• No results found

De psychologische benadering van vraagverlegenheid bij de respondenten

In document Vraagverlegenheid bij mantelzorgers (pagina 36-42)

4. Resultaten en analyse

4.3. De psychologische benadering van vraagverlegenheid bij de respondenten

Volgens de psychologische benadering van vraagverlegenheid, vragen mensen minder snel om hulp als zij hulpvragen ervaren als een bedreiging van de eigenwaarde. Om hier een beter beeld van te krijgen is er doorgevraagd waarom mensen bepaalde hulp hebben afgeslagen of bepaalde hulp juist wel hebben geaccepteerd. In de theorie is de bedreiging van eigenwaarde theorie gesplitst in drie onderdelen: de gelijkwaardigheidstheorie, de reactantie-/ vrijheidstheorie en de attributietheorie. Deze drie onderdelen worden in dit hoofdstuk afzonderlijk van elkaar geanalyseerd.

Vraagverlegenheid bij mantelzorgers T van Schaik, jan. 2016 37 4.3.1. Gelijkwaardigheidstheorie en het belang van wederkerigheid

De gelijkwaardigheidstheorie gaat uit van gelijkheid en wederkerigheid. Mensen streven naar gelijkwaardigheid onderling, ongelijkheid geeft een onprettig gevoel. Mensen proberen als zij hulp van mensen accepteren iets anders terug te doen om de gelijkwaardigheid te behouden. Als ze dit niet kunnen, zullen ze volgens Hatfield en Sprecher (1983) proberen psychologische gelijkheid (psychological equity) te creëren door hun perceptie aan te passen. Aan de verschillende respondenten is niet gevraagd of ze waarde hechten aan gelijkheid, er is daarentegen geïnformeerd naar de behoefte iets terug te kunnen doen en er is gevraagd of wederkerigheid als belangrijk werd ervaren. Daarbij is er ook gelet op opmerkingen waarbij het er op lijkt dat mensen hun perceptie hebben aangepast.

Een aantal hulpbehoevende respondenten heeft inderdaad dingen gezegd die aansluiten op dat laatste: Een vrouw van 94 jaar die in een aanleunwoning woont en het eten van de catering niet heel lekker vindt, heeft een nichtje dat voor haar kookt en twee keer per week krijgt ze voor een aantal dagen eten. Het meisje van de receptie van de woonflat haalt twee keer per week de bakjes eten voor haar op. De vrouw is altijd erg zelfstandig geweest, had zelfs een opleiding gedaan en een goede baan. Dit was zeker voor haar tijd heel uitzonderlijk en ze is hier duidelijk trots op. De huishoudelijke hulp heeft ze de laan uit gestuurd want ze deed zelf meer en beter, zegt ze. Over de hulp van haar nichtje zegt ze: “ik zei nog, ‘je bent gek’, maar ze vindt het leuk om te doen”. Ook het meisje van de receptie doet het volgens haar graag en het is op de weg naar haar huis. Meer hulpbehoevenden hebben zo aangegeven dat de hulp die zij ontvangen geen last is voor de helper. “De buurman vindt het fijn om mijn auto te wassen” zegt de oude man die goed contact heeft met zijn buurman en de man die volledig afhankelijk is van de mantelzorg van zijn vrouw zegt “het is zwaar voor haar, maar ze doet het met plezier”. Een man die bekend is bij de voedselbank en nog geen hulp ontvangt van vrijwilligers, geeft aan de voorkeur te hebben aan vrijwillige boven professionele hulp. Hij redeneert: “Je helpt de vrijwilliger, als je hem iets vraagt, vindt hij dat leuk”.

Naast deze beredenering van gelijkwaardigheid waarbij mensen het idee scheppen dat ze weliswaar geen letterlijke wederdienst leveren, maar de ander wel een tevreden gevoel geven, kwam wederkerigheid ook heel duidelijk in de gesprekken naar voren. Meerdere mensen op de verschillende locaties gaven aan wederkerigheid wel belangrijk te vinden. Deze wederkerigheid werd vooral als belangrijk gezien bij burenrelaties. “Buren helpen elkaar” geeft een mevrouw aan. Een andere vrouw geeft wel aan daarbij haar grenzen te hebben: “Ik ben geen dienstbode”. Ze vindt dat het twee kanten op werkt en dat haar buren het eerst zelf moeten proberen. Mensen die eenmalig of kortdurend hulp nodig hadden geven aan graag iets terug te willen doen met een klusje of een cadeautje.

Ook al gaven meerdere hulpbehoevenden en mantelzorgers aan wederkerigheid belangrijk te vinden, een aanmerkelijk deel van de respondenten heeft ook gezegd dit niet te vinden. Wat echter op viel was dat er bij een aantal van deze mensen wel degelijk sprake was van wederkerigheid binnen relaties. Een vrouw van 61 jaar die voor haar man zorgt, krijgt af en toe hulp hierbij van haar dochter. Wederkerigheid speelt geen rol, zegt ze. Later in het gesprek laat ze echter wel vallen dat deze dochter wel altijd de auto kan lenen en een groter cadeau krijgt voor haar verjaardag dan de andere dochter. Een vrouw die zegt geen hulp te krijgen van haar buren, blijkt later in een sociaal woonproject te wonen, met ouderen, verstandelijk gehandicapten en gezinnen. De huizen staan rondom een binnentuin waar veel georganiseerd word. De vrouw ervaart dit duidelijk als aangename entertainment en afleiding al zegt ze ‘niets te hebben aan de buren’.

Vraagverlegenheid bij mantelzorgers T van Schaik, jan. 2016 38

Bij de respondenten werd wederkerigheid soms heel letterlijk opgevat met een duidelijke tegenruil. De oude man die vaak bij de buren eet, leent zijn dure auto uit. De vrouw die kleren krijgt van de voedselbank, brengt ook altijd wat mee terug. En de mevrouw met de taalbarrière gebruikt de kinderen van een vriend soms als tolk, in ruil past ze op. Vaak is deze wederkerigheid een soort ongeschreven afspraak die mensen met elkaar hebben. In een enkel geval maakten mensen hele duidelijke vaste regels met elkaar. Een vrouw van 45 kampt zelf met allerlei gezondheidsklachten en heeft de zorg voor haar man op zich. Haar dochter is een alleenstaande moeder die afhankelijk is van de voedselbank. De dochter komt drie uur in de week huishoudelijk werk doen bij haar ouders, in ruil daarvoor betalen zij haar telefoonrekening. Tegenover extra hulp bij de verzorging van haar vader staan warme maaltijden. In andere gevallen werd wederkerigheid in een veel breder perspectief gezien. Ouders zorgen voor hun kinderen als deze jong zijn. Later zorgen de kinderen voor de ouders. Dit bredere perspectief heeft over het algemeen te maken met opvoeding en tradities en komt aan de orde bij de beschrijving van de sociologische benadering in hoofdstuk 4.4. De antwoorden van de hulpbehoevenden en de mantelzorgers verschilden niet van elkaar. Bij beide groepen hadden mensen regelmatig wel de behoefte iets terug te doen of dat nu was omdat ze persoonlijk hulp kregen of omdat ze hulp kregen bij het verzorgen van iemand anders. Blijkbaar voelen mantelzorgers zich zodanig persoonlijk verantwoordelijk voor hun zorgtaak, dat ze als ze daar hulp bij krijgen, ze zelf de behoefte hebben iets terug te moeten doen. Eén mantelzorger zegt ook heel expliciet dat ze liever hulp krijgt van de thuiszorg dan van familie, want “dat geeft ook weer verplichtingen”.

Uit de gesprekken komt naar voren dat veel mensen wederkerigheid belangrijk vinden. De mensen die moeilijker letterlijk iets terug kunnen doen veranderen hun perceptie. Of iedereen hier toe in staat is, is niet voldoende naar voren gekomen in het onderzoek. Dat wederkerigheid en vraagverlegenheid een verband hebben bij informele zorg blijkt het duidelijkst uit de uitspraak van de mantelzorger die liever thuiszorg wil. De opmerking van de vrouw die zich geen bode wil voelen, lijkt er op te duiden dat ze in elk geval minder geneigd is om hulp te verlenen als er geen wederdienst tegenover staat of als zij in elk geval niet het gevoel heeft dat haar buren voor haar het zelfde zouden doen. Dit sluit aan bij het onderzoek van Linders (2010) naar informele zorg in een volksbuurt, waaruit blijkt dat buren zoeken naar een balans tussen het geven en het ontvangen van hulp. Linders noemt deze ‘voor-wat-hoort-wat’-relaties, evenwicht-zoekende relaties.

Het overgrote deel van de respondenten zegt familie of buren wel om hulp te kunnen vragen en daar ook geen moeite mee hebben. Er wordt alleen door meerdere respondenten aan toegevoegd dat ze het liever niet doen. Een vrouw heeft haar dochter gebeld om haar naar de spoedeisende hulp te brengen: “Ik vind het niet moeilijk om mijn dochter te vragen, maar ja, ze had wel een vrije dag, hè. Zeg maar ‘dag, vrije dag’. En ze heeft het al zo druk.” Zoals in hoofdstuk 2.4 te zien is, willen mensen anderen niet tot last zijn of ze zeggen dat de ander toch ook zijn eigen leven heeft. Het lijkt voor deze mensen een prettig idee te zijn, dat het wel kan, maar alleen in nood zullen ze er gebruik van maken. Het gevoel iemand tot last te zijn komt overeen met een gevoel van ongelijkheid (McPherson, 2007).

Naar aanleiding van de reacties van de meerderheid van de respondenten kan hypothese 2 worden aangenomen; Als hulpbehoevenden de ongelijkheid die ze ervaren in persoonlijke relaties niet kunnen rechttrekken door hun gedrag of perceptie aan te passen, zullen zij minder snel geneigd zijn hulp te vragen.

Vraagverlegenheid bij mantelzorgers T van Schaik, jan. 2016 39 4.3.2. Belang van de eigen vrijheid van respondenten

De reactantie theorie die beschreven is in het theoretisch kader stelt dat mensen vrijheid en keuzevrijheid heel belangrijk vinden, hulp die het gevoel van vrijheid verminderd wordt om die reden vaak niet gevraagd. Om het belang van deze (keuze-) vrijheid van de respondenten te onderzoeken is gevraagd naar hoeveel waarde ze hechten aan zelfstandigheid en aan privacy.

Bij het aannemen van de eerste hypothese is al aan bod gekomen dat mensen zelfstandigheid zo belangrijk vinden dat mensen soms liever dingen laten dan dat ze hulp vragen. Met name ouderen geven aan dat zij de manier waarop zij dingen doen hebben aangepast zodat zij het zelf nog kunnen. Ze doen bijvoorbeeld dingen gewoon heel langzaam, of ze doen elke dag kleine beetjes (zoals de boodschappen). Eén mevrouw met longproblemen vriest boterhammetjes en warm eten in kleine porties in voor als ze mindere dagen heeft, dan hoeft ze niet te koken. Een vrouw met pleinvrees heeft eerst haar hele voorraadkast leeggegeten voordat ze accepteerde dat haar nicht een keer boodschappen voor haar ging doen. En een oudere man zocht liever zelf verder naar geschikte hulp dan dat hij in de moskee om hulp ging vragen. Hij wilde niet dat de moskee zijn leven ging regelen. In de theorie wordt ook weergegeven dat mensen minder snel hulp accepteren als er bepaalde verwachtingen of regels aan verbonden zitten (Fisher et al., 1982: 32). Dit komt overeen met het verhaal van twee respondenten van het onderzoek, die elkaar hebben leren kennen bij de wekelijkse diners in het buurthuis ‘Resto van Harte’. Zij vonden deze avondjes erg prettig aangezien zij beiden worstelen met problemen van eenzaamheid. Zij geven aan nu niet meer naar de etentjes te gaan omdat het niet leuk meer is vanwege alle regels. “Zij bepalen waar je moet zitten en je wordt behandeld als een klein kind”, legt meneer uit. De regels lijken invloed te hebben gehad op zijn gevoel van vrijheid en eigenwaarde, waardoor hij besloot de hulp niet meer te accepteren.

Wat erg opviel was het belang van zelfredzaamheid in de verhalen van twee vrouwen die hun hele leven afhankelijk waren geweest van hun man. Bij het plotseling wegvallen van hun partner, moesten zij opeens zelf hun zaken regelen. Beiden gaven aan nooit meer afhankelijk te willen zijn van iemand. Het eerste verhaal is van een 75-jarige vrouw. Drie en een half jaar geleden was zij plotseling weduwe geworden doordat haar man zelfmoord pleegde. Hij liet haar vol ongeloof alleen achter met enorme schulden. Ze heeft zich uiteindelijk aangemeld bij de schuldhulpverlening en ze houdt nu zelf de financiën volledig bij. Een 66-jarige vrouw heeft na haar vervroegd pensioen hernia klachten gekregen. Dit resulteerde in depressieve klachten en een flinke toename van haar gewicht en uiteindelijk tot pleinvrees. De laatste jaren ging ze het huis niet meer uit en regelde haar man alles voor haar. Een aantal maanden geleden is haar man vrij plotseling dement geworden. Ze zorgt nu voor hem. Ze heeft verschrikkelijke moeite om naar buiten te gaan, maar ze wil niet nog eens van iemand afhankelijk worden, dus ze bedwingt nu met moeite haar angsten.

Voor mantelzorgers lijkt ook te gelden dat zij het belangrijk vinden de zorg voor een naaste zelfstandig te kunnen doen. Het extreemste voorbeeld hiervan is van de 39 jarige vrouw van Marokkaanse afkomst die haar moeder in huis heeft genomen. Ze heeft haar eigen fysioafspraken stop gezet omdat ze telkens oppas moest regelen voor haar demente moeder als ze even weg was. Dat haar rugklachten nu erger zijn, is dan maar zo. Daarbij is ze met haar familie verhuist naar een huis met een beneden verdieping. In het eerste huis kon ze niet met haar moeder naar buiten. Als haar moeder een afspraak had in het ziekenhuis was ze afhankelijk van ambulance broeders om haar moeder van de trap te tillen. Dit vond ze erg

Vraagverlegenheid bij mantelzorgers T van Schaik, jan. 2016 40

ongemakkelijk zeker omdat er nog weleens opmerkingen werden gemaakt die zij zeer ongepast vond. In haar nieuwe woning kan ze gewoon met haar moeder in de rolstoel een ommetje maken. De verhuizing zelf was een immens karwei waarbij zij en haar man met z’n tweeën de hele verhuizing hebben moeten regelen met drie kinderen en een demente grootmoeder. Dit had zij over voor de zelfstandigheid en vrijheid die het gaf in de toekomst. Wat betreft keuzevrijheid handelden vier verschillende vrouwelijke mantelzorgers duidelijk naar de keuze van de hulpbehoevende en niet naar wat voor henzelf de beste keuze was. In alle vier de gevallen ging het om hulpbehoevenden met niet aangeboren hersenafwijkingen, zoals een hersentumor, dementie en een beroerte. Deze mensen werden onrustig van anderen of onbekende om zich heen of wilden dit liever niet. De mantelzorgers kozen er voor geen hulp te vragen bij de persoonlijke verzorging van deze mensen of om hulp te vragen voor wat eigen vrije tijd. Een autochtone vrouw vertelt dat haar man voordat hij ziek werd al dominant en erg zelfstandig was. Nu hij een hersentumor heeft en volledig afhankelijk van de zorg van zijn vrouw maken deze karaktereigenschappen het niet makkelijker voor zijn vrouw. Ze zegt: “Het is gewoon een moeilijke man. Hij is erg kieskeurig wie er op hem let. Ik heb één keer gevraagd of de buurman, waar hij een goede band mee heeft, even bij hem bleef. Achteraf is hij daar heel boos om geworden. Ik mag dat nooit meer doen.” Janlöv, Hallberg en Petersson (2005) concluderen hetzelfde in hun onderzoek. Zij schrijven dat als mantelzorgers moesten kiezen tussen hun eigen behoeften en die van hun naaste, zij de behoeften van hun naaste verkozen boven die van zichzelf. Hiermee verwaarloosden zij hun eigen gezondheid en namen klachten als pijn, mentale stress en onbalans toe. Mantelzorgers worstelden met ambivalente gevoelens met betrekking tot hun behoefte, inbreuk van hun privacy en autonomie. Deze gevoelens bespreken, bleek erg moeilijk voor de mantelzorgers, door de emotionele lading die het onderwerp heeft. Dit kan leiden tot wat Tonkens et al. (2008) noemen een spilzorgnetwerk, waarbij er verhoogde kans is op overbelasting van de mantelzorger of mindere kwaliteit van de zorg, ook al ervaart de hulpbehoevende zoals Tonkens et al. ook aangeven het zelf als erg prettig dat er maar één vaste verzorger is.

Naast zelfstandigheid hechten hulpbehoevenden en mantelzorgers waarde aan twee verschillende soorten privacy; informationele en ruimtelijke privacy. Mensen die erg gericht zijn op informationele privacy zijn bang voor geroddel of schamen zich voor hun problemen. Zij vinden dat hun persoonlijke problemen niemand wat aan gaat. Zowel allochtone als autochtone hulpbehoevenden waren bang voor geroddel van buren, vrienden, familie of kennissen. Dit is voor een aantal van hen een duidelijke reden om geen hulp te vragen. Ook geeft het voor sommigen een voorkeur voor formele zorg; een respondent gaf aan om deze reden liever hulp te krijgen van een onbekende en een aantal anderen wilden geen hulp van vrijwilligers omdat deze geen geheimhoudingsplicht hebben. Schaamte speelde vooral een grote rol bij mensen met schulden. Het is helaas niet goed inzichtelijk geworden aan de hand van de interviews welke reden er achter de schaamte zat. Schaamte komt terug in de meerdere theorieën. Iemand kan zich schamen omdat diegene zijn/haar zelfstandigheid en zelfredzaamheid is kwijtgeraakt of omdat hij/zij de hulpbehoefte ziet als persoonlijk falen. Dit laatste wordt nader besproken in paragraaf 4.3.3.

Het belang van ruimtelijke privacy kwam ook naar voren in de interviews. Sommige respondenten vonden het vervelend om mensen over de vloer te krijgen. Uit schaamte voor de staat van iemands huis of uit wantrouwen: “je weet toch niet wie je over de vloer krijgt”. Voor de meeste hulpbehoevenden was dat minder een reden om geen hulp te accepteren, maar wel een reden om alleen specifieke hulp te willen als één vast persoon, alleen vrouwelijke hulpverleners of geen allochtone hulpverleners.

Vraagverlegenheid bij mantelzorgers T van Schaik, jan. 2016 41

Bij mantelzorgers leek privacy enige rol te spelen bij het eventueel uitbreiden van de zorg. De meeste van hen geven al geen privacy te hebben doordat de thuiszorg al drie keer per dag komt of door inwonende familieleden. De geïnterviewde mantelzorgers van Turkse, Marokkaanse en hindoestaanse afkomst gaven niet aan hier behoefte aan te hebben, wellicht doordat familiebanden bij deze bevolkingsgroepen sowieso hechter zijn (Morée & Starmans, 2006). Eén mantelzorger, een vrouw van 61 die alleen af en toe hulp van haar dochter heeft bij het verzorgen van haar man, zegt dat ze geen extra mensen over de vloer wil, want “je moet af en toe toch een momentje voor jezelf hebben, anders ga je er aan onder door”.

Hypothese 3. Als hulpbehoevenden het gevoel hebben (keuze-) vrijheid kwijt te raken door hulp te vragen, zullen ze minder snel geneigd zijn dit te doen.

Deze hypothese kan op basis van het bovenstaande niet volledig worden aangenomen voor mantelzorgers. Als het gaat om keuzevrijheid, dan plaatsen een aantal mantelzorgers de keuze van hun naaste boven de voorkeur van henzelf. Zelfs als de keuze van de hulpbehoevende inhoudt dat de mantelzorger zelf minder vrijheid heeft.

4.3.3. De rol van attributie bij de vraagverlegenheid van de respondenten

In het theoretisch kader is uitgelegd dat het volgens eerdere onderzoeken uitmaakt of mensen een probleem intern of extern attribueren. Iemand vraagt makkelijker hulp als de oorzaak van het probleem waarbij hulp nodig is, niet aan de persoon zelf ligt. In dat geval gaat het om een externe factor. Mensen vragen moeilijker hulp als ze moeten toegeven dat de oorzaak van de hulpvraag voortkomt uit eigen falen en dus intern geattribueert wordt. Uit de antwoorden van de respondenten kwam het woord schaamte regelmatig naar voren. Volgens attributiemodellen wordt schaamte geactiveerd door negatieve interne attributies (Weiner, 1986). Nadler en Polat (1978) concluderen dat mensen makkelijker hulp vragen als dit anoniem kan. Dit sluit aan bij opmerkingen van respondenten over de manier waarop de hulp

In document Vraagverlegenheid bij mantelzorgers (pagina 36-42)