt van rechtsgelijkheid lijkt wetswijziging geëigend, maar wellicht dat met een analoge toepassing van de beide regelingen tijdelijk een uitweg kan worden gevonden. Dit blijft uiteraard een lapmiddel. Gezien de vergaan-de consequenties op vergaan-de leefwereld van vergaan-de kinvergaan-deren ligt een grondiger aanpak, zoals hierna bepleit, meer voor de hand.

Aandacht voor termijnen

Wanneer tegelijk met de VOTS een OTS wordt aangevraagd heeft de RvdKB te weinig tijd om een grondig onderzoek te verrichten. De informatieverzameling ten behoeve van behandelplan komt dan uitsluitend op de schouders van de GVI’s terecht, die toch al lijden onder een te grote werkdruk.

De periode van tien weken bij terugplaatsing en niet verlenging van de uithuisplaatsing (volgens het Afstemmingsprotocol) is in de praktijk te lang, omdat er in de thuissituatie nog zoveel kan veranderen dat soms een nieuw verzoekschrift nodig is. Daardoor wordt het voor de RvdKB ook moeilijk om termijnen te halen. Verlengingsverzoeken komen in meer dan de helft van de geval-len te laat, waardoor de RvdKB geen onderzoek meer kan uitvoeren. De tijd die de één wint, gaat ten koste van de ander. Deze perikelen dienen nader onderzocht en aangepakt te worden, bijvoorbeeld met behulp van een organisatieadviesbureau.

Horen van de residentiële instelling

Als de minderjarige in een instelling is geplaatst heeft de opnemende instelling geen mogelijk-heid om tegen de beslissing van de GVI beroep aan te tekenen. Wel kan de instelling als infor-mant gehoord worden door de kinderrechter, bijvoorbeeld in geval de GVI een beëindiging van de OTS of uithuisplaatsing overweegt. Het verdient aanbeveling dat de kinderrechter als regel de instelling als informant oproept en hoort (artikel 799 RV). Zie hiervoor bij grotere eenheid optreden van kinderrechters.

Afstemming Bureau Jeugdzorg

De verhouding van de RvdKB tot de GVI’s krijgt de nodige aandacht vanuit het management (protocol, checklist, registratiesystemen). De geconstateerde perikelen (termijnen verstrijken, mededelingenplicht wordt onvoldoende nageleefd, wegvallen informele communicatie) kunnen langs die weg worden opgelost. Toch is hier extra aandacht geboden, omdat in de naaste toe-komst de GVI’s bij de Bureaus jeugdzorg aanhaken en de RvdKB apart blijft. Omdat beiden bemoeienis hebben met de jeugdige en de eventuele opvoeders is een goede uitwisseling es-sentieel.

Tot zover de voorstellen tot verbetering, passend binnen het bestaande wettelijk kader.