• No results found

De meervoudige casestudy

In document Eén voor allen (pagina 52-55)

Hoofdstuk 4: Methodologisch kader

4.2 De meervoudige casestudy

Het onderzoekdesign dat wordt gehanteerd in dit onderzoek is de meervoudige casestudy. Deze methode van onderzoek wordt veel gebruikt binnen de sociale wetenschap. Het voornaamste kenmerk van een casestudy als onderzoeksdesign is, dat er een intensieve bestudering van een sociaal verschijnsel ter plaatse is bij één of enkele onderzoekseenheden (Swanborn, 1996, p.22). Intensief moet hierbij opgevat worden als diepgaand en niet oppervlakkig. Diepgaand onderzoek betekent dat de onderzoeker het verschijnsel nauwgezet gedurende een bepaalde periode – de onderzoeker geeft een begin- en eindpunt aan - volgt en daarbij gebruik maakt van informatie uit allerlei bronnen (Swanborn, 2002, p.115). Zo kan de onderzoeker gebruik maken van documenten, interviews met relevante betrokkene en observaties. Uit deze bronnen wordt getracht bepaalde ‘mijlpalen’ in het proces te achterhalen, om op deze wijze de ontwikkelingen te reconstrueren. Het vergaren van deze informatie over relevante ontwikkelingen kan ook achteraf gebeuren (Swanborn, 1996, p.22). Het belangrijkste is dat het sociaal verschijnsel zich niet laat isoleren van zijn context. Een casestudy moet daarom altijd worden uitgevoerd binnen de

natuurlijke omgeving van het verschijnsel.

Het doen van onderzoek kan volgens een kwalitatieve of kwantitatieve methode. De casestudy is een vorm van kwalitatief onderzoek. Boeije omschrijft de casestudy als:

‘Een studie waarin de vraagstelling zich richt op onderwerpen die te maken hebben met de wijze waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en hoe ze zich op basis daarvan gedragen. Daarbij wordt gebruik van

onderzoeksmethoden gemaakt die het mogelijk maken het onderwerp vanuit het perspectief van de onderzochte mensen te leren kennen met het doel om het onderwerp te beschrijven en waar mogelijk te verklaren.’ (Boeije, 2005, p.27)

In tabel 4.1 staan de kenmerken van een kwalitatief onderzoek kort schematische weergegeven.

Tabel 4.1 Kenmerken van kwalitatief onderzoek - Beleving van de onderzochten; interpretatief - Onderzoek in de alledaagse omgeving; Naturalistisch - Open onderzoeksprocedure

- Onderzoeker als instrument

- Werken met teksten die uitgebreide en gedetailleerde beschrijving bevatten. - Verklaringen van betrokkenen en vanuit theoretische en/ of maatschappelijke achtergronden (Bron: H. Boeije, 2005, p.35)

Het doen van kwalitatief onderzoek heeft een aantal voor- en nadelen ten opzichte van kwantitatief onderzoek. Zo is het bij kwalitatief onderzoek gemakkelijker specifieke gedetailleerde informatie te achterhalen over het te onderzoeken besluit met daarbij interpretatie van actoren. Daarnaast is kwantitatief onderzoek, vaak middels enquêtes of experimenten, een momentopname en geeft

kwalitatief onderzoek meer mogelijkheden om het proces in een bepaalde periode te volgen. Nadeel van kwalitatief onderzoek is dat de onderzoeker in sommige gevallen concessies moet doen aangaande de representativiteit van de gegevens en generaliseerbaarheid van de bevindingen. Bovendien is de analyse van kwalitatieve gegevens minder gestandaardiseerd. In tabel 4.2 staan schematisch de verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek weergegeven.

Tabel 4.2 Verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek

Kwantitatief Kwalitatief

Aantal eenheden Groot Klein

Steekproef Willekeurig, toeval Strategisch Data verzameling Extensief

- Enquêtes - Observaties Intensief - Open interviews - Observaties - Data interpretatie Te bestuderen eigenschappen Weinig (breed) Veel (diep)

Omgeving Kunstmatig Natuurlijk Metingen Momentopname Langere periode Kwaliteitseisen Externe validiteit

Breedheid Toetsend Interne validiteit Diepgang Ontdekken en vaststellen patronen

Een ander onderscheidt in onderzoek dat gemaakt kan worden, is de aard van het onderzoek. Kortweg zijn hierin drie hoofdvormen te onderscheiden: beschrijvend, verklarend en toetsend onderzoek. In dit onderzoek wordt een antwoord gezocht hoofdvraag: ‘Welke vormen van intergemeentelijke

samenwerking zijn er te onderscheiden, wat zijn de motieven van gemeenten om samen te werken en hoe wordt de samenwerking vastgelegd?’. Deze vraag heeft een beschrijvend karakter. Maar vanuit een verkenning van de theorie zijn er ook drie hypothesen opgesteld. In dat verband heeft het onderzoek ook een verklarend en deels zelfs toetsend karakter. Er wordt een vergelijkende, theoriegestuurde casestudie gedaan, waarbij vastgehouden wordt aan zelfontwikkelde begrippen en toetsing van de hypothesen.

4.2.1 Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden als casestudy

Om tot een goede beantwoording te komen van de gestelde hoofdvraag, moet het verschijnsel intergemeentelijke samenwerking worden bestudeerd binnen haar natuurlijke context. De context waarin intergemeentelijke samenwerking plaatsvindt en de voorgeschiedenis ervan kunnen een verklaring geven voor onderlinge samenwerking en de regeling daarvan. De analyse methode zal een vergelijking van meerdere cases zijn, dit kan helpen om factoren te vinden die de geconstateerde verschillen kunnen verklaren. Ook de processen binnen de gemeenten die het samenwerkingsverband vormen worden onderling vergeleken. Op deze manier wordt het onderzoek gevoelig voor de invloed van de context op het beschreven totstandkomingsproces en de wijze van regulering.

Er zal ook gebruik worden gemaakt van andere methoden van gegevensverzameling, zoals documentstudie en interviews. Gezamenlijk zal dit een beeld opleveren van de motieven achter intergemeentelijke samenwerking en vervolgens de vastlegging ervan.

4.2.2 Selectie cases

De keuze voor samenwerkingsverbanden in Overijssel is gemaakt op basis van eerder doorgevoerde gemeentelijke herindelingen binnen deze provincie. Gemeentelijke herindelingen werden tot een paar jaar geleden aangegaan voor een levensduur van minimaal 25 jaar. Voor Overijssel zou dit betekenen dat de huidige gemeentelijke structuur nog een decennium mee moeten kunnen. Maar uit eerder onderzoeken is gebleken dat individuele gemeenten toch steeds meer moeite hebben om de gewenste kwaliteit van dienstverlening te leveren. Schaalvergroting zou een mogelijke oplossing kunnen zijn voor dit probleem. Omdat de recent vastgelegde gemeentelijke structuur van Overijssel eigenlijk nog geen verdere herindeling toestaat zoeken gemeenten alternatieve schaalvergrotingen: samenwerking.

Voorafgaande aan dit onderzoek was er over deze alternatieve samenwerking in de provincie Overijssel nog weinig bekend. Dit onderzoek heeft geprobeerd deze leegte in te vullen.

Om een compleet beeld te krijgen van de intergemeentelijke samenwerkingsvormen binnen de provincie Overijssel zijn er interviews afgenomen met vertegenwoordigers van de provincie Overijssel en regio

sprake was van en poging tot ambtelijke samenwerking. Het proces in Losser en Enschede is recent al in kaart gebracht en viel om die reden af (Samen werken aan bestuurskracht, M. Herweijer & M.J. Fraanje). De poging tot ambtelijke samenwerking in de vier West Twenterandgemeenten en Deventer, Raalte en Olst-Wijhe waren weliswaar mogelijk maar is om de tijdswille achterwege gelaten. De samenwerking Zwolle en Kampen kent ook de provincie Overijssel als deelnemer en is om die reden atypisch. Van de in totaal zeven bij mij bekende gevallen van ambtelijke samenwerking die werden gevonden, zijn er in dit onderzoek drie beschreven. Daarnaast is de toegankelijkheid tot relevante data en interesse om mee te werken vanuit de verschillende gemeenten ook bepalend geweest voor de keuze van de samenwerkingsverbanden. Over het algemeen hebben de gemeentebestuurders zich bereid verklaard medewerking te verlenen aan het onderzoek.

De keuze voor een beperkt aantal cases heeft gevolgen voor de generaliseerbaarheid van dit onderzoek. Er kunnen uit dit onderzoek dus ook geen conclusies worden getrokken ten aanzien van alle

gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Het onderzoek is puur een analyse van enkele gemeentelijke samenwerkingsverbanden binnen Overijssel en de motivatie die daaraan ten grondslag lag. Er wordt gemikt op een theoretische generalisatie. Er wordt bezien of het model een werkbaar model biedt.

In document Eén voor allen (pagina 52-55)