• No results found

De politieambtenaar als private individual?

Hoofdstuk 3: Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens

3.3 A fair balance

3.3.3 De politieambtenaar als private individual?

De vraag is nu tot welke categorie de politieambtenaar gerekend mag worden? Behoort deze tot de categorie van ‘public officials’ en ‘public figures’ en zal hij derhalve meer aan kritiek moeten kunnen weerstaan dan een ander, of dient hij hetzelfde te worden behandeld als een ‘private individual’? Het EHRM lijkt ook de politieambtenaar als tussencategorie te zien. Een goed voorbeeld hierbij is de zaak Janowski v. Poland88. In

deze zaak hadden twee stadswachten een aantal straatverkopers het bevel gegeven om hun kraampjes te verplaatsen naar een nabijgelegen marktplaats. Een ter plaatse aanwezige journalist genaamd Janowski, wees de straatverkopers erop dat de rechtsbasis voor het geven van een dergelijk bevel ontbrak en dat zij geen gehoor hoefde te geven aan het bevel. Janowski schold de stadswachten vervolgens uit voor eikels en dom (“ćwoki” en “głupki”) toen zij beweerden dat de straatverkopers wel degelijk aan het bevel moesten voldoen. De Poolse rechter veroordeelde Janowski voor het beledigen van de stadswachten en kreeg een fikse geldboete opgelegd. Het EHRM achtte deze veroordeling niet in strijd met artikel 10 EVRM. Het Hof overwoog ten eerste dat de uitlatingen niet gerekend konden worden tot het maatschappelijk debat, aangezien het geen uitlatingen betroffen die onderdeel waren van open discussie over zaken van publiek belang. Daarnaast onderstreepte het Hof dat de persvrijheid niet in het geding was, nu de uitlatingen die Janowski had gedaan geen verband hielden met zijn werkzaamheden als journalist. In rechtsoverweging 33 overwoog het Hof te kennen dat stadswachten in beginsel meer kritiek moeten kunnen verdragen dan gewone burgers, maar dit evenwel niet betekent dat zij een even dik huid moeten hebben als een politicus. Het EHRM plaatste hierbij de belangrijke kanttekening dat het voor stadswachten essentieel is dat zij het vertrouwen genieten van publiek en dat hun werk nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt wanneer zij niet beschermd worden tegen verbaal

87

EHRM 24 juni 2004, R.O. 88(Von Hanover v. Germany)R.O. 65

88

39 | P a g i n a

geweld. Met name gezien dit laatste punt, achtte het EHRM de veroordeling van Janowski niet in strijd met artikel 10 EVRM.

Naast Janowski kan ook nog verwezen worden naar het arrest van Pedersen &

Baadsgaard v Denmark. Pedersen en Baadsgaard waren twee journalisten die onderzoek

deden naar een moordzaak. Zij beschuldigden een politiecommissaris ervan fouten te hebben gemaakt in een politieonderzoek alsmede bewijs te hebben verdoezeld. De journalisten werden voor hun uitspraken, die achteraf gezien onwaar bleken te zijn, veroordeeld door de Deense rechter. Anders dan bij Janowski werden de beschuldigingen door Pedersen en Baadsgaard geuit in hun hoedanigheid van journalist en waren de uitingen wel te beschouwen als onderdeel van het maatschappelijk debat. Deze constatering heeft tot gevolg dat er strengere eisen gelden voor het opleggen van een beperking. Het EHRM achtte de veroordeling evenwel geen schending van art. 10 EVRM. Verwijzend naar de uitspraak van Janowski, overwoog het Hof dat ook de politiecommissaris als hoofd van de politieafdeling, zich in een vergelijkbare positie bevond als de Poolse stadswachten: hij diende meer kritiek te verdragen dan een gewone burger, maar kon niet gelijk worden gesteld met een politicus.89 Van een

politiecommissaris wordt verwacht dat hij zich ervan weerhoudt om zich openlijk te mengen in maatschappelijk discussies en kan zich zodoende moeilijk verweren tegen gemaakte beschuldigingen. Van ‘equality of arms’ is dan dus geen sprake. Het EHRM verweet de journalisten dat zij de onschuldpresumptie niet in acht hadden genomen en dat zij onvoldoende oog hebben gehad voor de plichten en verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de vrijheid van expressie. Gezien de zwaarte van de beschuldigingen achtte het Hof de opgelegde beperking niet disproportioneel.

Op de vraag of de politieambtenaar gezien dient te worden als een ‘private indivual’ of een ‘public official’ lijkt de Nederlandse rechter, de politieambtenaar dichter bij de positie van een burger te plaatsen. Als voorbeeld kan verwezen worden naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2000, NJ 2001, 101. In dat arrest werd de verdachte veroordeeld voor het beledigen van een aantal politieagenten die te paard was. De verdachte was met z’n fiets naast de agenten komen staan en had vervolgens een hinnikend geluid gemaakt. Vervolgens fietste de verdachte vrolijk weg, maar kwam

89

40 | P a g i n a

even later ten val omdat hij achteruit was blijven kijken. De politieagenten die het zagen gebeuren lachten de verdachte uit, waarop hij hen de woorden “vuile homo’s”, “homofielen” en “vieze smerissen” had toegedicht. De raadsman voerde aan dat de gebezigde woorden gezien moesten worden als “uitingen van ongenoegen” en derhalve niet de strekking hadden om de agenten “te kwetsen, hen bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen, of hen aan te randen in hun eer en goede naam”. De Hoge Raad interpreteert de gebezigde woorden anders. De adjectieven “vuile”en “vieze” in combinatie met respectievelijk homo’s en smerissen, acht het Hof zonder meer beledigend. Het roepen van “homofiel” werd tevens aangemerkt als beledigend, gezien de context waarin het woord was gebezigd. Op het verweer van de raadsman dat de gebezigde woorden minder spoedig als beledigend kunnen worden bestempeld indien zij zijn gericht tot politieagenten, nu dergelijke functionarissen uit hoofde van hun functie, waar het beledigende uitlatingen betreft, meer moeten kunnen verdragen dan anderen, antwoordde de Hoge Raad dat een dergelijke opvatting in zijn algemeenheid geen steun vindt in het recht. De Procureur-generaal Machielse lijkt deze opvatting echter niet te delen. Machielse beoordeelde het verweer van de raadsman als volgt:

“Dat politieagenten een dikkere huid moeten hebben dan gewone burgers kan wellicht zo

zijn, maar dat wil niet zeggen dat dáárom burgers minder terughoudend aan de dag hoeven te leggen wanneer zij politieagenten willen gaan beledigen dan wanneer zij dat

gewone medeburgers willen aandoen”.90

Uit zijn verdere conclusie volgt, dat een ambtenaar wel meer kritiek moet kunnen weerstaan dan een gewone burger maar zeker niet alles hoeft te pikken. Machielse maakt hierbij overigens geen onderscheid of de uitlating binnen of buiten het maatschappelijk debat is gedaan. Ook de Hoge Raad laat in dit arrest de relevantie van het maatschappelijk debat buiten beschouwing, terwijl deze factor van wezenlijke invloed is op het beschermingsniveau van de uitlating. Het buiten beschouwing laten van de factor ‘maatschappelijk debat’ heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het kennelijk vanzelfsprekend wordt geacht dat een discussie op straat, niet behoort tot het maatschappelijk debat. In de ‘dissenting opinions’ bij de zaak Janowski zijn er echter

90

41 | P a g i n a

aanknopingspunten te vinden op basis waarvan tot een ander oordeel zou kunnen worden gekomen.