• No results found

opleidingsniveaus en beroepen

5.2.2. De meting van mismatch

Het meten van mismatch is niet vanzelfsprekend. Berustend op eerder onderzoek, maken Verhaest & Omey (2006) en Humblet (2009) een onderscheid tussen drie basismethodes om mismatch te bepalen.

De eerste methode is gekend als de subjectieve methode. De maat voor mismatch is er gebaseerd op een zelfevaluatie door de respondent. In het onderzoek wordt aan de respondent gevraagd of hij/zij tewerkgesteld is in een beroep dat (horizontaal of verticaal) overeenstemt met de opleiding of vaardigheden. Een mismatch komt voor indien een respondent zijn eigen opleiding/vaardigheden als onvoldoende/overmatig beoordeelt voor het uitgeoefende beroep.

De objectieve methode is een tweede methode waarbij jobanalysten de overeenstemming tussen opleiding/vaardigheden enerzijds en het beroep anderzijds beoordelen. Een voorbeeld hiervan is de koppeling die het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gemaakt heeft tussen de beroepen (op basis van de Standaard Beroepenclassificatie 1992) en het niveau van bekwaamheden2. Er is sprake van mismatch indien de opleiding/vaardigheden volgens de objectieve classificatie niet overeenstemmen met het beroep.

Tot slot is er in de literatuur ook nog sprake van een statistische methode. Vertrekkende vanuit de waargenomen werkelijkheid (bijv. op basis van de surveysteekproef) gaat men na hoe de opleidingen/vaardigheden verdeeld zijn over de beroepen. Een mismatch komt voor

2 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/classificaties/overzicht/sbc/1992/2012-codelijsten-sbc-92-methode.htm

Hoofdstuk 5

wanneer de geobserveerde opleiding/vaardigheden van de respondent niet corresponderen met de waargenomen opleidingen/vaardigheden binnen het beroep. Zo kan men bijvoorbeeld het gemiddelde opleidingsniveau als een statistische maat nemen voor het opleidingsniveau dat het beste bij een beroep past. Indien het opleidingsniveau van de respondent afwijkt van dit gemiddelde, is er sprake van een mismatch.

De keuze voor een bepaalde maat van mismatch wordt grotendeels bepaald door de gegevens die beschikbaar zijn. Op dit vlak biedt de PIAAC-databank een ruime keuzemogelijkheid, maar zoals onderzoek van Verhaest & Omey (2006) heeft uitgewezen, is de keuze voor een bepaalde maat van mismatch niet zonder gevolgen. Een andere methode levert vaak ook een andere inschatting van de mate van mismatch in de arbeidsmarkt. Daarom dienen de resultaten gepresenteerd in dit rapport met enige terughoudendheid beoordeeld worden.

5.2.2.1. De meting van horizontale (opleidings)mismatch

De PIAAC-databank bevat gegevens over de opleidingsrichtingen en de uitgeoefende beroepen. Er worden 9 brede opleidingsrichtingen gedefinieerd (zie kader 5.1) en de beroepen van de respondenten werden gecodeerd volgens de International Standard Classification of Occupations 2008 (ISCO-08)3. Op basis van deze gegevens kan men een objectieve indicator voor horizontale mismatch creëren. Wolbers (2003) heeft immers de koppeling gemaakt tussen de opleidingsrichtingen en de standaard beroepenclassificatie4.

In de maat voor horizontale mismatch worden 8 opleidingsrichtingen gekoppeld aan de ISCO-08 beroepencodes (tabel 5.1). In de uiteindelijke maat worden mensen in een (inhoudelijk) passend beroep onderscheiden van diegenen in een niet-passend beroep. Er wordt dus geen rekening gehouden met gradaties van overeenstemming. Bovendien moet de overeenstemming in brede zin opgevat worden. De horizontale mismatchindicator is geen uiterst precieze maat.

3Voor meer info: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/isco/

4In feite heeft Wolbers (2003) de koppeling gemaakt tussen de opleidingsrichtingen en de ISCO-88 classificatie.

Er zijn echter reconversietabellen voorhanden waarmee men de ISCO-88 classificatie kan omzetten in de ISCO-08 classificatie (http://www.ilo.org/public/english/bureau/stat/isco/isco08/index.htm).

KADER 5.1 – STUDIERICHTINGEN VOLGENS PIAAC

In het PIAAC-onderzoek werd er gepeild naar de opleidingsrichtingen die de respondenten volgen of gevolgd hebben. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen in totaal 9 brede opleidingsrichtingen: (1) algemene opleidingen, (2) lerarenopleiding en pedagogie, (3) letteren, wijsbegeerte, talen en kunst, (4) sociale wetenschappen, handel en rechten, (5) wetenschappen, wiskunde en informatica, (6) techniek, productie en bouw, (7) landbouw en dierengeneeskunde, (8) gezondheid en welzijn, en (9) dienstverlening.

Tabel 5.1 Opleidingsrichtingen en passende beroepen

Opleidingsrichting Passende beroepen (ISCO-08, 3 cijfers) Lerarenopleiding en pedagogie 231-235; 315; 342-343; 516

letteren, wijsbegeerte, talen en

kunst 216; 231-233; 243; 262-265; 341-343; 522-524 Sociale wetenschappen, handel en

rechten 111-112; 121-122; 131-134; 141-143; 226; 231-233; 241-243; 261-265; 312:

325; 331-335; 341; 343; 411-413; 421-422; 431-432; 441; 522-523; 611-613;

621-622 Wetenschappen, wiskunde en

informatica 211-213; 221; 225-226; 231-233; 251-252; 311; 313-314; 321; 343; 351-352 Techniek, productie en bouw 214-216; 226; 251-252; 311-313; 315; 321; 325; 335; 343; 351-352; 711-713;

721-723; 731-732; 741-742; 751-754; 811-818; 821; 831-835

Landbouw dierengeneeskunde 213; 221; 223-226; 314; 321; 324-325; 516; 611-613; 621-622; 754; 834; 921 Gezondheid en welzijn 134; 213; 221-226; 234; 263-264; 314; 321-322; 324-325; 341; 516; 531-532;

911-912; 941

Dienstverlening 325; 334-335; 341; 343; 411-413; 421-422; 431-432; 441; 511-516; 522-524;

531-532; 541; 831-835; 911-912; 941

5.2.2.2. De meting van verticale opleidingsmismatch

In het PIAAC-onderzoek werden de respondenten niet alleen bevraagd over hun opleidingsniveau, maar werd ook gepeild naar het opleidingsniveau dat zij nodig achtten voor het uitoefenen van hun beroep (zie kader 5.2)5. Op basis van deze gegevens is het mogelijk om een (indirecte) subjectieve indicator van verticale opleidingsmismatch te construeren.

Respondenten die het opleidingsniveau van hun beroep hoger inschatten dan hun eigen opleidingsniveau worden hierbij bestempeld als ondergeschoold en in het omgekeerde geval zijn de respondenten overgeschoold. Indien er geen verschil is tussen de beide opleidingsniveaus, is er geen sprake van verticale opleidingsmismatch.

Omdat zelfevaluaties van respondenten steeds ontvankelijk zijn voor onnauwkeurigheid, werd er ook een tweede indicator voor verticale opleidingsmismatch berekend. Het gaat om een statistische indicator. Bij de berekening van deze indicator werd gewerkt met het gemiddeld opleidingsniveau per beroep. De beroepen werden gecodeerd tot op 1 cijfer van de ISCO-08 classificatie. Dit levert een totaal van 10 beroepen op (zie kader 1.5 in hoofdstuk 1).

5 Zowel het opleidingsniveau van de respondenten als het opleidingsniveau nodig voor het beroep werden gecodeerd volgens de ISCED-97 classificatie.

KADER 5.2 – OPLEIDINGSNIVEAUS VOOR DE BEREKENING VAN VERTICALE OPLEIDINGSMISMATCH

De ISCED-97 classificatie codeert de opleidingsniveaus volgens 7 basis opleidingsniveaus (die verder onderverdeeld worden volgens hun oriëntatie, nl. voorbereidend op de arbeidsmarkt of doorstroming naar een andere opleiding).

ISCED 0 Kleuteronderwijs ISCED 1 Lager onderwijs

ISCED 2 Eerste graad secundair onderwijs ISCED 3 Secundair onderwijs

ISCED 4 Voortgezette beroepsopleiding ISCED 5 Universitair en hoger onderwijs ISCED 6 Doctoraat

Voor de analyses bij dit deel werd de ISCED-97 classificatie werd teruggebracht tot 3 niveaus, namelijk (1) lager dan secundair onderwijs, (2) secundair onderwijs, en (3) hoger onderwijs.

Hoofdstuk 5

Voor ieder beroep werd het gemiddeld opleidingsniveau en de standaardafwijking berekend6. Hierbij werden de opleidingsniveaus omgezet in het minimum aantal jaren dat men onderwijs moet volgen om dit niveau te behalen. Een respondent van wie het opleidingsniveau meer dan één standaardafwijking groter was dan het gemiddelde opleidingsniveau voor het beroep werd geklasseerd als overgeschoold. Indien het opleidingsniveau lager was dan één standaardafwijking van het gemiddelde, was er sprake van onderscholing.

5.2.2.3. De meting van verticale vaardigheidsmismatch

Het PIAAC-onderzoek peilt naar drie sleutelvaardigheden, namelijk geletterdheid, gecijferdheid en probleemoplossen. Voor elk van deze vaardigheidsschalen kunnen maten berekend worden voor verticale vaardigheidsmismatch. Voor dit rapport werden er twee statistische indicatoren berekend. De eerste indicator is gebaseerd op de percentielverdeling van iedere vaardigheidsschaal. Het is dezelfde maat als wordt gerapporteerd in het internationale OESO-rapport van het PIAAC-onderzoek (OECD, 2013). De tweede indicator is, net zoals de statistische indicator voor verticale opleidingsmismatch, gebaseerd op het gemiddelde en de standaardafwijking.

Voor de berekening van de eerste indicator, wordt per beroep gekeken naar de uiterste percentielen van een vaardigheidsschaal bij de respondenten die van zichzelf oordelen dat ze over de juiste vaardigheden beschikken om hun beroep uit te oefenen. De vaardigheidsscore van het 5de percentiel wordt vastgelegd als de minimum vaardigheidsscore voor een bepaald beroep en de vaardigheidsscore van het 95ste percentiel bepaalt de bovengrens. Respondenten die onder het minimum of boven het maximum scoren, worden opgevat als een mismatch, respectievelijk ‘onvoldoende vaardig’ en ‘te vaardig’. Respondenten die tussen het minimum en het maximum van vaardigheid voor hun beroep scoren, worden bestempeld als een match.

Omdat deze eerste indicator gebaseerd is op een subjectieve evaluatie van de respondent – namelijk de vraag of de respondent over de juiste vaardigheden beschikken voor het beroep – en dus geen zuiver statistische indicator is, wordt nog een tweede statistische indicator berekend. Die tweede indicator voor verticale vaardigheidsmismatch houdt enkel rekening met het gemiddelde en de standaardafwijking per beroep (ISCO-08; 1 cijfer). Een respondent van wie de vaardigheidsscore meer dan één standaardafwijking groter is dan de gemiddelde vaardigheidsscore van het beroep is ‘te vaardig’ en omgekeerd is een respondent van wie de vaardigheidsscore meer dan één standaardafwijking kleiner is dan de gemiddelde vaardigheidsscore van het beroep is ‘onvoldoende vaardig’. Deze verticale vaardigheidsmismatchindicator kan voor alle drie de PIAAC vaardigheidsschalen berekend worden.