• No results found

De gang van een intrigerende uitspraak: ‘arbeid adelt-intrigue onteert’

In document Voortgang. Jaargang 8 · dbnl (pagina 32-44)

H. Reeser

In Voortgang II (1981), p. 44-55, publiceerde O. Praamstra een belangwekkend artikel ‘Een steen des aanstoots’. Een nieuw gegeven, dat zelfs de ijverige onderzoeker moeilijk bekend kon zijn, geeft daarop een aanvulling, die hier moge volgen. Herhaling van reeds eerder afgedrukte passages was voor de loop van het betoog niet geheel te vermijden.

Na aanvankelijk Cd. Busken Huet te hebben aangespoord in de door deze

geredigeerde Indische kranten gebruik te maken van gedeelten uit zijn persoonlijke brieven, kreeg E.J. Potgieter meer en meer bezwaar tegen het gebruik dat zijn vriend van deze vrijheid maakte.

Op 7 mei 1873 had Huet hem uit Batavia geschreven:

Een mijner feuilletons zal eene ‘herkenning’ voor U zijn. Ik stelde het

zamen met een brief van U van 5 December(1.)

, met een van 20 Maart(2.)

en

met een uit de eerste dagen van Maart, dien gij aan Bakhuizen(3.)

zond.(4.)

Uit de drie genoemde brieffragmenten, vrijwel letterlijk geciteerd, ontstond het met Q.N. gesigneerde artikel ‘Een steen des aanstoots’, dat op 5 mei 1873 in de rubriek ‘Mengelingen’ van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië (verder te citeren als ADN) verscheen. Hierin wordt een beschrijving gegeven van het optreden der feministes Mina Krüseman en Betsy Perk in de ‘Keizerskroon’ te Amsterdam op 13 maart 1873. Steen des aanstoots

was de partijdige en ontoereikende verslaggeving van deze ongewone en kleurrijke gebeurtenis door de Amsterdamse pers:

De verslaggevers van het Handelsblad en van de Amsterdamsche Courant hebben zich ten aanzien van Donna Oristorio [Mina Krüseman] gedragen

als kwajongens(5.)

, geërgerd naar het schijnt, door hare onmiskenbare superioriteit [...] Hulde van middelmatige mannen en mannetjes? Vlei er u niet mee.(6.)

Na de edele verontwaardiging van Q.N. (Potgieter) over de bejegening van Mina Krüseman, doet het vreemd aan hem zonder enige andere aanleiding dan een dilettantisch optreden Betsy Perk ‘een oude jonge jufvrouw in een zwart zijden japonnetje’(7.)

als volgt wel zeer persoonlijk te horen aanvallen:

Het was eene oude Delftsche kennis. Oud? liever dan dit harde woord te bezigen, moest ik mij het bleeke gelaat te binnen brengen, waarop onder het spreken een hektisch blosje rees. Oud? de zwarte haren hadden nog geen zweem van grijs, en ongebogen hield de kleine gestalte het hoofd op. En toch, trots mijn zelfverwijt, wil de heugenis geene aangename worden. In plaats van Betsy's zinspreuk: Arbeid adelt, klonk mij de variant:

Intrigue onteert, in de ooren. Betsy Perk wekte meer antipathie dan

sympathie.(8.)

Zeker was Betsy Perk een zeer omstreden figuur, die, niet altijd geheel buiten eigen schuld, zich vele vijanden en vooral vijandinnen, had gemaakt, maar dat wettigde geenszins een dergelijke klakkeloze aantijging, zonder daarvoor enig bewijs aan te voeren.

Protest tegen ‘Een steen des aanstoots’ kon niet uitblijven. Vooral op de redactie van het Handelsblad was men woedend. Omdat in het artikel o.a. een vertrouwelijke mededeling van de redacteur Ch. Boissevain aan Potgieter was verwerkt, wist men

met zekerheid dat deze achter de initialen Q.N. schuil ging.(9.)

In het Handelsblad van 14 juni 1873 verscheen een reactie op de ‘Amsterdamsche correspondentie’ van het ADN,

waarin bewijzen worden gegeven van zooveel goeden smaak, eerlijkheid en bescheidenheid.

Na deze ironische inleiding werden Q.N.'s opmerkingen over ‘de jammerlijke toestand van het Handelsblad’ tot juiste proporties teruggebracht en kwamen ook andere aangevallenen ter sprake:

De verslaggever van de Amsterdamsche Courant wordt berispt, en een kwâjongen gescholden omdat hij van het kapsel en den japon van mejuffrouw Krüseman gesproken heeft en dit geschiedt in een volzin, waarin op de beleedigendste wijze van juffrouw Perk en haar japon wordt gewag gemaakt.

Tenslotte nam de schrijver van het artikel(10.)

wraak op Q.N. Potgieter door een zin over Mina Krüseman, wier ‘bruine haren hadden gezwird (!) en gelicht (!) van toorn’ van uitroepingstekens te voorzien en te besluiten:

Het zou dezen brief wellicht geen kwaad hebben gedaan zoo de Heer

Busken Huet hem een weinig geredigeerd had.(11.)

Ook Mina Krüseman, de strijdlustige of liever: de strijdzuchtige, in een voortdurend gevecht gewikkeld met de haar ongunstig recenserende ‘Koerantiers’ - zoals zij ze verachtelijk noemt - liet zich niet onbetuigd. In haar veel gelezen boekje De moderne

Judith citeerde zij alle artikelen over de tournée met Betsy Perk en voorzag ze van

sappige, zeer persoonlijke commentaren. Uit loyaliteit liet zij echter welbewust alle

- meestal ongunstige - passages over Betsy Perk weg.(12.)

In één geval was dat niet te vermijden. Q.N. had opgemerkt:

De verslaggever der Amsterdamsche Courant begon met eene kritiek van haar [Mina Krüsemans] kapsel, van haar kleed. Had zij er dan moeten uitzien als Betsy Perk, een oude jonge jufvrouw in een zwart zijden japonnetje?

Terecht plaatste Mina Krüseman hierbij de noot: ‘Ho! Ho! daar doet gij 't zelfde!’.(13.)

Andere noten gelden veelal Q.N.'s opmerkingen over ongetrouwde vrouwen, die haar ten slotte het commentaar ontlokken: ‘Ik wed om een dubbeltje dat gij zelve

een oud-jongenheer zijt’.(14.)

Waarschijnlijk heeft zij geweten, dat Potgieter Q.N. was

en hem dit op deze wijze kenbaar gemaakt.(15.)

Of Betsy Perk hiervan op de hoogte was, is evenmin zeker. Zij logeerde bij Mina Krüseman in Brussel, toen zij 1 augustus 1873 een open brief aan de redactie van

het ADN richtte, die zij ook opnam in haar tijdschrift Onze Roeping.(16.)

Na daarin de haar betreffende passages uit ‘Een steen des aanstoots’ te hebben geciteerd, vraagt zij zich af:

dien avond voor het eerst hebt gezien?(17.)

[...] Wat beteekent de variant: Intrigue onteert? [...] Zie! als gij kolommen gevuld hadt met aardigheden over mijn uiterlijk of toilet, ik zou mij stellig het eerst onder de lachers hebben geschaard en U, Q.N., gehouden voor een joligen student. Studenten immers zijn spotvogels? Maar student en illoyauteit [...] rijmt evenmin als mijn Arbeid adelt met uw Intrigue onteert. Geen vrouw zoo verachtelijk als de intrigante, Q.N.! [...] Ik vraag u openlijk rekenschap van die varant, d.i. een nadere verklaring dier dubbelzinnige woorden; en wel een

onderteekende verklaring.(18.)

Spoedig na ontvangst publiceerde Huet de ingezonden brief in het ADN van 15 september 1873, echter zonder de geëiste rekenschap. Aan Potgieter had hij geschreven.

Te laat om nog in de courant van gisteren te kunnen opgenomen worden, ontving ik per mail van 8 augustus uit Brussel een brief van Betsy Perk, waarin zij (het schrift is schier onleesbaar) te velde trekt tegen Q.N., de schrijver van een ‘Steen des Aanstoots’, die over haar gezegd heeft: ‘Arbeid adelt, en intrigue onteert’. Dat laatste trekt zij zich aan en daagt Q.N. uit, zich te noemen en te regtvaardigen. Om harentwil spijt het mij dat ik genoodzaakt ben de réclame te plaatsen. Een dag of veertien geduld, et

vous m'en direz des nouvelles.(19.)

Wie er verder het zwijgen toe deed, niet Betsy Perk. In een wonderlijke autobiografie:

Mijn ezeltje en ik(20.)

deed zij verslag van al het onrecht haar in de loop der jaren aangedaan. Zij klaagde haar kwelgeesten aan, die zij op haar beurt ‘dames-intriganten’ noemde, met vermelding van de eerste en laatste letter van hun achternamen, gescheiden door zoveel stippen als de weggelaten letters telden! Zo kan men in hoofdstuk XXII lezen:

A propos van laster, lezer, moet ik u, pour la rareté du fait, eens met eigen oogen doen lezen, hoe gemakkelijk men onder initialen die zucht kan botvieren [...] Evenwel, ik moet tot uw waarschuwing zeggen dat zelfs initialen verraderlijk zijn, en men bijv. door een Q.N. allicht P...r ziet schemeren.

Wees echter gerust , meneer P...r te A. Ik ben overtuigd dat gij zekere

‘dames-firma’ [Wolterbeek](21.)

als uwe stadgenooten een pleziertje hebt willen doen - of - (dit geloof ik nog eer) dat de intrigue van deze u voor den geest stond bij mijn optreden. Ja, dit geloof nam den jongsten tijd zelfs zóo toe, dat het mij spijt niet vroeger op dat denkbeeld te

zijn gekomen. Als dan zou ik geen rekenschap van uwe woorden hebben gevraagd in het Indische blad, waarin gij het navolgende hebt durven schrijven:(22.)

Vervolgens citeerde Betsy Perk de passages uit het ADN en de volledige tekst van haar open brief aan dat blad. Zij besluit met een

P.S. Ik vergeef u, meneer P...r! Gij hebt niet geweten wat gij deedt, wel? 24 Dec. 1873.(23.)

Zodra Mijn ezeltje en ik Indië bereikt had, wijdde Huet op 9 juli 1874 er een bespreking aan in het ‘Mengelwerk’ van het ADN, getiteld: ‘Eene martelares van

drie en zeventig oude ponden’.(24.)

Hij begint typisch Huetiaans:

Het opschrift boven deze aankondiging is geene satire, maar eene bedekte hulde aan het karakter der schrijfster. Had zij zelve niet op meer dan één plaats het gewigt van haar persoon in cijfers uitgedrukt - met de bijvoeging ‘geen kilo's’ - ik zou niet op den inval zijn gekomen den minderen rang, dien zij mij toeschijnt in de orde der geloofsgetuigen te bekleeden, op die wijze aan te duiden.(25.)

Evenwel, jufvrouw Perk is in mijne oogen eene martelares en in de schatting van alle onbevooroordeelde lezers en lezeressen zal zij dit blijven, zoo lang een krachtig tegenschrift haar niet van ontrouw aan de geschiedenis heeft overtuigd. Het gevoel-zelf van deernis met haar persoon en wedervaren, hetwelk haar geschrift opwekt, kan als vergoelijking worden aangevoerd van zijne de grenzen van het

geoorloofde te buitengaande geesteloosheid.(26.)

Na uitgebreid enige van Betsy Perks beschuldigingen te hebben geciteerd, keert hij zich tegen haar:

Zij wil er niet van weten dat personen, die haar alleen naar hare openbare handelingen beoordeelen kunnen en niet ingewijd zijn in de bedoelingen harer trouwelooze vriendinnen, hare zinspreuk niet kunnen vernemen zonder daarbij eene variant te hooren doorklinken en, zoo vaak zij: Arbeid

adelt zegt, meenen te verstaan: Intrigue onteert. Dat zij zich daarover

beklaagt is natuurlijk, maar regt van beklag heeft zij niet. Zelve bestempelt zij de vrouwen, met welke zij tot hiertoe verkeerde en waarnaar het publiek haar te eeren heeft, met den naam van ‘damesintriganten’, en zoo lang niet van de andere zijde schuld beleden en vergiffenis gevraagd is, blijft zij in

Als het hier Huets bedoeling is geweest Potgieter te redden en vrij te spreken van eigen onbehoorlijk gedrag, dan is hij daar met deze kronkelredeneringen al heel slecht in geslaagd. Immers, de enige ‘openbare handeling’ waarp Q.N. in ‘Een steen des aanstoots’ Betsy Perk van intrigues beschuldigde, moet, bij gebrek aan andere aanwijzingen, wel het feit zijn, dat haar optreden als voordrachtskunstenares onvoldoende was! Bvendien stempelde het openlijk beschuldigen met redenen omkleed van herkenbare personen Betsy Perk niet tot een intrigante, maar - en dan alleen in het geval zij onwaarheid sprak - tot een lasteraarster. Huets totale onbegrip voor zijn eigen fout blijkt tenslotte uit de ondermaatse dooddoener:

Betsy heeft het zelve zoo gewild. Ware zij met haar Arbeid Adelt bij hare moeder thuis gebleven, geen dames-intrigrantes zouden haar leed hebben gedaan.(28.)

In dit ‘kijven met Betsy’, zoals hij het tegenover Potgieter noemde(29.)

, heeft Huet zich niet van zijn beste kant getoond. Maar ook Potgieter, de man die er op uit was de indruk van karaktervolle rechtschapenheid te maken, stelt teleur. Hij had, zij het onopzettelijk, de spreuk ‘Arbeid adelt, intrigue onteert’ in omloop gebracht, maar schijnt zich aanvankelijk niet gestoord te hebben aan Huets in moreel opzicht ontoelaatbaar gebruik ervan. Na lezing van ‘Een steen des aanstoots’ schreef hij alleen naar Indië over de opschudding die het artikel bij het Handelsblad had verwekt.(30.)

Duidelijk blijkt, dat Potgieter dit zeer vermakelijk vond en dat het hem niet hinderde hierdoor als Q.N. te zijn herkend. Geen woord over de bejegening van Betsy Perk, terwijl hij in een volgend schrijven Huet wel op de vingers tikt, als deze een brieffragment over Claus Groth, dat wel zeer persoonlijk, maar niet beledigend

was, onveranderd in het ADN heeft overgenomen.(31.)

Pas na lezing van Betsy Perks protest schijnt Potgieter tot het besef te zijn gekomen, dat zij inderdaad onbehoorlijk was behandeld. Op 30 oktober 1873 schreef hij naar Indië:

Wat ik U bidden mag, laat er Q.N. niet weder als bij Betsy Perk inloopen, door van vertrouwelijke ontboezemingen in Uw Kunst- en Letterbode gebruik te maken. Après tout heeft de vrouw gelijk, de assertie moest niet gedrukt zijn zonder gestaafd te worden. En petit comité is zoo iets

geoorloofd, maar voor het publiek....(32.)

Terecht merkt Praamstra op, dat Potgieters protest te laat kwam. Men kan zich zelfs afvragen, of de karaktervolle man niet om nog een andere

reden morele bedenkingen kreeg, toen hij Betsy Perks eis om een verklaring las. De uitspraak over de onterende intrigue was nl. niet van hem afkomstig, maar van mevrouw Bosboom-Toussaint, die hem op 19 december 1871 had geschreven: Gisteren had ik [...] bezoek van Marie van Bosse, een fli[n]k geestig meisje

dat haars ondanks in die Bazar-Commissie te Delft(33.)

is verzeild geraakt en nù niet meer weet hoe er uit te komen. Zij hing mij een tafreel op van het gebeurde aldaar en van alles wat zij had uitgestaan, dat mij deed uitroepen: Het Devies van Arbeid Adelt zou moeten aangevuld worden met: intrigue onteert! Die Betsy Perk is niet slechts eene warzoekster, maar

eene intrigante van 't eerste water.(34.)

De bron van Q.N.'s aantijging moest dus inderdaad, zals Betsy Perk veronderstelde, gezocht worden in de kring van bestuursleden van ‘Arbeid Adelt’, alleen waren dat

niet de dames Wolterbeek; zegsvrouwe was Marie van Bosse.(35.)

Deze kwam als beginnende schilderes aan huis bij de Bosbooms, die beiden zeer op haar gesteld waren. Het feit dat mevrouw Bosboom een ruim 33-jarige vrouw een ‘meisje’ noemt, kan, behalve slaande op haar ongehuwde staat, naast ‘flink’ en ‘geestig’ iets zeggen over Marie van Bosses jeugdige onbedorvenheid. Ook Betsy Perk sprak, zelfs na hun verwijdering, met sympathie over haar, die behalve een hoofd ook een hart bezat.(36.)

Uit enkele passages van Mijn ezeltje en ik blijkt dan ook, dat zij Marie van

Bosse als een speelbal van gewiekste intrigantes beschouwde.(37.)

Zo zal het ook wel gegaan zijn: De beschermd opgegroeide ministersdochter, waarschijnlijk weinig bekend met de listen en lagen van het leven, heeft tenslotte geloof gehecht aan de handigste konkelaarsters, die zich onschuldig wisten voor te doen. Handig en verstandig was Betsy Perk allerminst. In machteloze verontwaardiging over haar aangedaan vermeend en werkelijk onrecht liet zij zich provoceren tot handelingen en uitlatingen die haar juist verdacht moesten maken in de ogen van een onervaren waarneemster. Voeg hierbij de irritatie, die Betsy Perks labiele optreden bij vrijwel iedereen wekte, en het is begrijpelijk, dat Marie van Bosse zich bij mevrouw Bosboom zo ongunstig over haar uitliet. Deze had altijd reeds het land aan de ‘warzoekster’ gehad(38.)

, en zij kan eventueel uit het gehoorde ernstiger conclusies hebben getrokken dan de vertelster bedoelde. Wat daarvan zij, ook Marie van Bosse heeft, voor zover is na te gaan, niet het bewijs geleverd, dat Betsy Perk inderdaad een intrigante was. Intussen was Potgieter, toen hij omstreeks september 1873 Betsy Perks eis om een verklaring van ‘intrigue onteert’ las, in een onaangename positie gekomen, omdat mevrouw Bosboom zijn zegsvrouwe was geweest. Daar het

gebeurde haar gemakkelijk ter ore kon komen, was hij wel genoodzaakt zijn vriendin

de gang van zaken op te biechten.(39.)

Zo Potgieter al een ogenblik verontwaardigd is geweest over Huets ongegronde belediging van Betsy Perk, lang heeft dat zeker niet geduurd. Zijn rechtvaardigheidsgevoel was reeds bevredigd, toen zijn vriend, wat niet meer dan zijn plicht als redacteur was, Betsy's protestbrief in het ADN opnam. In dezelfde brief van 30 oktober 1873, waarin hij Huet bestraffend toespreekt, noemt hij hem ook een ‘regtschapene [...] zooals Betsy Perk U, na het opnemen harer reclame

- zonder toelichting? -voortaan zeker heeten zal.’(40.)

Ernstig zal ook mevrouw Bosboom de zaak niet hebben opgenomen.(41.)

Wel gaf zij Huet, om een geliefde uitdrukking van haar te gebruiken, ‘un coup d'éventail’, toen zij Majoor Frans liet eindigen met een P.S. van Francis:

Dat het Leo mooi staat om de hauts faits van majoor Frans zoo maar in alle hunne kleuren en geuren aan een vriend te schetsen zal ik nooit toegeven; maar ik voel toch, dat hij in deze position délicate behoefte had om zijn hart uit te storten, en dan ging het nog het beste aan eenen overzeeschen vriend. Daarom heb ik hem dan ook volle absolutie gegeven. Als gij nu maar zijne brieven niet in de Java Bode laat drukken! Dat zou te erg zijn!(42.)

Dat mevrouw Bosboom hier spreekt van de Java Bode, de krant die Busken Huet vóór het ADN redigeerde, kan voortkomen uit een poging om de mededeling enigszins

te versluieren of het gebeurde eenvoudig uit onoplettendheid.(43.)

In een passage uit een brief van 7 november 1874, die om begrijpelijke reden in 1890 nog niet kon worden afgedrukt, reageerde Busken Huet hierop:

Mag ik U ten slotte beleefd verzoeken om op de laatste bladzijde van ‘Majoor Frans’ den naam Java-Bode in dien van Algemeen Dagblad te veranderen: opdat niet de een of andere ondeugd mevrouw

Bosboom-Toussaint voor eene goede kennis van H.B. Van Daelen houde,

den woestaard die mij als redacteur van den Java Bode is opgevolgd?(44.)

Zo staat, te beginnen bij de derde druk van Majoor Frans (1876), dan ook in plaats van ‘Java Bode’ te lezen: ‘een of ander Indisch dagblad’.

Uit dezelfde brief van 7 november 1874 aan mevrouw Bosboom citeert Praamstra een passage, die wel is afgedrukt, maar m.i. niet slaat op de publicatie van ‘Een steen des aanstoots’:

ik dank U voor den vriendelijken brief, in Junij ontvangen [...] Het is wel zeer beleefd van U bij het bepalen van den oorsprong uwer keuze voor den stijl van dit verhaal, te willen opklimmen tot eene van mij afkomstige aansporing: al word ik driehonderd jaren oud, nooit zou ik zulke karakters kunnen scheppen, of zulk een knoop kunnen leggen, of dien knoop zo aardig weten te ontwarren. Maar indien het waar is, dat eene van mijne vele vrijpostigheden U voor het uitwerken van uwe beelden en denkbeelden aan dezen vorm de voorkeur heeft doen schenken,- nu, dan reclameer ik uit de verte, en met gretigheid, mijn aandeel (hoe

bescheiden het wezen moge) in den roem van Majoor Frans.(45.)

Busken Huets ‘vrijpostigheid’ bestond m.i. daarin, dat hij zich als jongere

letterkundige aanmatigde een oudere, ervaren schrijfster een raad te geven voor haar werk, nl. om op de roman in briefvorm over te gaan.

Dit artikel over de gang van een intrigerende uitspraak: ‘Arbeid adelt’, intrigue onteert' zou ook kunnen heten: Een poging tot eerherstel van Betsy Perk. Als zodanig zou het als processtuk kunnen dienen in het geding voor ‘de rechtbank der publieke

opinie’ dat zij zich droomde(46.)

, toen zij even over de helft van haar veelbewogen leven Mijn ezeltje en ik schreef. Zij verdient in alle opzichten beter en meer. Betsy Perk heeft recht op een volwaardige, wetenschappelijke studie over haar gehele leven en werk. De tijd, ruim een eeuw later, is er rijp voor en talrijke gegevens, grotendeels

nog onuitgegeven, zijn bewaard gebleven.(47.)

Wie schrijft deze biografie van een merkwaardige, omstreden, maar veelzijdige persoonlijkheid als een ‘daad van

In document Voortgang. Jaargang 8 · dbnl (pagina 32-44)