• No results found

De keuze van de simulatiestatistieken is mee verantwoordelijk voor de simulatieresultaten

Nieuwe tekst

Opmerking 6:  De keuze van de simulatiestatistieken is mee verantwoordelijk voor de simulatieresultaten

(zie ook Hoofdstuk 1, paragraaf 3.3.3). Het is beter om steeds verschillende statistieken naast elkaar te  gebruiken. 

In  de  Tabellen  6  en  7  van  Hoofdstuk  3  zijn  de  verschillende  waarden  van  de  kalibratieparameters  per  kalibratieproefvlak weergegeven. Deze waarden werden toegepast op de validatieproefvlakken. 

In de onderstaande paragrafen 4.2.2 tot en met 4.2.18 worden de bodemvocht‐profielen van Hoofdstuk  3  paragrafen  3.1.3  tot  en  met  3.1.19  besproken.  De  gebruikte  simulatiestatistieken  zijn  beschreven  in  Hoofdstuk  1  paragraaf  3.3.3.  De  figuren  (Fig.  9  tot  en  met  25)  van  de  bodemvochtprofielen  van  de  verschillende proefvlakken bevinden zich eveneens in Hoofdstuk 3. 

4.2.2 Wijnendale 

Dit proefvlak is een validatieproefvlak waar de kalibratiegegevens van Hoeilaart werden toegepast. Deze  gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 Tabel 7 van paragraaf 3.1.1.  

Het  bodemvochtprofiel  vertoont  in  de  bovenste  lagen  grote  variatie.  Daarom  zijn  RMSE’s  van  0,05  cm3.cm‐3 zeer aanvaardbaar. Ook de ME is uitstekend, behalve op 96 en 128 cm diepte. De CD vertoont  hetzelfde  gedrag  dan  ME.  Voor  de  eerste  vier  dieptes  kan  worden  besloten  dat  het  WAVE‐model  de  opge‐meten  tijdreeksen  volgt  (1),  dat  de  meeste  variatie  van  de  geobserveerde  data  door  het  model  worden  verklaard  (2)  en  dat  de  RMSE’s  aanvaardbaar  zijn.  Bepaalde  periodes  worden  niet  zo  goed  gesimuleerd:  in  het  voorjaar  namelijk  maart‐mei  en  in  de  zomer  juli  en  augustus  2001.  Dit  is  in  tegenstelling tot dezelfde periodes in 2000. Op een diepte van 96 en 128 cm wordt duidelijk te weinig  water onttrokken.  

4.2.3 Balegem 

Dit  populierenbestand  is  een  kalibratieproefvlak.  De  gekalibreerde  parameters  zijn  terug  te  vinden  in  Hoofdstuk 3 paragraaf 3.1.1 in Tabel 6.  

Opvallend is de goede ME voor de bovenste vier horizonten en een duidelijke modelonderschatting op  alle  dieptes.  De  meeste  pieken  worden  door  het  model  goed  gevolgd.  Af  en  toe  komen  vreemde  opgemeten vochtgehaltes voor (uitbijters) die waarschijnlijk een gevolg zijn van verkeerd aflezen. Deze  uitbijters beïnvloeden de simulatiestatistieken, vooral de CD’s.  

4.2.4 Melle 

Dit  landbouwveld  is  een  validatieproefvlak.  De  geijkte  parameters  zijn  terug  te  vinden  in  de  WAVE‐ handleiding (Vanclooster et al, 1994) en het Intterreg‐project (Timmerman et al., 2000a en 2000b).   In  de  ondiepe  bodemlagen  zijn  de  ME’s  zeer  goed.  Volgens  de  CD  treden  er  toch  duidelijke  modelonderschattingen op (behalve op 105 cm) vooral in de bovenste 35 cm van het bodemprofiel en  dit in de drogere periodes van juni‐augustus 2001. Blijkbaar wordt dan te weinig water onttrokken.  

HOOFDSTUK 4: Bespreking  163

4.2.5 Gontrode IA 

Dit eiken/beukenbestand is een kalibratieproefvlak. 

Het  WAVE‐model  volgt  de  opgemeten  tijdreeks  van  bodemvochtgehaltes.  Dit  blijkt  uit  de  uitstekende  ME‐resultaten  voor  alle  bodemdieptes.  Uit  de  CD  wordt  duidelijk  dat  de  vochtgehaltes  door  WAVE  worden  onderschat,  vooral  in  de  diepere  lagen.  De  RMSE  is  laag,  maar  er  dient  te  worden  rekening  gehouden met de kleine variaties in bodemvocht tussen winter en zomer. 

4.2.6 Gontrode IB 

Dit eiken/beukenbestand is ook een kalibratieproefvlak. Hier komt op 55 cm een kleilaag voor. 

De ME’s zijn weer uitstekend voor alle bodemlagen. Op 90 cm treedt zelfs een perfecte waarde op. De  CD  op  70  en  90  cm  wijzen  echter  op  duidelijke  modelonderschattingen  die  voornamelijk  te  wijten  zijn  aan  meetfouten.  Het  opmeten  van  bodemvochtgehaltes  in  kleilagen  met  de  TDR‐techniek  is  niet  altijd  even nauwkeurig. 

4.2.7 Gontrode II 

Het essenbestand is ook een kalibratieproefvlak. 

De simulatiestatistieken zijn zeer verschillend naar gelang de bodemlaag. Een slechte ME geeft vaak een  goede CD (voorbeeld de laag op 5 en 160 cm). 

Visuele inspectie  leert dat het  model  de metingen niet echt volgt. Problemen  duiken op in  de drogere  periodes  van  2001  waar  in  de  bovenste  twee  lagen  een  modelover  –en  onderschatting  gebeurt.  In  de  diepere  lagen  treedt  weinig  variatie  in  de  vochtgehaltes  op  tussen  de  droge  en  natte  periodes.  Dit  beïnvloedt ook de statistieken. 

In de nabijheid van het proefvlak stroomt een beekje. Dit houdt in dat mogelijks laterale waterstromen  aanwezig zijn. Waarschijnlijk heeft dit invloed op de simulatieresultaten. 

4.2.8 Smeerebbe­Vloerzegem 

Dit  landbouwveld  is  een  validatieproefvlak.  De  geijkte  parameters  voor  maïs  zijn  terug  te  vinden  in  de  WAVE‐handleiding (Vanclooster et al, 1994). 

Dit  proefvlak  wordt  zeer  slecht  gesimuleerd  door  het  WAVE‐model.  Duidelijke  modeloverschattingen  treden op in bijna alle bodemlagen. De ME’s zijn nog slechter. Het nemen van een gemiddelde van de  opgemeten  vochtgehaltes  van  een  bepaalde  horizont  is  een  betere  predictor  dan  het  WAVE‐model.  Oorzaken zijn waarschijnlijk te vinden in de geografie van het landschap. Het proef‐vlak ligt op de rand  van  een  plateau.  Enkele  tientallen  meters  verder  gaat  het  plateau  over  in  een  diepe  vallei.  Uit  Fig.  15,  Hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.9 blijkt dat  het opgemeten vochtgehalte voor het grootste gedeelte van de  meetperiode hoger ligt dan het gesimuleerde. Er moet dus ergens watertoevoer zijn dat door het model  niet  in  rekening  wordt  gebracht.  De  geografie  van  het  landschap  doet  vermoeden  dat  significante  laterale  waterstromingen  bestaan.  Het  eendimensionale  WAVE‐model  is  daarvoor  niet  geschikt.  Uit  veldwaarnemeningen blijkt dat de bodem er steeds nat was, zelfs in periodes met lage neerslag. 

4.2.9 Lochristi 

Dit  proefvlak  is  een  validatieproefvlak  waar  de  kalibratiegegevens  van  Sint‐Joris‐Weert  werden  toegepast. Deze gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 Tabel 7 van paragraaf 3.1.1. 

HOOFDSTUK 4: Bespreking  164 De  ME’s  van  de  verschillende  bodemlagen  zijn  aanvaardbaar.  De  CD’s  wijzen  echter  op  duidelijke  modelonderschattingen, vooral in de droge periodes van juli en augustus 2001. Dit proefvlak ligt echter  in een bemalinggebied (Recreatiedomein van Puyenbroeck). 

4.2.10 Asse 

Dit proefvlak is een validatieproefvlak waar de kalibratiegegevens van Balegem werden toegepast. Deze  gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 Tabel 7 van paragraaf 3.1.1.  Tot de kleilaag op 115 cm zijn de ME’s goed. De CD’s wijzen op een modelonderschatting, behalve op 48  cm  diepte.  Die  laag  wordt  uitstekend  gesimuleerd.  De  kleilaag  resulteert  in  zeer  onbetrouwbare  vochtmetingen met de TDR‐methode. Deze laag is dus weinig representatief. 

Een  belangrijk  probleem  met  dit  proefvlak  was  het  opvolgen  van  de  onderste  randvoorwaarden.  Eerst  werd een peilbuis gestoken die echter zeer snel dichtslibde. Na herhaalde pogingen de peilbuis slibvrij te  maken  werd  overgegaan  op  tensiometers.  Aan  de  hand  van  deze  gegevens  werd  een  grondwatertafel  gereconstrueerd. Dit brengt bijkomende fouten met zich mee. 

4.2.11 Hoeilaart 

Dit  beukenbestand  is  een  kalibratieproefvlak.  Het  is  achteraf  ingevoerd  omwille  van  de  slechte  kalibratieresultaten van het beukenbestand van Tervuren (zie volgende paragraaf). 

De drie bovenste bodemlagen worden door het WAVE‐model goed gesimuleerd. De ME’s zijn goed, net  zoals  de  CD’s  (met  een  lichte  modelonderschatting  op  20  cm)  en  de  RMSE’s.  De  onderste  drie  lagen  worden  niet  al  te  best  door  het  model  gereconstrueerd.  Op  100  en  150  cm  is  duidelijk  spraken  van  modeloverschattingen, maar zijn de RMSE’s wel redelijk (alhoewel er weinig variatie is in vochtgehalte  tussen  winter  en  zomer).  De  ME’s  zijn  slecht.  Meestal  worden  de  variaties  van  bodemvochtgehalte  naargelang de diepte meer gedempt. Dit is duidelijk niet het geval voor de bodemlaag op 190 cm. In de  wintermaanden van 2000‐2001 is het opgemeten vochtgehalte zeer laag. 

Verklaringen  zijn  niet  eenduidig.  Ten  eerste  blijkt  dat  de  bodemlaag  op  190  cm  het  aandeel  van  de  kleifractie (<2 um) én van de leemzandfractie (50‐20 um) groter is dan in de bovenliggende lagen. Dit is  ten koste van de zandleem‐ (20‐10 um) en leemfractie (10‐2 um). Deze gegevens zijn terug te vinden in  Hoofdstuk  2,  paragraaf  2.2.5.,  Tabel  3.  Ten  tweede  blijkt  dat  deze  laag  zeer  heterogeen  is  uit  de  standaardafwijking op de opgemeten verzadigde hydraulische conductiviteiten. Deze is bijna 200 % van  de gemiddelde waarde. Ten derde is het grillig karakter van de modelsimulaties waarschijnlijk te wijten  aan  de  bepaling  van  de  onderste  grensvoorwaarden.  Tensiometers  zijn  zoals  eerder  vermeld  zeer  plaatsgevoelig  en  de  metingen  zijn  onderhevig  aan  grote  fouten.  De  bodemheterogeniteit  en  een  bodempakking met veel grote en zeer kleine textuurpartikels kunnen invloed hebben op de opgemeten  vochtgehaltes en het grillige tijdsverloop ervan. 

4.2.12 Tervuren 

Dit  beukenbestand  is  ook  een  kalibratieproefvlak.  Oorspronkelijk  was  dit  het  enige  kalibratieproefvlak  voor beuken. Het is niet opgenomen in Hoofdstuk 3 Tabel 6 of 7 van paragraaf 3.1.1. omwille van het feit  dat  de  bekomen  kalibratiewaarden  niet  worden  toegepast  op  een  validatieproefvlak.  De  waarden  zijn  terug te vinden in onderstaande Tabel 5. 

Als deze tabel wordt vergeleken met de waarden voor Hoeilaart, dan valt op dat de gewasfactoren van  Tervuren zeer afwijkend zijn. Voorbeeld Kc is 1,3 (!) in oktober tegenover 0,88 in Hoeilaart. 

Tabel 5  De gekalibreerde modelparameters van WAVE voor Tervuren 

  PROEFVLAK PARAMETER TIJD of DIEPTE of PARAMETERWAARDE

Tervuren diepte [cm] 5 15 25 65 120

thetasat [cm3.cm-3] 0,459 0,424 0,409 0,363 0,509 Ksat [cm.dag-1] 28,47 141,089 2,173 1,662 101,533

Lambda [-] 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5

[dag/maand] 1 jan. 1 feb. 1 maart 1 april 15 april 1 mei 1 juni 1 juli

Kc [-] 0,8 0,8 0,8 0,8 1,02 1,03 1,04 1,04 [dag/maand] (vervolg) 1 juni 1 juli 1 aug. 1 sept. 1 okt. 1 nov. 15 nov. 1 dec.

Kc [-] (vervolg) 1,04 1,04 1,04 1,04 1,3 1,2 0,8 0,8

compartiment [-] 1 10 11 30 32

Smax [-] 50 50 0,1 0,1 0

Elk compartiment is 5 cm dik: compartiment 2 heeft dus een diepte van 2 x 5 cm = 10 cm.

Van de  zes bodemvochtgehaltes worden er slechts  drie redelijk  gesimuleerd  (op 5, 25 en  100 cm) wat  betreft de drie simulatiestatistieken. Modeloverschattingen zijn legio voor dit proefvlak. Ook hier treden  problemen  op  in  de  onderste  meetlaag.  De  simulatie  komt  niet  echt  overeen  met  de  opgemeten  vochtgehaltes.  Waarschijnlijk  is  dit  te  wijten  aan  de  opgemeten  drukken  aan  de  onderkant  van  het  beschouwde bodemprofiel aan de hand van tensiometers. 

4.2.13 Brasschaat IA 

Dit dennenbestand is een kalibratieproefvlak met een ondiepe kleilaag.  

De  modelresultaten  zijn  zeer  goed  voor  de  vier  bovenste  bodemlagen,  vooral  wat  betreft  de  ME’s.  De  CD’s  wijzen  op  modelonderschattingen  (voor  alle  bodemlagen).  Gezien  de  grote  variatie  van  bodemvochtgehalte tussen winter en zomer zijn de bekomen RMSE‐resultaten goed. Voor de onderste  drie bodemlagen beïnvloeden de uitbijters de CD’s  in hoge  mate. Op 125 cm  simuleert het model  een  veel drogere periode in het najaar dan opgemeten. Dit gebeurt ook in mindere mate voor de lagen 150  en 175 cm. 

4.2.14 Brasschaat IB 

Dit dennenbestand is ook een kalibratieproefvlak maar zonder de ondiepe kleilaag.   De modelsimulaties zijn zeer goed voor de bovenste vier bodemlagen, zeker wat betreft de ME’s. Op 56  en 75 cm is er wel sprake van modelonderschattingen. Gezien de grote variaties in vochtgehaltes tussen  winter  en  zomer  zijn  de  bekomen  RMSE’s  aanvaardbaar.  De  onderste  bodemlaag  wordt  minder  goed  gesimuleerd (ME). 

4.2.15 Bertem 

Dit landbouwveld is een validatieproefvlak. De geijkte parameters voor wintertarwe ‐en gerst zijn terug  te  vinden  in  de  WAVE‐handleiding  (Vanclooster  et  al,  1994).  Eigenlijk  groeien  hier  drie  gewassen.  Wintertarwe  (1/11/1999‐12/8/2000),  een  groenbemester  (13/8/2000‐10/11/2000)  en  wintergerst  (11/11/2000‐14/7/2001). Tenslotte wordt het veld tot en met 31/8/2001 onbegroeid verondersteld.  De modelsimulaties zijn ondermaats, behalve voor het bovenste gedeelte van het bodemprofiel. Vooral  de drogere periodes van 2000 en 2001 worden slecht gesimuleerd. Voor 2000 kan dit te wijten zijn aan  het vochtige late voorjaar. De tarwe was in grote mate onderhevig aan beschimmeling. De gewasmodule  werd natuurlijk niet gekalibreerd op deze problemen. Daarbij komt nog dat de ETo‐waarden, de globale  zonnestraling, de dagelijkse minimum‐ en maximumtemperaturen, nodig in de gewasmodule, afkomstig  HOOFDSTUK 4: Bespreking  165

HOOFDSTUK 4: Bespreking  166 zijn  van  Balegem.  Vermoedelijke  zijn  deze  waarden  te  extreem  waardoor  juni‐augustus  niet  al  te  best  door het model wordt gereconstrueerd. 

4.2.16 Sint­Joris­Weert 

Dit eikenbestand is een kalibratieproefvlak.  

De  visuele  inspectie  van  de  hydrische  profielen  geeft  in  het  algemeen  een  goede  indruk.  Volgens  de  simulatiestatistieken worden vooral de bovenste twee lagen zeer goed gemodelleerd. De onderste drie  daarentegen  hebben  wel  een  kleine  RMSE  en  een  redelijke  CD,  maar  de  ME’s  laten  te  wensen  over.  Problemen  met  de  simulaties  situeren  zich  in  de  periode  juni‐augustus  2001,  de  periode  waar  exacte  ETo‐waarden ontbreken. 

4.2.17 Herentals 

Dit  dennenproefvlak  is  een  validatieproefvlak  waar  de  kalibratiegegevens  van  Brasschaat  IA  werden  toegepast. Deze gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 Tabel 7 van paragraaf 3.1.1. 

In  het  algemeen  kan  worden  besloten  dat  de  simulatie  resultaten  eerder  slecht  zijn  voor  al  de  beschouwde lagen (ME’s zijn allen negatief). De CD’s op 20 en 120 cm zijn redelijk, maar voor de andere  lagen  is  er  duidelijke  een  modeloverschatting.  De  meetresultaten  zijn  vrij  bizar.  In  de  onderste  lagen  wordt water opgeslagen in juli‐augustus 2001, ondanks de zeer droge periode. Ook het feit dat op 110  cm  een  zeer  sterk  ijzerhoudend  laag  zit  (Diestiaan)  kan  de  TDR‐metingen  beïnvloeden.  Of  treedt  er  laterale aanvoer van water op? 

4.2.18 Ravels 

Dit proefvlak is een validatieproefvlak waar de kalibratiegegevens van Brasschaat IA werden toegepast.  Deze gegevens zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 Tabel 7 van paragraaf 3.1.1.  Uit de ME’s blijkt dat de simulaties niet al te best verlopen. De CD’s op een aantal dieptes zijn nochtans  accepteerbaar net zoals de RMSE’s. Enkel de bodemlaag op 110 cm wordt goed gesimuleerd.  

De  bodemhorizontenopbouw  van  Ravels  is  zeer  verscheiden  en  meestal  zeer  dun.  Uit  Hoofdstuk  2,  paragraaf 2.2.5. Tabel 4 blijkt dat de horizonten vaak variëren tussen 5 en 10 cm. De bodemstaalname  vindt plaats met Kopeckyringen die 5 cm hoog zijn. Het is dan ook zeer duidelijk dat de staalname zeer  moeilijk verliep, hetgeen invloed heeft op de modelinvoer‐parameters.  Verder is een beekje (Aa) en een afwateringskanaal aanwezig. Het is onduidelijk in welke mate deze de  simulaties beïnvloeden. 

4.2.19 Besluit en opmerkingen 

Tabel  6  geeft  een  kwalitatieve  waarde  aan  voor  de  kalibratie  of  validatie  van  de  verschillende  proefvlakken aan de hand van verschillende kriteria. De bedoeling is om een overzicht te geven hoe goed  of  slecht  de  proefvlakken  door  het  WAVE‐model  werden  gesimuleerd.  Deze  indeling  is  natuurlijk  onderhevig aan enige subjectiviteit. 

   

HOOFDSTUK 4: Bespreking  167 Tabel 6  Beoordeling van de WAVE‐simulaties van de verschillende proefvlakken door middel van verschillende 

kriteria 

Proefvlak kalibratie/

validatie Hoofdboomsoort of akkergewas Visuele score statistieken Score Globale score

Wijnendale Validatie Beuk 0 ++ Goed

Balegem Kalibratie populier ++ ++ Uitstekend

Melle Validatie Engels

raaigras + + Goed

Gontrode IA Kalibratie zomereik en

beuk ++ +++ Uitstekend

Gontrode IB Kalibratie zomereik en

beuk ++ +++ Uitstekend

Gontrode II Kalibratie gewone es - - Slecht

Smeerebbe-Vloerzegem Validatie Maïs -- --- Onaanvaardbaar

Lochristi Validatie zomereik - ++ Matig goed

Asse Validatie populier 0 ++ Goed

Hoeilaart Kalibratie Beuk + + Goed

Tervuren Kalibratie Beuk -- + Matig slecht

Brasschaat IA Kalibratie grove den ++ 0 Goed

Brasschaat IB Kalibratie grove den + ++ Zeer goed

Bertem Validatie tarwe/gerst - -- Zeer slecht

Sint-Joris-Weert Kalibratie Eik 0 + Matig goed

Herentals Validatie grove den -- -- Onaanvaardbaar

Ravels Validatie Corsicaanse den + - Neutraal

++++(+)    uitstekend  +++      zeer goed  ++      goed  +      matig goed  0      neutraal  ‐      matig slecht  ‐‐      slecht  ‐‐‐      zeer slecht  ‐‐‐‐      onaanvaardbaar  De tekens van de visuele en simulatie score worden opgeteld en omgezet in een globale score.   OPMERKING: Wordt de periode juni‐augustus 2001 niet in rekening gebracht in de simulatiestatistieken,  dan zijn de resultaten aanzienlijk beter.