• No results found

Nieuwe tekst

SCENARIO_01, SCENARIO_2: SMEEREBBE‐VLOERZEGEM, POPULIER, PERIODE 1969‐1998

5.2  Bemalingsscenario’s uitgevoerd op het dennenstand te Ravels ______________________  173

2.2.1 Brasschaat, Balegem en Gontrode

Tussen locatie A en B in Brasschaat blijkt 15 % verschil te zijn in de opgemeten bestandstranspiratie (zie  Fig. 7, Hoofdstuk 3). Het belangrijkste verschil tussen beide plaatsten is het voorkomen van een ondiepe  kleilaag in plaats A. Het hoger verdampingsniveau kan dus te wijten zijn aan de reservoirfunctie van de  bodem boven deze kleilaag. Water kan gemakkelijker worden onttrokken boven deze laag. In locatie B  daarentegen  spoelt  het  regenwater  snel  doorheen  het  wortelprofiel  naar  de  onderste  lagen.  Het  dennenbestand  in  locatie  A  en  B  transpireert  gemiddeld  tussen  28  mei  en  15  september  2000  respectievelijk ongeveer 1,2 en 1 mm.d‐1

Het  populierenbestand  van  Balegem  verdampte  201  mm  gedurende  de  hierboven  vermelde  periode,  hetgeen neerkomt op 1,8 mm.d‐1

Het gemengde loofbos van Gontrode verbruikte in de periode 1 juni tot 30 september 2001 slechts 96,5  mm of gemiddeld 0,64 mm.d‐1

2.2.2 Literatuur 

Om  na  te  gaan  of  deze  bekomen  transpiratiewaarden  aanvaardbaar  zijn  worden  kort  enkele  literatuurwaarden vermeld: 

• Simpson (2000) vond zomerwaarden tussen 1 en 1,5 mm.d‐1 voor douglas‐sparren.   • Lindroth et al. (1995) vermelden waarden voor wilgen van 2 mm.d‐1

• Het  populierenbestand  van  Balegem  werd  reeds  eerder  uitgerust  met  sap‐stroomsensoren.  Meiresonne  et  al.  (1999)  vonden  dagwaarden  van  gemiddeld  1,9  mm  voor  1997  als  meetperiode. Dit is duidelijk in overeenstemming met de bekomen waarden van deze studie.   • Wilson et al. (2001) vonden gemiddelde transpiraties van 0,57 tot 0,63 mm.d‐1 in 1998 en 0,67 

tot 0,79 mm.d‐1 in 1999 voor een hoofdzakelijk eikenbestand.  

• Gochis  en  Cuenca  (2000)  hebben  met  behulp  van  waterbalansen  verschillende  verdampingen  berekend voor 1‐, 2‐ en 3‐jarige populieren. Respectievelijke ETact zijn 466, 675 en 839 mm per  groeiseizoen (15 maart‐15 oktober).  

• Samson  (2001)  vermeldt  een  seizoentranspiratie  voor  beuk,  eik,  es,  eik/beuk  in  het  Aelmoeseneiebos van respectievelijk 406, 173, 147 en 376 mm. Gemiddeld per dag bedraagt dit  respectievelijk 01,11 0,47 0,40 en 1,03 mm.d‐1

Al deze literatuurwaarden moeten natuurlijk in hun context worden gezien. 

2.2.3 Besluit 

Uit  de  summiere  literatuurgegevens  blijkt  dat  de  bekomen  transpiratiewaarden  voor  de  proefvlakken  van Brasschaat, Balegem en Gontrode in redelijke overeenstemming zijn met in de literatuur vermelde  waarden. Voor de vier proefvlakken is de gemiddelde transpiratie 1,16 mm met een standaardafwijking  van 0,49 mm. 

3. Penman­Monteith 

3.1. Methode 

Tabel 2 toont de belangrijkste eigenschappen van de Penman‐Monteith methode volgens uiteenlopende  kriteria.  Tabel 2  Overzicht van de belangrijkste eigenschappen van Penman‐Monteith sapstroommethode (+ is een  positieve en – is een negatieve beoordeling van het onderdeel van de methode)   

kriteria PENMAN-MONTEITH SCORE

invoervereisten temperatuur, globale instraling, windsnelheid, relatieve vochtigheid ++ foutenbronnen afstand weerstation - proefvlak, gewasfactoren --experimentele

opstelling

weerstation of beschikbare data van KMI

+ tijd opvolging weinig opvolging nodig ++ verwerking/analyse opvullen gaten door middel van naburige weerstations + bijkomende gegevens niet nodig

++ dynamisch karakter

van de variabelen

volgt volledig de meteorologische dynamiek

++ interactie

bodem-gewas

er wordt weinig rekening gehouden met bodemkarakteristieken, zeker bij potentiële evapotranspiratie ---interactie

gewas-atmosfeer

is gezien de invoervereisten zeer duidelijk aanwezig, maar wordt uitgedrukt door de gewasfactoren, die voor bossen uiterst moeilijk te vinden zijn

-tijdschaal afhankelijk van tijdschaal gegevensverzameling + ruimtelijke schaal regio, dus niet steeds specifiek voor beoogde bestand ---kosten installatie weerstation is duur, data van KMI relatief duur zeker als voor kleine

tijdschaal

--kosten labometingen er zijn geen labometingen vereist ++

3.2. Resultaten 

Uit paragraaf 2, Hoofdstuk 3 blijkt dat er met de Penman‐Monteith methode slechts in weinige gevallen  stress  wordt  aangetoond  (ETact  =  ETc).  Dit  kan  worden  verklaard  door  de  hoge  neerslaghoeveelheden  tijdens  de  maand  juli,  waardoor  het  bodemvochtgehalte  voldoende  werd  aangevuld  om  de  vegetatie  blijvend  van  water  te  voorzien.  De  verschillen  tussen  de  bestanden  onderling  zijn  eerder  minimaal  en  lijken  vooral  afkomstig  te  zijn  van  verschillen  in  de  atmosferische  watervraag.  Voor  de  bosbestanden  bedraagt  ETact  gemiddeld  458  mm  en  is  de  standaardafwijking  50  mm.  Voor  de  landbouwbestanden  (slechts drie!) is de gemiddelde ETact 448 mm en de afwijking 57 mm. ETact van bossen is hoger, maar  de intervallen (gemiddelde   standaardafwijking) overlappen elkaar. 

 

4. WAVE 

4.1. Methode 

4.1.1 Algemeen 

Tabel 3 geeft de belangrijkste eigenschappen weer van het WAVE‐model volgens diverse kriteria. 

Tabel 3  Overzicht  van  de  belangrijkste  eigenschappen  van  het  WAVE‐model  sapstroommethode  (+  is  een  positieve en – is een negatieve beoordeling van het onderdeel van de methode) 

kriteria WAVE SCORE

invoervereisten hydrodynamische bodemkarakteristieken, meteorologische data, gewaskarakteristieken, waterinvoer in systeem, onderste

randvoorwaarde

---foutenbronnen staalname ongestoorde bodemstalen, bodemparameters in labo bepaald niet noodzakelijk dezelfde als op terrein, gewasfactoren ---experimentele

opstelling

profielkuil, TDR-sondes, doorvalcollectoren

+ tijd opvolging wekelijkse metingen --verwerking/analyse zeer uitgebreide dataset brengt tijdrovende kwaliteitsanalyse met zich

mee

-bijkomende gegevens niet nodig

dynamisch karakter van de variabelen

gewaskarakteristieken volgen seizoenschommelingen, meteorologische

gegevens zeer dynamisch +

interactie bodem-gewas

de beschikbaarheid van het bodemvocht is heel belangrijk bij de bepaling van de transpiratie, bodemhydrodynamische karakteristieken worden gebruikt om de waterfluxen in de bodem te bepalen

+++

interactie gewas-atmosfeer

de atmosfeer bepaalt het plafond van het waterverbruik

+++

tijdschaal dag +

ruimtelijke schaal puntschaal (profielkuil) wanneer de de bodem- en gewaskarakteristieken heterogeen zijn; bestandsschaal wanneer de bodem- en

gewaskarakteristieken homogeen zijn

-/+

kosten installatie mits zelfgemaakte TDR-sondes relatief laag, maar noodzakelijke

KMI-gegevens en intensieve arbeid ---kosten labometingen dure bodemfysische bepalingen, Tektronix (= afleestoestel voor

TDR-sonders) is zeer duur

---   

4.1.2 Nadelen 

Het  WAVE‐model  vereist  een  hoge  invoerintensiteit  (zie  ook  Hoofdstuk  1  en  2)  onder  andere  meteorologische  data,  bodemfysische  eigenschappen  van  de  uitgekozen  locatie,  gewasspecifieke  gegevens, onderste randvoorwaarden... Al deze gegevens zijn plaatsspecifiek en tijdsvariabel.  

Uit  klimatologische  variabelen  dient  ETo,  de  interceptiehoeveelheden,  …  te  worden  berekend  (zie  ook  Hoofdstuk  2).  Indien  de  WAVE‐gewasmodule,  voor  landbouwgewassen,  wordt  gebruikt  zijn  nog  meer  gegevens noodzakelijk. Steeds stelt zich het probleem van de beschikbaarheid van de lokaal benodigde  gegevens.  Om  de  nauwkeurigheid  van  de  modelresultaten  te  verhogen  zou  voor  elke  plaats  de 

HOOFDSTUK 4: Bespreking  159 meteorologische data het best in situ  worden opgemeten of opgevolgd. Verder zijn vele  variabelen en  parameters experimenteel en dus gebonden aan beperkingen. 

De bodemfysische karakteristieken van de locatie dienen te zijn gekend. Hiervoor moeten ongestoorde  bodemstalen op verschillende dieptes van het bodemprofiel worden verzameld. Een belangrijk probleem  dat zich voordoet is het uitkiezen van optimale omstandigheden (bodem is best op veldcapaciteit), wat  niet altijd mogelijk is. Verder dient de grote heterogeniteit van de fysische bodemkenmerken te worden  beklemtoond.  Gaat  men  dieper  in  op  de  Tabellen  3,  4  en  6  in  Hoofdstuk  2,  dan  vallen  direct  de  grote  standaardafwijkingen  op  die  ook  in  de  literatuur  worden  vermeld  (Van  der  Velden  en  Van  Orshoven,  1993; Feyen et al., 1995). 

De  gewaskenmerken,  vooral  voor  bosbestanden  leveren  ook  grote  problemen  op.  De  gewasfactor  kan  enkel worden geschat uit modelkalibraties net  zoals de worteldichtheid en de kritische bodemdrukken  voor waterextractie door vegetatie. Daarbij dient nog een tijdreeks van bladoppervlaktes (LAI) te worden  verzameld en verwerkt. 

Ook  het  monitoren  van  de  onderste  randvoorwaarde  van  het  bodemcompartiment,  vooral  uit  tensiometergegevens is zeer gevoelig aan meetfouten en zeer locatiespecifiek. Worden de tensiometers  20 cm verder geïnstalleerd, dan kunnen de meetresultaten reeds ernstig verschillen. 

Een  ander  groot  nadeel  is  de  grote  arbeidsintensiteit  eigen  aan  het  verzamelen  van  hydrologische  variabelen,  het  inrichten  van  profielputten  en  het  uiteindelijk  monitoren  van  de  tijdafhankelijke  gegevens op de proefvlakken. 

De  hoger  vermelde  beschrijving  van  problemen  en/of  nadelen  zijn  eigenlijk  inherent  aan  de  discipline  van Hydrologie en Bodemfysica en worden natuurlijk weerspiegeld in het WAVE‐model. 

Een  specifiek  nadeel  van  het  WAVE‐model  is  de  eendimensionale  beperking  van  de  waterstromen,  waardoor het model ongeschikt is op heuvelachtig terrein. 

Ook  de  noodzakelijke  gewenning  om  met  een  bepaald  model  te  werken  moet  worden  vermeld.  Het  duurt een tijdje alvorens de kleinigheden, eigen aan een wiskundig model, worden ontdekt. 

4.1.3 Voordelen 

Natuurlijk  zijn  er  ook  voordelen  aan  het  WAVE‐model.  Namelijk  dat  WAVE  een  deterministisch,  mechanistisch  model  is.  Het  is  gebaseerd  op  wetten  en  vergelijkingen,  wat  mogelijkheden  biedt  om  scenario’s te berekenen, voorspellingen te maken en extrapolaties uit te voeren. Dit gegeven kan maar  moeilijk worden onderschat. Invoergegevens kunnen dan wel plaatsgebonden zijn, het model kan echter  worden  ingezet  op  verschillende  plaatsen,  rekeninghoudend  met  wetmatige  beperkingen  zoals  de  gebruikte  veronderstellingen.  Ondanks  vorige  kritieken  dient  ook  te  worden  beklemtoond  dat,  in  vergelijking  met  bijvoorbeeld  energiebalansen,  de  meeste  waterbalanstermen  relatief  gemakkelijk  kunnen worden verzameld of beschikbaar zijn bij instituten zoals het KMI.