• No results found

De Jeugdherinneringen van Cornelis Jetses

In document Dicht bij Huis (pagina 22-52)

herinneringen van Cornelis

Jetses

23

Terugblik op de jeugd

Jetses heeft zijn herinneringen opgetekend in een schriftje met harde kaft. Het schriftje is een misdruk van het Friese lesboek voor school en huis De Reinbôge (1949-1950) van J.H. Brouwer en D.A. Tamminga. Omdat alleen de titelpagina fout was gedrukt, en de andere pagina’s blanco waren, vond de zuinige Cornelis Jetses het zonde om dit waardevolle papier weg te gooien. Ook in het schetsmateriaal van Jetses is deze zuinigheid te herkennen aan de talloze schetsen aan beide kanten op één stukje papier.

Verschillende schetsen voor de serie Uit onze omgeving, getekend omstreeks 1927.

In het schriftje heeft Jetses 31 pagina’s genummerd, waarvan hij er 29 volgeschreven heeft. Twee pagina’s zijn blanco gelaten, om eventueel in een later stadium nog herinneringen toe te voegen. De rechter pagina gebruikte Jetses voor het schrijven van de tekst. Op de linker pagina staan hier en daar nog passages geschreven, die niet meer op het rechter blad paste, maar wel een toevoeging vormde bij het verhaal. Ook heeft hij aantekeningen gemaakt naast de tekst zoals ‘opschuiven tot later’ of ‘hier komt nog wat tussen’. Het zijn indicaties dat de gevonden jeugd- en kinderherinneringen niet meer zijn dan een kladversie van het verhaal zoals Jetses het voor ogen had.

Waarom en voor wie Jetses zijn jeugdherinneringen heeft opgeschreven is niet meer te achterhalen. Zeer waarschijnlijk heeft hij dit gedaan voor zijn familie en vrienden. In het bedrijfsblad van Wolters schreef de bescheiden Jetses namelijk: ‘Toen ik tegen mijn 80ste verjaardag (23 juni 1953), begon mijn herinneringen op te schrijven, vermoedde ik niet dat die zo’n grote omvang zouden aannemen. Mijn geheugen bleek veel te hebben vastgehouden, vooral ook uit de eerste kinderjaren. Voor mijzelf en de familie zeker wel prettig en interessant, maar of nu buitenstaanders er ook zo over zouden denken, lijkt me tenslotte toch een grote vraag’.57

24

Misschien is Jetses ook wel geïnspireerd geraakt door de jeugdherinneringen van goede vriend en collega Jan Ligthart. In 1911 werden de herinneringen van Ligthart door Wolters gedrukt en uitgegeven.58 Het boek was erg populair en zelfs jarenlang verplichte literatuur op de kweekschool.59

In het boek beschrijft Ligthart zijn familiesituatie, de buurt en de avonturen die hij beleefde met zijn vriendjes. Met deze jeugdherinneringen vertelde Ligthart niet alleen het verhaal over zijn jeugd, maar probeerde hij ook duidelijk te maken waar zijn pedagogische opvattingen op gebaseerd waren. De Haagse pedagoog had voor zijn eigen kijk op opvoeding de term ‘harte-pedagogiek’ verzonnen, waarbij het gevoel en de kinderlijke belevingswereld het uitgangspunt vormden bij de opvoeding. Ligtharts ervaringen tijdens zijn jeugd vormden hiervoor het referentiekader.

Bij de herinneringen van Jetses vinden we zo’n parallel tussen de jeugd en carrière op een andere manier terug. De romantiek die spreekt uit de illustraties is ook terug te vinden in de terugblik op zijn jeugd. Daarnaast zijn een aantal afbeeldingen direct te koppelen met passages uit de jeugdherinneringen. Het geeft aan dat Jetses bij het maken van zijn illustraties putte uit zijn eigen geheugen en herinneringen.

Daarnaast is er aandacht voor het vaste patroon waarin men leefde. In het geval van Cornelis Jetses wordt duidelijk dat de zondagen bestemd waren voor het kerkbezoek, lekker eten en uitstapjes. Op de woensdagmiddag speelde hij met vriendjes en elke dinsdag- en vrijdagavond was het een drukte van belang in de straat, doordat de boeren het vee naar of van de veemarkt dreven. De persoonlijke herinneringen spelen zich binnen deze vaste elementen af en de uitzonderingen op de regel zijn vaak het herinneren en opschrijven waard.

De hilarische beschrijving van stalknecht Jan is hiervan een uitstekend voorbeeld. Als Cornelis aan het spelen is bij de paardenstal van de ouders van zijn beste vriendje Piet van der Tuin, krijgt een paard het erg benauwd. De Oldenburger merrie wordt door stalknecht Jan onder handen genomen met behulp van de lange steel van een Goudse pijp. Die werd niet in de gebruikelijke voorkant, maar in de achterkant van het dier gestoken. Het zijn dit soort gebeurtenissen die op kinderen enorm veel indruk kunnen maken en daarom blijven hangen in de herinnering, hoe triviaal de herinnering op zichzelf ook is.

Aantekeningen uit de jeugdherinneringen van Jetses.

25

Verantwoording bij de tekst

De jeugdherinneringen van Cornelis Jetses zijn oorspronkelijk met pen en potlood in een schriftje opgeschreven. Om deze tekst voor iedereen toegankelijk te maken is de tekst getranscribeerd, wat letterlijk ‘in een andere vorm overbrengen’ betekent. Bij dit proces moeten altijd keuzes gemaakt worden ten aanzien van de taal en spelling en moet er nagedacht worden in hoeverre de originele tekst behouden moet worden, of dat aanpassing omwille van de leesbaarheid geoorloofd is. In het geval van Cornelis Jetses’ jeugdherinneringen moesten dezelfde afwegingen gemaakt worden. Over de vorm moest als eerste een keuze gemaakt worden. In het schrift schreef Cornelis aanvankelijk alleen op de rechterpagina. Maar hier en daar schrijft hij ook nog stukken tekst op het linker blad. Dit zijn dan toevoegingen van zinnen of hele passages die in de al geschreven tekst toegevoegd moesten worden. Ook maakt Cornelis een aantal sprongen. Op pagina 21 van het manuscript stopt het verhaal over het kerstfeest bij zijn familie in Harendermolen, met de aantekening ‘zie p. 28’. Op die pagina gaat het verhaal verder.

Op de bladzijden tussen pagina 24 en 27 beschrijft Cornelis de ontmoeting met zijn vrouw. Deze passage heeft geen verband met de voorgaande stukken en wat erna komt.

Namens Cornelis Jetses is van de kladversie van zijn herinneringen een netversie gemaakt. Verschillende passages zijn samengevoegd tot een lopend verhaal, zoals bijvoorbeeld over het kerstfeest. Daarnaast zijn passage die weinig samenhang vertoonden met de omliggende tekst, ingevoegd op plaatsen waar ze beter pasten in de verhaalstructuur.

Tijdens dit proces zijn twee zinnen uit de originele tekst gesneuveld omdat die nergens goed in de tekst geplaatst kon worden. Het gaat om deze twee zinnen: ”Het was toen ook in Groningen ’t gebruik dat vrouwen in ’t centrum rondom de preekstoel zaten en de mannen meer de buitenrijen en de galerijen bezetten. In de tweede helft van de preek, na den tussenzang – gingen bijna allen staan.”

Op deze wijze heb ik geprobeerd het verhaal beter leesbaar te maken, en komen de verschillende verhaallijnen beter tot hun recht. Om niet één grote brei aan tekst te moeten lezen heb ik verschillende passages voorzien van spaties.

De tweede belangrijke keuze ging over de spelling. Cornelis schrijft volgens de oude spelling van de Vries en Ter Winkel, dat de meest gangbare spelling was na 1880. In 1934 werd in Nederland de nieuwe spelling van Marchant ingevoerd. De meest zichtbare verandering was het vervallen van de dubbele klinkers aan het einde van open lettergrepen. Bijvoorbeeld ‘groote’ moest voortaan worden geschreven als ‘grote’ of ‘keeren’ als ‘keren’. Ook de -sch uitgang zou vervallen, waar een ‘s’-klank klonk. Bijvoorbeeld ‘fles’ in plaats van ‘flesch’.

Deze spellingsverandering bracht J.B. Wolters destijds in grote problemen. Veel gedrukte boeken voor het onderwijs moesten worden aangepast op de spelling en moesten opnieuw gedrukt worden. Veel voorraden werden hierdoor onbruikbaar, wat tenminste een schadepost van vierhonderdduizend gulden opleverde.60 De verliezen waren zelfs zo erg dat in 1936 afgezien werd om het 100-jarig bestaan van het bedrijf te vieren.

Om zo dicht mogelijk bij de originele tekst van Jetses te blijven is gekozen om de tekst volgens de oude spelling weer te geven en niet aan te passen aan de nieuwste spelling.

Cornelis Jetses heeft zich altijd een Groninger gevoeld. Dit valt af te leiden uit zijn zelfportret, de Groningse verwijzingen in de afbeeldingen, maar komt ook terug in de jeugdherinneringen. In de tekst heeft Cornelis af en toe gebruik gemaakt van Groningse woorden en dan met name het stads-Gronings. Waar sommige woorden onduidelijk kunnen zijn voor de niet-Groningers, heb ik ze voorzien van een Nederlandse vertaling in een voetnoot.

Ook is het altijd de vraag in hoeverre het geoorloofd is om schrijf- en taalfouten aan te passen. Tijdens elk schrijfproces worden er woorden vergeten, lopen zinnen soms niet lekker of worden er verkeerde woorden gebruikt. In de originele tekst heeft Cornelis zelf hier en daar fouten

26 eruit gehaald. Sommige woorden staan doorgekrast en zijn vervangen voor andere woorden. Waar dat gebeurd is heb ik de tekst weergegeven volgens de aanpassingen van Jetses.

Af en toe gebruikte Cornelis de verkeerde woorden. In een passage schrijft Jetses dat de kleren van zijn vader, na het blussen van een brand, een intrinsieke brandlucht mee naar huis namen. Waarschijnlijk heeft Jetses hier een intense brandlucht bedoeld. Hier is gekozen om zo dicht mogelijk bij de originele tekst te blijven en dit soort schrijffouten te laten staan.

Tot slot heeft Cornelis Jetses een aantal passages helemaal willen verwijderen uit de tekst door het door te strepen. De passages waren waarschijnlijk minder vleiend voor de beschreven personen of pasten bij nader inzien niet bij het verhaal dat Jetses wilde vertellen. Bijvoorbeeld de passage over zijn vriend Harm Ellens, waarvan zijn ouders gescheiden waren. ’s Avonds probeerde Harms’ vader nog wel eens in het huis te komen, wat door de rechter verboden was.61 Ondanks dat Jetses ervoor koos deze passages te schrappen, heb ik ze wel weergeven, omdat ze iets vertellen over het karakter van de Groningse illustrator en zijn vrienden- en kennissenkring.

27

Stadskaart van Groningen in 1890. Deze kaart is een lithografie van W.R. Casparie, de drukker waar Jetses gewerkt heeft. Op de kaart is de stadsuitleg mooi weergegeven. In de kaart zijn locaties aangegeven, die voorkomen in de jeugdherinneringen van Cornelis Jetses. © RHC GA.

28

Herinneringen

29

Het geboortebriefje dat Jetses mee moest nemen.

We hebben altijd in ’t begin van mijn leven mijn verjaardag gevierd op den 22e juni, maar bij mijn vertrek van huis in 18921, bleek door ‘t geboortebriefje wat ik moest meenemen, dat daarop 23 juni stond. Moeder beweerde altijd dat ik een Zondagskind was en wie zou ’t eigenlijk beter kunnen weten, ze heeft ’t alles immers zelf meegemaakt. Hoe dan ook - sinds ik de wereld inging hebben we mijn verjaardag op 23 juni gevierd en mijn geboortejaar was 1873.

Mijn vader Albert Jetses2 en mijn moeder Everdina van Prooijen3 woonden toen op de Nieuwstad te Groningen; in hoofdzaak de Jodenbuurt. Mijn herinneringen reiken echter niet zoover terug – die beginnen bij de éénkamerwoning in de Gr. Leliestraat.

Mijn vader was van beroep zadelmaker, maar de verdiensten in dit vak waren zoo gering, dat hij beter knecht kon worden in een korenpakhuis van een firma aan de N. Haven. Hij verdiende daar f 9,- per week, d.w.z. zoolang er werk was en hij zelf niet ziek werd. Want in beide gevallen was ’t gedaan met verdienen en moest moe maar zien hoe ze de hongerige avonden kon vullen met ’t hoogst noodige.

Zonder werk was echter nog niet zoo erg – maar ziekte! Vader was gezond en sterk en pakte alles aan waarmee hij wat verdienen kon. Maar bij ziek zijn! Dan hield alles op. En ‘t pakhuiswerk gaf volop gelegenheid ziek te worden. Ik behoef maar te denken aan het werk op de ‘doare’. Dit was een groote zolder, waaruit de vloer bestond uit fijn gaas. Daaronder, dus in de ruimte gelijkvloers met de straat was een groote steenenoven, waarin niets dan zwavel werd gestookt. Deze zwaveldamp kon niet anders ontwijken dan door de gazenvloer en verder door het koorn – erwten of boonen wat daar in een dikke laag was opgestapeld. Alle mogelijke produkten werden op deze manier gedroogd en kregen meestal een nieuwe glans – zooals noten – mais – lijnzaad enz.

Voor de mannen die ‘t moesten bewerken en keeren met groote houten schoppen was het echter minder goed. Die heele zolderruimte was dan zoo dikvol met zwaveldamp, dat ik vader

1 Hier vergist Jetses zicht twee jaar. Volgens het bevolkingsregister is hij in 1894 naar Duitsland verhuisd.

2 Albert Jetses (1841 - 1910).

30 nauwelijks kon zien als ik hem om 4 uur zijn koffie en boterham bracht. Ik kon ’t er niet uithouden en ’t was geen wonder dat vader nu en dan naar een open luik liep om even lucht te happen. Ook geen wonder dat daarbij gelegenheid te over was om kou te vatten. Ik herinner me dan ook wel, dat vader meer dan eens longontsteking heeft opgeloopen. Dan was armoede troef – maar toentertijde trok deze patroon zich daarvan niets aan.

Mijn broer Jan4 was +- 6 jaren ouder dan ik. En dan was er nog een zusje5, waarvan ik alleen nog maar weet dat het ziek in de wieg lag en stierf. Waaraan weet ik niet meer. Alleen zie ik nog een klein handje op ’t dek van de wieg liggen, met één dik gezwollen vingertje. Moeder vertelde me, toen zusje gestorven was, dat ze nu in de hemel was (ik wou altijd graag alles weten) daar boven waar ook de maan was. ’t Was zeker juist ongeveer volle maan, want ik weet nog héél goed hoe ik onze stoep heen en weer liep, maar al naar de maan keek en zusje daarop ook ontdekte. Aan ieder die voorbij kwam, vertelde ik dat dat daar –op de maan – mijn zusje was. Geen verdriet dus, maar eigenlijk zeer trots op mijn nu zoo hoog verheven zusje.

Ik herinner me dat Jan en ik eens onder een fel onweer hand in hand naar huis liepen, maar ook onder de knetterende donderslagen trilde

zijn hand niet, hij was niet bang. En toen we eens samen bij avond op weg naar huis waren merkte ik op dat de maan als ’t ware al maar met ons meeging. En als hij al eens even verdween achter een huis of zoo – kijk bij de hoek van de straat was hij er weer, met zijn goedmoedig gezicht. Jan verklaarde omdat wij twee zulke goude6 jongens waren! Eigenaardig dat zulke onbeteekenende dingen zoo vast staat in je geheugen bewaard blijven. Daarentegen is er niets bewaard gebleven van hooggaande ruzies zoals toch wel onder broertjes voorkomen. Hoewel verschillend, waren we toch broederlijk één.

Wat was het ’s avonds heerlijk rustig in de kamer als moe alles van de avondboterham weer schoon opgeborgen had. Va en Jan gingen lezen in de mooie boeken die wij kenden van ’t Nut en moe was een paar uur bezig met de

soepenbrij7 te koken. Die moest bijna doorloopend geroerd worden en daardoor was ze dan ook altijd heerlijk en nooit “zengerig”. Even voor ’t naar bed gaan aten moe en va altijd een bordje vol en als wij zestien jaar werden, mochten we daaraan ook meedoen. Maar niet eerder.

Meestal zat ik te teekenen of platen te kijken en de rust werd alleen onderbroken door de mannen die mosselen of haring wilden verkopen. ”Tien nieuwe haringen voor een dubbeltje – uit de ton - uit de ton”. Nu en dan moest hij de handkar met een geheel vat haring er op laten stil staan om de klanten te bedienen. Maar de koopman met mosselen had nog een geweldiger stem. “Mossele – mossele – Geriet geeeroot en klain, zuver en rain, blank èèèèèn wit!” Als moeder een emmer mosselen kocht, dan slobberde Jan gauw een paar zoo rauw naar binnen! Griezelig! Moe kookte ze

4 Jan Albert Jetses (1867 - 1932).

5 Frederika Catharina Jetses (1876 - 1877).

6 Goede.

7 ‘Karnemelksepap’. ‘Zoepen’ is het Gronings voor Karnemelk. Wordt gemaakt met karnemelk en gort. Wordt geserveerd met stroop of suiker.

Rustig boeken lezen. Uit: Hoogeveens Leesmethode, 5e

31 altijd in de groote ijzeren pot, maar altijd ging de zilveren roomlepel er bij in. Als de lepel zwart werd onder ’t koken dan was er een giftige mossel bij – maar dat hebben we nooit beleefd.

De mossels met wat edik8 was een heerlijk en voedzaam eten, moe kocht ze vaak. De stilte werd ook nu en dan opgevuld door een flinke zingende jongensstem, met zijn: “ ’k Weet niet hoe ’t komt, ’t Blijft mij een vraag, waarom mag ik die meisjes zo graag!” Of door het sonore geluid van de stoomboten die langs het Reitdiep9 de stad naderden. Vader kende ze allen aan hun geluid. “Dat is de Hunze zeven” of “dat is de Maastrichtse”. Ik vond altijd dat er in die stoomfluiten verschillend getinte geluiden klonken. Bij storm of onweer sprak er angst uit, bij mooi weer de blijheid het doel der reis weer bereikt te hebben.

Waren de avonden meestal rustig, de dagen – en vooral de dinsdagen en vrijdagen waren altijd even druk – door de massa’s koeien en schapen die door onze straat naar de markt gedreven werden. Wat een geblèr en geblaat – bovendien nog het geschreeuw der drijvers, die moesten verhinderen dat de beesten door de zijstraten wegvluchten. De koeien schommelden met hun overvolle uiers in breede rijen er ook tussendoor en de “koudrivers”10 waren ook niet zuinig met hun schreeuwen en stokslagen. ’s Morgens heen, ’s middags weer terug van de markt. Neen – ’t was noch voor de beesten – noch voor de mensen een pretje. Wel een levendig schouwspel!

Onze buren waren allen zeer nette fatsoenlijke mensen. Naast ons – rechts – woonde een kapitein Jaap Deen11. ’s Zomers voer hij met zijn tjalk naar de Oostzee12 terwijl hij ’s winters aan de wal in zijn huisje bleef. De huizen waren zéér gehorig en wij konden volop meegenieten van zijn geweldig Psalm zingen. Hij deed dit door aan de melodie zooveel draaierijen en versieringen aan te brengen, dat je versteld stond dat hij na al die coloraturen13 toch tenslotte met de melodie nog weer op de begane grond terecht kwam.

Enfin – het bleef dan toch nog een geestelijk genot. Maar het werd erg “vleeselijk” als de kaptein boonen of erwten met spek gegeten had en dan met een even luidruchtige vrijmoedigheid komst gaf wat er nu in zijn binnenste omging. Hij kon dan zóó “trompetten met zijn achterdeelen”, dat het aan moe wel eens de opmerking ontlokte: “Zoolang Deen nog zoo blast, zellen de rötten wel van zien schip ofblieven“.

Naast Deen woonde een reeds bejaarde arbeider met zijn vrouw en een dochter. Ze heetten - net als moe – ook van Prooyen14, maar ’t was toch geen familie. Maar voor mij was ’t daar een tweede huis. Ik liep er in en uit en als ’t te pas kwam at ik mee aan tafel en sliep ik er ook wel eens ’s

8 Azijn.

9 Water dat de stad Groningen, vanaf de Noorderhaven, verbindt met het Lauwersmeer.

10 Koe-drijvers.

11 Jakob Deen (1836-1917).

12 Al vanaf de Gouden Eeuw werd er vanuit Groningen handel gevoerd met het gebied rondom de Oostzee. Met name graan was een belangrijk handelsproduct.

13Coloratuur is de naam van een reeks versieringen in de muziek, door snelle loopjes, sprongen en korte noten. De term wordt meestal gebruikt voor klassieke (eind 18e eeuw) en romantische vocale muziek en is dan vaak synoniem voor

In document Dicht bij Huis (pagina 22-52)