• No results found

De historische context en bestuurlijke actoren van of namens de hoge overheid

1.3 De actoren van of namens de hoge overheid .1 Inleiding

1.3.3 De periode 1648 -1794 .1 Inleiding

1.3.3.5 De Hoog- en Laagschout van ’s-Hertogenbosch

Ten tijde van het hertogdom Brabant is de direct door de hertog benoemde hoogschout

de hoogste vertegenwoordiger van de landsheer in ’s-Hertogenbosch en de Meierij 93

Zijn belangrijkste taak is in samenwerking met de Bossche schepenen, de hoge justitie, de vervolging en correctie van criminele feiten waarop lijf- en doodstraf staat. Slechts in hoge heerlijkheden, heerlijkheden waaraan de hoge justitie is verbonden, is hij onbe-voegd. Daarnaast heeft hij te zorgen voor orde, rust en veiligheid op het platteland. Met de plaatsen in de Meierij heeft hij geen bestuurlijke bemoeienis. Wel is hij voorzitter van

de vergadering van de stad en de vier kwartieren, de Meierijvergadering.94 Hij wordt

bij-gestaan door een stadhouder.

Naast de hoogschout functioneert binnen de stad en vrijdom van ’s-Hertogenbosch een laagschout. Beide ambten worden in 1535 blijvend met elkaar gecombineerd.

Na 1648 wordt de hoog- en laagschout benoemd door de Staten Generaal. In zijn (uit-voerende en toezichthoudende) takenpakket komt op zich weinig verandering. Daar-naast is hij voor de Staten een van de vaste beleidsadviseurs in en voor het district van de Meierij. Als zodanig vervult hij deze rol soms ook in het kader van de wording van dorpsreglementen, waarbij de Staten zijn betrokken.

gepubliceerd in: GPB 4, 351-354);

- vaststelling van een reglement voor de handboogschutterij te Moergestel (1700). Ook hier betreft het niet de vaststelling van dat reglement, maar advisering van de Staten generaal daarover (BHIC, RvBr 2, resolu-ties nrs. 770 en 774);

- goedkeuring van een ordonnantie van de dorpen Gestel, Strijp en Stratum: de betrokkenheid van de Raad betreft niet die vaststelling, maar advisering daarover aan de Staten Generaal (1715) (BHIC, RvBr 3, reso-lutie nr. 1470).

In dit verband zij overigens opgemerkt, dat in de samenvatting van de resoluties nrs. 753, 770 en 1470 in:. Lindemann, Analyses het aspect van de advisering door de Raad niet wordt benoemd.

Het ene beschreven geval, waarin de Raad nog wel zelfstandig een regeling vaststelt (een kwestie overi-gens van buiten de Meierij), betreft geen voorziening voor een lagere overheid, maar de approbatie van een door de markies van Bergen op Zoom verleende kaart of reglement voor het bakkersgilde te Wouw (1707) (BHIC, RvBr 2, resolutie nr. 1070).

92 Zie hierover nader 9.2.29.

93 Deze samenvatting is, behoudens hierna opgenomen specifieke voetnoten, gebaseerd op: Coopmans, ‘De Meierij van ’s-Hertogenbosch’, 81-82; Coopmans, ‘Het district in rechtshistorisch perspectief’, 19; Ja-cobs, Justitie en politie in ’s-Hertogenbosch voor 1629, 20-30; Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch 73-74.

67 De Meierij- of Plattelandsvergadering onder het voorzitterschap van de hoog-en

laag-schout is een periodiek algemeen overlegorgaan van de vier kwartieren van de Meierij95.

Haar functie is beperkt. De onderwerpen, waarmee dit overleg zich mag bezighouden betreffen zaken die de gehele Meierij betreffen. Het gaat dan veelal om financiële aan-gelegenheden, waaronder oorlogslasten en de veiligheid ten plattelande. De frequentie van haar bijeenkomsten is laag. Het concept-reglement van de Raad van Brabant (1680) spreekt over een frequentie in vredestijd van éénmaal per twee jaar (in maart of septem-ber). Het reglement voor de vier kwartieren van de Meierij van 1714 laat zich over de

Meierijvergadering niet uit. Haar functioneren beslaat de gehele Staatse periode.96

1.3.3.6 De Kwartierschouten

Binnen elk van de vier kwartieren vertegenwoordigt een door de hertog en na 1629/1648

door de Staten Generaal benoemde kwartierschout de hoge overheid.97 Als zodanig

be-rust bij hem de “burgerlyke Regeering der Meierye”.98 Tevens zijn zij schout in de

dor-pen, die direct onder Haags gezag staan. Zowel in het kwartier als in de dorpen laten zij zich doorgaans waarnemen door een stadhouder. Dit leidt trouwens diverse malen tot aanmaningen uit Den Haag aan de schouten om meer zelf hun functie te vervullen. Hun taken in de afzonderlijke plaatsen als representant van de hoge overheid, ook in

sa-menhang met die van andere lokale functionarissen, worden elders besproken. 99

1.3.3.7 De Kwartiervergadering

In elk kwartier bestaat een kwartiervergadering, die door de kwartierschout wordt

voor-gezeten.100 Ieder dorp vaardigt een of meer afgevaardigden naar deze vergadering af, die

95 Het voorzitterschap van de hoog- en laagschout is wel door de kwartierschouten betwist, maar de Sta-ten Generaal hebben dit (besluiSta-ten van 20 mei 1634 en 19 februari 1639, aldus aangehaald in de

Tegenwoordi-ge Staat (1740), 127 en de TeTegenwoordi-genwoordiTegenwoordi-ge Staet 1751, 166) in het voordeel van de hoog- en laagschout beslecht.

Niettemin bepaalt het concept-reglement 1688 van de Raad van Brabant (zie hierover nader 4.13.4) , dat het voorzitterschap van het overleg berust bij de kwartierschout van Peelland, die over de agenda steeds met de andere kwartierschouten overleg pleegt. Voor de hoog- en laagschout is bij het overleg in het geheel geen plaats ingeruimd. De “regeringe van de geheele Meijerij” en de “generale vergaderinge van het Platte Landt” berust, aldus artikel 1 van dat ontwerp, bij de vier kwartierschouten en de gecommitteerden van de dorpen en heerlijkheden (één afgevaardigde uit elke plaats uit het bestuur of de “aengestelde geerffdens”). 96 BHIC, Kwartiervergadering Meierij van ’s-Hertogenbosch, 1; Kappelhof, ‘Institutionele structuren’, 13; Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, 75-76 bespreekt de Plattelandskamer alleen tot en met het jaar 1594.

97 Deze samenvatting is, behoudens hierna opgenomen specifieke voetnoten, gebaseerd op: Van Boven, ‘Bestuur, rechtspraak en notariaat’, 79-82; Van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch, 77-78.

98 Tegenwoordige Staat (1740), 127 en Tegenwoordige Staet (1751), 166-167. 99 Zie 2.4.2.

100 Deze samenvatting is, behoudens hierna opgenomen specifieke voetnoten, gebaseerd op: Hustinx,

Inventaris van het archief van het kwartier van Peelland, Inleiding; Korvezee, Het archief van het kwartier van Kempenland, Inleiding; Van Boven, ‘Bestuur, rechtspraak en notariaat’, 79-82; Kappelhof, De

belastinghef-68

tezamen slechts één stem kunnen uitbrengen. Na een lange aanloop stellen de Staten

Generaal in 1714 een reglement voor deze bijeenkomsten vast.101 De vergaderingen

wor-den als “eene algemeene Byeenkomst” gekarakteriseerd. Hun focus is beperkt tot “de inwilliging der geëischte Lasten van den Staat, en verder over alles, wat den gemeenen

welstand van ’t Kwartier betreft”.102 Directe bestuurlijke aangelegenheden van

afzonder-lijke dorpen staan niet op de agenda. Bij de totstandkoming van dorpsreglementen voor die dorpen vervult de kwartiervergadering dan ook geen enkele rol. Wat zich echter aan waarneming onttrekt, is of, en zo ja in hoeverre deze bijeenkomsten, ondanks of juist dankzij hun relatief lage frequentie (in beginsel éénmaal per jaar), betekenis hebben ge-had voor de vorming in de wandelgangen van informele bestuurlijke netwerken en de uitwisseling en verspreiding van kennis van en ervaring met bestuurlijke ontwikkelingen in die dorpen. In het algemeen ligt zo’n spinn-of eigenlijk wel voor de hand. Daarnaast zal ongetwijfeld ook sprake zijn van al dan niet toevallige informele ontmoetingen tus-sen bestuurders waar ‘bestuurlijke’ informatie wordt gewisseld.

Jacobs wijst er in aansluiting op vroegere auteurs op, dat de kwartiervergadering niet als schakel tussen de Staten Generaal en de Raad van State en de lokale besturen is gaan functioneren, maar dat die rol (allengs) bij de raad en rentmeester-generaal en de Leen- en Tolkamer terecht is gekomen, omdat deze veel afhankelijker van het centrale bestuur dan de Meierijorganen zijn.

Dat laatste kan echter zeker niet de (enige) reden geweest zijn. Voor de Bossche hoog- en laagschout en de kwartierschouten (beiden worden door Den Haag aangestuurd) geldt immers óók een sterke afhankelijkheidsrelatie. Het reglement van 1714 laat voor de kwartiervergaderingen ook zo’n relatie zien: het houdt het bereik en de frequentie van die vergadering relatief klein. Zonder uitputtend te zijn - dit vergt onderzoek dat buiten het bestek van dit onderzoek valt - kan tegen deze achtergrond op het volgende worden gewezen.

De hoog- en laagschout bestrijkt weliswaar de gehele Meierij, maar zijn bestuurlijke taken zijn nadrukkelijk zo strikt omschreven, dat een uitgroei naar een algemene scha-kel tussen plaatsen en ‘Den Haag’ alleen daarom al niet voor de hand ligt. De kwar-tierschouten zijn, mede in een relatieve ondergeschiktheid aan de hoog- en laagschout, enkel binnen hun eigen district bevoegd. De Raad en rentmeester-generaal en de Leen- en Tolkamer hebben ook de gehele Meierij tot werkterrein, maar dit vanuit een ander perspectief dan de genoemde schouten. Vanuit dat perspectief hebben zij geen directe binding met het bestuur van de kwartieren en plaatsen daarbinnen en dreigt derhalve

fing, 170; Jacobs, ‘Reglementering van politie en justitie’, 136-147; Kappelhof, ‘Ïnstitutionele structuren’, 13;

Van Asseldonk, De Meierij, 79-80.

101 GPB 5, 1332-1336; Jacobs, ‘Reglementering van politie en justitie’, 135-147. 102 Tegenwoordige Staat (1740), 127 e.v.

69 minder het risico, dat zij zich met de belangen van die gremia zouden (kunnen) vereen-zelvigen. Uit een oogpunt van objectiviteit jegens en onafhankelijkheid ten opzichte van deze besturen ligt een uitbouw van taken jegens de plaatsen van hen beiden meer in de rede dan die van de schouten. Dit geldt zeker voor de Staatse dorpen waar de kwartier-schouten of hun stadhouders, hoewel vooral toezichthouder namens de Staat, feitelijk, binnen de gegeven kaders, medespeler in het lokale bestuur zijn. Maar hun werkterrein is in dat opzicht binnen het eigen kwartier niet dekkend, omdat in de talrijke heerlijk-heden door de plaatselijke heer benoemde drossaards werkzaam zijn. Dit is een gegeven, dat de bredere ontwikkeling van hun functie ongetwijfeld in de weg staat. Met derge-lijke beperkingen hebben de rentmeester en de Kamer minder van doen. Ten slotte kan als overweging gelden, dat de kwartierschouten vanuit hun functie jegens de plaatsen een meer politiek-bestuurlijke functie (met ook dienaangaande toezichthoudende ta-ken) vervullen, terwijl de rentmeester en de Kamer op het terrein van het plaatselijk be-stuur meer op uitvoering gerichte taken (waaronder ook bepaalde vormen van toezicht)

uitoefenen.103