• No results found

Cetera non desunt

In document Voortgang. Jaargang 8 · dbnl (pagina 141-148)

Honderd jaar ‘exocentrisch’? Uit de geschiedenis van een term

3. Cetera non desunt

Er blijven nog enkele vragen te beantwoorden. Laten we aannemen dat Bloomfield eenvoudigweg Aleksandrovs/Brugmanns ‘exocentrisch’/‘exozentrisch’ heeft verengelst tot ‘exocentric’; maar waarom verkoos hij in 1933 ‘endocentric’ boven ‘esocentric’? De Griekse woorden endon en eso verschillen weliswaar in zoverre dat het eerste ‘binnen, in het huis’ betekent en het tweede ‘naar binnen’ en ‘binnen’, maar bij beide is het begrip ‘binnen’ aanwezig. Gebruikten andere contemporaine linguïsten die term vóór Bloomfield, of heeft hij zelf deze variant ingevoerd,

eenvoudigweg omdat ‘eso’ en ‘exo’ in spelling zo gevaarlijk veel op elkaar lijken?5.

Een andere vraag is of Aleksandrov inderdaad degene is geweest die de termen ‘esocentrisch’ en ‘exocentrisch’ heeft gemunt. Als we Aleksandrovs criteria en zijn indeling leggen naast de gegevens inzake de Sanskriet grammatica zoals door Wujastyk in zijn artikel gepresenteerd, dan kan een mogelijke conclusie zijn dat termen en ideeën van bekende Sanskriet grammatici (Panini, Patañjali) ten grondslag hebben gelegen aan de indeling die Alexandrov naar voren bracht in zijn doctorale dissertatie.6.

‘Esocentrisch’ en ‘exocentrisch’ zouden dan directe Duitse vertalingen zijn van bekende Sanskriet termen. Het is evenwel in dit verband nog relevant om op te merken dat Aleksandrovs boek opgedragen is aan Jan Baudouin de Courtenay (1845-1929), toentertijd verbonden aan de universiteit van Dorpat als hoogleraar Slavische filologie (1883-1893). In het voorwoord van zijn magisterdissertatie (1886) vertelt Aleksandrov dat hij gestudeerd had onder Baudouin aan de universiteit van

Kazan en dat hij zijn ‘hochverehrten Lehrer’ naar Dorpat was gevolgd.7.

Als we rekening houden

met het feit dat Baudouin de Courtenay een aanzienlijke invloed heeft uitgeoefend op zijn leerlingen door middel van inspirerende colleges en seminars (cf. Koerner 1972:667), denk ik dat we de mogelijkheid niet mogen uitsluiten, dat Aleksandrov deze beide termen van zijn leermeester heeft overgenomen.

4. Slotopmerkingen

In Language stelt Bloomfield de termen endocentrisch en exocentrisch twee maal aan de orde. Allereerst past hij ze toe in zijn hoofdstuk over syntaxis, en wel bij de beschrijving van syntagmata als John ran, poor John e.d. (p.194-97, § 12.10). Bij de bespreking van de composita nu, in § 14.6, merkt hij op dat we hier nu zo handig het onderscheid endocentrischexocentrisch kunnen toepassen, het onderscheid ‘which we met in syntax’ (§ 12.10)’ (p.235). Dat is een opmerking vanuit het perspectief van de lezer, want, zoals Wujastyk (1982:180) terecht opmerkt, zoveel is wel duidelijk, dat Bloomfield het Sanskriet schema eerst heeft toegepast op de composita en het daarna heeft geëxtrapoleerd naar het gebied van de syntaxis - niet omgekeerd.

In de tweede helft van de jaren twintig is Bloomfield ad fontes gegaan en heeft zich intensief bezig gehouden met het bestuderen van de klassieke geschriften op het gebied van de Sanskriet grammatica (Rogers 1987:89). Daarbij heeft hij kunnen opmerken, dat in Panini's grammatica met de sutras (± grammaticale regels) zowel

nominale composita als ook woordgroepen konden worden gevormd.8.

In de woorden van Wujastyk (1982:183): Panini ‘treats nominal compounds and phrase constructions strictly as optional syntactic transformations of one another... This may have suggested to Bloomfield the application of the classification of compounds to their

transformationally equivalent phrase forms’ (cf. Rogers 1987:105).9.

Een en ander houdt in, dat de woordgroepenleer die in 1933 in Language is neergelegd, een synthese is van bouwstoffen van heterogene herkomst. Enerzijds zijn er Wundtiaanse procedures, die in Bloomfields studietijd voor geavanceerd golden en die, losgekoppeld van hun achterliggende psychologie, leidden tot de zogeheten immediate constituent analysis (cf. Percival 1976; Noordegraaf 1982); anderzijds heeft Bloomfield op cruciale punten gebruik gemaakt van verworvenheden uit de aloude Sanskriet grammatica.

Als deze historische constructie correct is, blijkt wederom dat in de linguïstiek niet geaarzeld wordt om noties uit uiteenlopende kaders (diachroon en synchroon, morfologie en syntaxis, psychologie en taalkunde) te integreren tot een nieuw geheel, dat geheel op een passende, bijdetijdse

manier te onderbouwen in een poging het bruikbaar te maken voor contemporain

Literatuur

Aleksandrov 1886:

Alexandr Aleksandrov: Sprachliches aus dem Nationaldichter Litauens

Aleksandrov 1888:

Alexandr Aleksandrov: Litauische Studien. I. Nominalzusammensetzungen. Dorpat: K.A. Hermann.

Bloomfield 1914:

Leonard Bloomfield: An Introduction to the Study of Language. New York: Henry Holt. (New ed., with an Introduction by Joseph F. Kess, Amsterdam: J. Benjamins, 1983.)

Bloomfield 1976 [1933]:

Leonard Bloomfield: Language. London: Allen & Unwin. (13th impr.). Brugmann 1905-1906:

Karl Brugmann: ‘Zur Wortartenzusammensetzung in den idg. Sprachen’.

Indogermanische Forschungen 18.59-76.

Bulaxov 1976:

M.G. Bulaxov: Vostocnoslavjanskie jazykovedy. Biobibliograficeskij slovar' [Oostslavische taalkundigen. Biobibliografisch woordenboek]. I. Minsk: Izdatel 'stvo BGU.

Hamp 1961:

Eric P. Hamp: ‘General linguistics - The United States in the fifties’. Christine Mohrmann, Alf Sommervelt & Joshua Whatmough, eds., Trends in European

and American Linguistics 1930-1960. Utrecht & Antwerpen: Spectrum

Publishers 1961, 165-95. Koerner 1972:

E.F. Konrad Koerner: ‘Jan Baudouin de Courtenay: his place in the history of linguistic science’. Canadian Slavonic Papers 14. 4.663-82 (Repr. in id.,

Towards a Historiography of Linguistics. Amsterdam: J. Benjamins 1978,

107-26.)

van der Lubbe 1978 [19581]:

H.F.A. van der Lubbe: Woordvolgorde in het Nederlands. Een synchrone

structurele beschouwing. Vierde druk. Assen: Van Gorcum.

Mugdan 1984:

Joachim Mugdan: Jan Baudouin de Courtenay (1845-1929). Leben und Werk. München: Wilhelm Finck.

Noordegraaf 1982:

J. Noordegraaf: ‘Traditie en vernieuwing in de taalwetenschap’. L.F. van Driel & J. Noordegraaf, eds., Studies op het gebied van de geschiedenis van de

taalwetenschap. Kloosterzande: Duerinck-Krachten 1982, 81-109.

Percival 1976:

W.K. Percival: ‘On the Historical Source of Immediate Constituent Analysis’. James D. McCawley, ed., Notes from the Linguistic Underground (= Syntax

and semantics. Vol.7.) New York & London: Academic Press 1976, 229-42.

Robins 1969:

R.H. Robins: A short History of Linguistics. London: Longmans. Rogers 1987:

David E. Rogers: ‘The influence of Panini on Leonard Bloomfield’. HL 14.89-138.

Sabaliauskas 1979:

Algirdas Sabaliauskas: Lietuviu kalbos tyrinejimo istorija (iki 1940 m.) [Geschiedenis van de bestudering van de Litouwse taal (tot 1940)]. Vilnius: Mokslas.

Staal 1986:

J.F. Staal: Over zin en onzin in filosofie, religie en wetenschap. Amsterdam: Atheneum-Polak & Van Gennep.

Wujastyk 1982:

Dominic Wujastyk: ‘Bloomfield and the Sanskrit Origin of the Terms “exocentric” and “endocentric”’. HL 9.179-84.

Eindnoten:

1. Dorpat is de Duitse naam van het huidige Tartoe in Estland; de universiteit werd er in 1632 gesticht door Gustaaf Adolf van Zweden. Vanaf 1721 maakte Estland deel uit van het Russische keizerrijk; in 1920 werd te Dorpat met Sovjetregering het vredesverdrag gesloten waarbij de onafhankelijkheid van Estland door de Russen werd erkend.

indeling wijs ik erop, dat de vroege commentatoren van Panini geprobeerd hebben de

indelingscriteria voor samenstellingen te reduceren ‘to a set of simple, pure semantic conditions’. Patañjali (floruit 140 v. Chr.) schreef in zijn Mahabhasya (‘Groot commentaar’) dat ‘some compounds have as their head the sense of their first word, some have as their head the sense of their last word, some have as their head the sense of another word, some have as their head the sense of both words’. Wujastyk concludeert dat Patañjali ‘described compounds in term of the locus of their head, and in particular drew a clear distinction between a compound whose head is a word outside the compound itself, and one whose head is a word within the compound... Thus one may trace the fundamental distinction to Panini, although Patañjali generalized it into a full classificatory system for all compounds’ (Wujastyk 1982:181-82).

7. In 1886 had Aleksandrov aan dezelfde universiteit een ‘Inaugural-Dissertation zur Erlangung des Grades eines Magisters der vergleichenden Sprachkunde’ verdedigd. Deze studie was getiteld: Sprachliches aus dem Nationaldichter Litauens Donalitius. I. Zur Semasiologie (Dorpat: Schnakenburg's Buckdruckerei, 1886; 72 pp.) In het voorwoord betuigde hij zijn dank aan Baudouin de Courtenay voor ‘die reichliche von ihm angebotene Anregung auf dem Gebiete der Sprachwissenschaft’. In de vijfde van de vijftien aan deze dissertatie toegevoegde ‘Thesen’ stelde hij: ‘Die Beobachtung der lebenden Sprachen giebt vielseitigere Aufschlüsse über das Sprachliche Leben als die Untersuchung der schriftlichen Sprachdenkmäler’ (p.71). In 1897 werd Aleksandrov hoogleraar in de Balto-Slavische talen aan de universiteit van Kazan (Mugdan 1984:16). In 1911 trad hij in het klooster en werd een vooraanstaand geestelijke (Sabaliauskas 1979:136), een positie die in de woelige jaren daarna niet zonder risico's was. Het feit dat twee beschikbare bronnen geen sterfdatum opgeven, maar wel een verschillend sterfjaar vermelden (1917 en 1918), zou er op kunnen wijzen dat Aleksandrovs overlijden zich onder minder aangename omstandigheden heeft afgespeeld.

8. Voor een beknopte schets van de inhoud van Panini's grammatica zie Robins 1969:144-45; Rogers 1987:90. Zie ook Staal 1986:105 sqq.

9. Cf. Staal 1986:192-224, ‘Sanskriet taalfilosofie’, m.n. 192-96. Dit stuk werd voor het eerst gepubliceerd in 1969.

10. Deze notitie is een uitwerking van de eerste stelling bij mijn dissertatie Norm, geest en

geschiedenis. Nederlandse taalkunde in de negentiende eeuw (Leiden, febr. 1985). Voor

commentaar en informatie ben ik dank verschuldigd aan E.F.K. Koerner (Ottawa), H.F.A. van der Lubbe (Rotterdam), D.M. Schenkeveld (Heemstede), en W. Vermeer (Amsterdam).

Grammar as a product of text interpretation

In document Voortgang. Jaargang 8 · dbnl (pagina 141-148)