• No results found

Het functioneren van de Gazette de Hollande is in de Nederlandse historiografie onbesproken gebleven. Het samenspel tussen het bedrijfsleven, de regering en de werknemers laat duidelijk zien dat met de krant een Nederlandse vorm van publieksdiplomatie werd bedreven. Als uitgever van een periodiek was de organisatie van de Gazette, beter dan bijvoorbeeld het NBDN, in staat om publieke inkomsten te genereren. Dit betekent niet dat het blad zonder financiële zorgen bleef. Het voortbestaan van de Gazette kwam meerdere keren in het geding, maar de nauwe banden van de organisatie met hoge bestuurders in zowel het bedrijfsleven als de overheid hielden het blad tot halverwege de jaren 1930 overeind. Het hier geschetste beeld van de financiering en de belangrijkste actoren achter de Gazette vertelt ons hoe de organisatie functioneerde en laat de motieven van de regering zien om het blad wel of in sommige jaren juist niet te steunen.

De Gazette onder Olphert van Beresteijn

In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat Olphert van Beresteijn voor de Eerste Wereldoorlog als een van de weinigen in Nederland activiteiten op het gebied van de

buitenlandse persvoorlichting had ondernomen.171 Na zijn wisselende ervaringen in de samenwerking met het koloniale bestuur ging Van Beresteijn in 1911 in Den Haag zelf aan de slag met het bestrijden van negatieve berichten over Nederland en de koloniën. De journalist vond vanaf het begin af aan steun bij zowel het bedrijfsleven als de overheid. In zijn pogingen subsidie voor de Gazette in Den Haag los te weken richtte hij zich op het belang van een goed imago van Nederland in het buitenland:

‘De leidende gedachte bij deze uitgave is te trachten de publieke opinie in het buitenland, welke omtrent Nederlandsche en Nederlandsche Oost- en West Indische aangelegenheden, door onbekendheid met onze taal, veelal zeer gebrekkig en onvolledig wordt ingelicht, beter en juister voor te lichten.’172

Het archiefmateriaal van de Gazette onder leiding van Van Beresteijn is beperkt, maar Bob de Graaff en Mirjam Maters behandelen de krant kort vanuit het perspectief van de overheid in hun werken over het koloniale bestuur.173 Zo stelt Maters dat er op het Ministerie van Koloniën twijfel bestond over de capaciteiten van Van Beresteijn en de hoeveelheid aandacht die hij in het blad aan koloniale zaken schonk. Desondanks steunde het ministerie op voorspraak van minister J.H. de Waal van Malefijt de oprichting van het blad door 335 abonnementen te nemen, ter waarde van 5.000 gulden.174 In hetzelfde jaar overtuigde Van Beresteijn het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel tot dezelfde subsidie. Het ministerie van Buitenlandse Zaken nam voor 3.000 gulden 200 abonnementen af.175 De Graaff stelt dat het ministerie van Koloniën enige tijd heeft tijd overwogen om de krant ook met de hulp van ambtenaren te ondersteunen om zo de berichtgeving over Indië te verbeteren. De zowel in Nederland als het buitenland heersende opvattingen over de rol van de overheid in dergelijke initiatieven leidden er echter toe dat het ministerie hier vanaf zag. De informatie zou aan geloofwaardigheid verliezen als de buitenlandse pers in de gaten kreeg dat het om overheidsvoorlichting ging.176

De activiteiten tijdens Eerste Wereldoorlog zijn alleen te reconstrueren met behulp van de correspondentie van bestuurders die in de jaren 1920 om uiteenlopende redenen terugblikten op de langere geschiedenis van de Gazette. Waar het blad zich voor en na de oorlog richtte op de Nederlandse beeldvorming in de media en publieke opinie in andere

171 Bervoets, ‘Inventaris van het geslacht Van Beresteijn’, 20.

172 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 197 Familiearchief Van Beresteijn, nummer toegang 2.11.018, inventarisnummer 346, brief van O.J.B. van Beresteijn, 21 april 1911.

173 Maters, Van zachte wenk, 75; De Graaff, Kalm temidden, 576-577. 174 Maters, Van zachte wenk, 75.

175 Ibidem.

landen, daar was tijdens de oorlog de grote groep buitenlanders in Nederland een belangrijke doelgroep. In het land verbleven vele journalisten en geïnterneerde buitenlandse soldaten uit oorlogsvoerende landen, wat de Nederlandse krant in een vreemde taal extra relevant maakte.177 Het blad veranderde van een tweewekelijkse uitgave naar een dagblad en was qua indeling en onderwerpkeuze vergelijkbaar met een Nederlands dagblad. Naast een Franse editie bestond er vanaf eind 1913 ook een Engelse sectie. De verkoop van losse nummers op straat was in deze periode een belangrijke bron van inkomsten.178

Deze losse verkoop was geen overbodige luxe, omdat de ministeries hun subsidies langzaam terugschroefden en aan het begin van 1916 in hun geheel stopzetten.179 Een van de redenen hiervoor was dat de Gazette zich mengde in de propagandastrijd die volgens Tames tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland woedde.180 Het blad kwam in opspraak en na onrust in de Eerste Kamer verklaarde minister van Buitenlandse Zaken J. Loudon dat de regering zich hier met het oog op de strikte neutraliteit niet mee kon associëren:

‘De aan den staf van het blad verbonden vreemde redacteurs hebben in de loop van den oorlog begrijpelijkerwijs zich veelal laten leiden door hun persoonlijk gevoelen. Tegen daardoor verklaarbare onneutrale uitingen is van verantwoordelijke zijde aan het blad niet behoorlijk gewaakt.’181

De minister doelde hier op het ‘persoonlijk gevoelen’ van de voor het blad werkzame Britse en Franse redacteurs.

De stopgezette overheidssubsidie was voor Van Beresteijn reden om de schijn van onpartijdigheid geheel te laten varen. Hij raakte in de zomer van 1916 met het eveneens Fransgezinde tijdschrift Revue de Hollande verwikkeld in een felle polemiek, gericht op het verkrijgen van exclusieve steun van de Franse overheid.182 De Revue schaarde de Gazette in haar blad onder de Duitsgezinde pers om het daarmee in Franse kringen in diskrediet te brengen. Het Algemeen Handelsblad deed verslag van de publieke vete die volgde en noemde de bewering ‘voor ieder die de Gazette min of meer geregeld leest, om te schudden van ’t

177 Hemels, Van Perschef tot Overheidsvoorlichter, 17; Joan Hemels, Een journalistiek geheim ontsluierd (Apeldoorn 2010) 137.

178 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, bijlage bij bestuursvergadering 3 februari 1920; Ibidem, inv. nr. 1076, brief van F.J.W. Drion, ongeadresseerd en ongedateerd (voorjaar 1926).

179 De Graaff, Kalm temidden, 576.

180 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 288-289.

181 Kamerstuk Tweede Kamer 1915-1916 kamerstuknummer 2 III ondernummer 2, begroting 1916,

statengeneraaldigitaal .nl .

182 Mathijs Sanders, ‘Een intellectuele trait d’union. La Revue de Hollande: litteraire betrekkingen tussen Nederland en Frankrijk’, Tijdschrift voor Tijdschriftstudies 30 (2011), 85-93; NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 348.

lachen’.183 Van Beresteijn sloeg terug door de hoofdredacteur van de Revue te beschuldigen van een Oostenrijk-Hongaarse achtergrond, wat betekende dat hij een ‘onderdaan van Z.M. Keizer Franz Joseph’ was. In een open brief in de Gazette aan de Franse gezant Henri Allizé maakte Van Beresteijn zijn voorkeur duidelijk: ‘Indien er één blad is in Nederland, dat ware offers heeft gebracht voor zijne sympathie voor de geallieerden, dan is het wel de Gazette de Hollande geweest.’184

De duidelijke voorkeur van Van Beresteijn tijdens de oorlog sluit aan bij Joan Hemels’ kritische benadering van de houding van de Nederlandse pers tijdens de oorlog. In zijn Een journalistiek geheim ontsluierd betoogt hij dat oorlogvoerende machten meer invloed uitoefenden op Nederlandse journalisten dan door historici is verondersteld. Waar hij de pro- Entente houding van de De Telegraaf als bekend veronderstelt, daar achterhaalt Hemels de minder bekende invloed van de Centrale machten op andere toonaangevende Nederlandse kranten. Via steekpenningen slaagde een Oostenrijks-Hongaars persbureau erin om redacteuren van Algemeen Handelsblad en Nieuwe Rotterdamsche Courant voor zich te laten werken.185 De pro-Franse houding van zowel de Revue als de Gazette onderschrijft Hemels’ stelling en laat zien dat ook de geallieerde machten invloed hadden in verschillende Nederlandse media.

Ondanks de steun uit Franse hoek kwam de krant in de laatste jaren onder leiding van Van Beresteijn in zwaar weer. Naast het ontbreken van Nederlandse overheidssubsidie liepen ook de advertentie-inkomsten terug, terwijl de salaris- en drukkosten juist toenamen. In het boekjaar 1918/1919 had de Gazette een negatief resultaat van 13.400 gulden meer dan 15% van de inkomsten.186 Op 8 juli 1919 overleed Olphert van Beresteijn op 47-jarige leeftijd, waarna het blad een andere koers voer.187

Drion en de bedrijfselite nemen de Gazette over

De naam van ‘fondateur’ Van Beresteijn stond nog ruim een jaar op de voorpagina van de Gazette vermeld, maar achter de schermen ging de organisatie van het blad flink op de schop. Sinds het overlijden van haar man had Geertruida Adriana Tromp de touwtjes in handen gekregen. Ook deze periode is echter slecht gedocumenteerd. Verschillende partijen probeerden het blad in het najaar van 1919 van weduwe Van Beresteijn te kopen. Een van

183 ‘Alweer een reukvat?’, Algemeen Handelsblad 28445 (3 juni 1916) 5. 184 Ibidem.

185 Hemels, Een journalistiek geheim, 68 en 73-74.

186 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, bijlage bij kopje ‘Financieële toestand’, overzicht winst- en verliesrekeningen 1916/17, 1917/18 en 1918/19.

187 Hoofdredactioneel, Gazette de Hollande, aflevering 1834, 8 juli 1919, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, NBM 1606 B 5 [Microfilm].

deze partijen was het Nationaal Bureau voor Documentatie over Nederland van Drion, dat, tot zijn ergernis, in eerste instantie achter het net viste. In een vertrouwelijk rapport stelde hij:

‘Liefst zou zij subsidie ontvangen, zonder inzage te geven van de boeken of de stand van zaken mede te deelen en zonder iemand eenigen invloed aan het blad toe te kennen. Als haar blijkt dat met die houding de kans op subsidie gering is, zal zij zich nog eens met mij in verbinding stellen.’188

Drion kreeg hierin gelijk, want begin 1920 werd de Gazette omgezet in een Naamloos Vennootschap. Weduwe Van Beresteijn maakte plaats voor een raad van beheer in ruil voor een jaarlijkse vergoeding van 6.000 gulden.189 In deze raad namen individuen zitting die deel uit maakten van de in het vorige hoofdstuk besproken elite die zich bezighield met het imago in het buitenland. De groep commissarissen die aantrad, bestaande uit Karel van Aalst, Eltjo van Beresteijn, Frans Drion, Hendrik Dresselhuys, Jan Everwijn en Anton Kröller, had een omvangrijk netwerk.

De betrokkenheid van Kröller, Everwijn en Van Aalst betekende dat de absolute top van het Nederlandse bedrijfsleven bij de Gazette betrokken was.. Zoals in het vorige hoofdstuk bleek, hadden de topmannen van Wm H. Müller & Co en de NHM, waar naast Van Aalst ook Everwijn deel uitmaakte van de directie, een belangrijk rol in het systeem van semipublieke organisaties.190 In hun werken over de invloed van deze individuen in de internationale buitenlandse politiek besteden Taselaar en Houwink ten Cate geen aandacht aan hun betrokkenheid bij dit systeem en de Gazette in het bijzonder, omdat ze zich voornamelijk richten op de onderlinge verhoudingen tussen de ondernemers en hun directe invloed op het beleid van de regering. Dekker is een van de weinige historici die de participatie van een van de topmannen in de Gazette opmerkt. In haar biografie van Kröller neemt ze zijn lidmaatschap van de raad van beheer op in een omvangrijke lijst met commissariaten. Ze noteert echter ten onrechte dat Kröller in 1924 zijn handen weer van de organisatie aftrok. Kröller en Van Aalst woonden de bestuursvergaderingen in ieder geval tot april 1931 bij.191 De adviserende rol van de zakenlieden bij de Gazette toont de interesse van het bedrijfsleven in het project. Uit zijn dagboeken blijkt dat Van Aalst al tijdens de oorlog meer

188 NL-HaNA, Nationaal Bureau Documentatie, 2.19.026, inv. nr. 2, Drion, vertrouwelijk rapport tot 22 september 1919.

189 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, documenten overzetting Naamloos Vennootschap, januari 1920.

190 Ton de Graaff, Voor Handel en Maatschappij: geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij,

1824-1964 (Amsterdam 2012) 229-230.

191 Dekker, Leven op Krediet, 678; NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1076, notulen vergadering van den Raad van Beheer van de Gazette de Hollande op donderdag 9 april 1931.

dan eens overlegde met Olphert van Beresteijn en de potentiële waarde van het blad inzag. Ondanks diens partijdige houding in de oorlog sprak Van Aalst in gesprekken met de minister van Buitenlandse Zaken in 1916 zijn steun uit voor Van Beresteijn. Minister Loudon onderschatte de mogelijkheden van de Gazette: ‘Ik dacht, het is toch jammer, dat ons Gouvernement zoo’n v. Beresteijn’s diensten niet gebruikt, men kon op die wijze zooveel hooren.’.192

Financieel gezien zorgde de betrokkenheid van Kröller en Van Aalst voor nieuwe inkomsten voor de organisatie, die eveneens profiteerde van de gunstige economische tijden. In 1920 en 1921 sloot de leiding van de Gazette met 49 bedrijven advertentiecontracten af ter waarde van bijna 60.000 gulden per jaar. De NHM en Wm H. Müller & Co namen de grootste contracten voor hun rekening, maar ook acht andere voormalig NOT-aandeelhouders leverden een bijdrage.193 Grote rederijen en financiële instellingen waren daarmee zowel bij de NBDN als dit project betrokken. De steun van de Nederlandse bedrijfselite, met Kröller en Van Aalst als belangrijke schakels, is het duidelijkst terug te zien in een donatie van het bestuur van de NOT zelf. Kruizinga beschrijft hoe de organisatie bij de liquidatie van de trustmaatschappij uiteenlopende projecten steunde.194 Hij neemt de krant niet in zijn overzicht op, maar ook de

Gazette kreeg uit deze pot eenmalig 200.000 gulden.195 Dit was een enorm bedrag gezien de lage inkomsten die de krant genereerde met de verkoop van kranten: tijdens het interbellum zou de verkoop van abonnementen nooit meer dan 10.000 gulden per jaar opbrengen.196

Ook in de politieke kringen had de Gazette vanaf 1920 vertegenwoordigers. Eltjo van Beresteijn had als broer van Olphert een persoonlijke reden om zich met de reorganisatie van de krant te bemoeien. Hij was tussen 1916-1922 lid van de Tweede Kamer en diende vervolgens dertien jaar in de Haagse gemeenteraad. In zijn carrière richtte hij zich voornamelijk op het Nederlandse kunst- en cultuurbeleid.197 De stukken die hij als lid van de raad van beheer ontving vormen een belangrijk onderdeel van het beschikbare archief van de Gazette. De andere twee politiek betrokken commissarissen, Dresselhuys en Drion,

192 Dagboeken C.J.K. van Aalst, 22 december 1914, http://resources.huygens.knaw.nl/dagboekaalst. Zie ook 12 januari 1915, 7 maart 1916, 5 mei 1916 en 19 juni 1916.

193 HAL, KHL, Wm. H. Müller & Co., NHM, NIH, Robaver en TB steuden zowel de NBDN als de Gazette. De NOT-aandeelhoudende bedrijven Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij (KNSM), de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM) en Nederlandse Stoomvaartmaatschappij ‘Oceaan’ waren wel bij de Gazette betrokken, maar niet bij het NBDN. Zie voor de lijst met advertentiecontracten NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, bijlage II bij bestuursvergadering 3 februari 1920 (advertenties 1920) en Ibidem, 2.21.018, inv. nr. 1073, lijst met adverteerders in La Gazette de Hollande, 21 september 1921.

194 Kruizinga, Overlegeconomie, 301-302.

195 NL-HaNA, Nationaal Bureau Documenatie, 2.19.026, inv. nr. 72, brief van Drion aan Michiels van Verduynen, 7 december 1927.

196 Zie het financieel overzicht in de bijlage

197 J.A.A. Bervoets, ‘Beresteijn, jhr. Eltjo Aldegondus van (1876-1948)’, in: Biografisch Woordenboek van

onderhielden nauwe contacten en maakten als Kamerleden de fusie van verschillende liberale partijen in de Liberale Staatspartij ‘De Vrijheidsbond’ mee. Dresselhuys was tussen 1922 en zijn dood in 1926 de fractievoorzitter van deze partij.198 Hij was tijdens de oorlog voorzitter van de Nederlandse Anti-Oorlogsraad geweest en leidde vanaf 1925 kortstondig de Verenging voor Volkenbond en Vrede.199 Op zijn beurt bewijst Drions belangrijke rol in zowel het NBDN als de Gazette dat de liberale politicus in deze periode de ongekroonde koning van de Nederlandse publieksdiplomatie was.

Tussen de oprichting van de N.V. en het einde van de krant in 1935 leidde twee individuen de Gazette als hoofdredacteuren. In de eerste zoektocht liet de raad van beheer blijken dat er in de organisatie geen plaats meer was voor partijdigheid. Het zocht naar een sterk figuur die in staat moest zijn om ‘zijn redacteuren aan den teugel te houden’200 Uiteindelijk bracht Drion in augustus 1920 journalist Herman Salomonson over uit Scandinavië, waar hij actief was voor het NBDN. Hij lijkt de verwachtingen van een sterk figuur te hebben waargemaakt, want hij probeerde meer macht naar zich toe te trekken. Drie maanden na zijn aanstelling verzocht hij de raad van beheer de statuten aan te passen, omdat, zo stelde hij ‘ik er prijs op stel ter afwikkeling van allerlei kleine zaken (…) op te kunnen treden zonder daarbij voortdurend de Raad van Beheer te moeten lastig vallen’.201 In het culturele tijdschrift De Hollandsche Revue stelde journalist Frans Netscher dat Salomonson de juiste persoon op de juiste plaats was: ‘Hij was voor dit werk “voorbestemd”. Hij bezit er alle eigenschappen voor. Zijn zeer grote talenkennis, zijn aanpassingsvermogen, de soepelheid en het gemak waarmede hij zich direct in een internationale sfeer bewegen kan’.202

Salomonson voerde verschillende experimenten met het blad uit. Hij onderzocht de ideale omvang en bracht een aantal maanden lang naast de Franse en Engelse ook een Spaans- Portugese editie uit.203 De nieuwe impulsen in de krant zorgden er echter niet voor dat Salomonson de negatieve cijfers van Olphert van Beresteijn ongedaan maakte. De inkomsten uit abonnementen en losse verkoop liepen terug, terwijl de salaris- en drukkosten flink opliepen. Ook de advertentieopbrengsten konden rode cijfers niet voorkomen. In 1920 liep het

198 Van Schie, ‘Gedreven strijder’, 230.

199 G. Taal, ‘Dresselhuys, Hendrik Coenraad (1870-1926)’, in: Biografisch Woordenboek 2 (Den Haag 1985). 200 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, brief van Drion aan de raad van beheer, 24 februari 1920.

201 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1072, brief van H. Salomonson aan E.A. van Beresteijn, 14 december 1920.

202 Termorshuizen, Een humaan koloniaal, 41; ‘Een karakterschets: Herman Salomonson’, De Hollandsche

Revue 27 (1922) 12, 499-503

203 NL-HaNA, Van Beresteijn, 2.21.018, inv. nr. 1076, brief van H. Salomonson aan E.A. van Beresteijn, 13 april 1921.

verlies op tot bijna 25%.204 Vanaf 1921 liepen ook de inkomsten uit advertenties terug. Een korte economische terugslag maakte in 1921 een einde aan de economische voorspoed in Nederland en in dezelfde periode trokken bedrijven hun financiële steun in.205 Salomonson probeerde het verlies aan inkomsten te beperken en was zich bewust van de mogelijkheden die de betrokkenheid van Kamerleden en invloedrijke zakenlieden uit het old boys’ network bood. Toen een aantal belangrijke adverteerders, waaronder de Koninklijke Hollandsche Lloyd en de Koninklijke Pakketvaartmaatschappij, de contracten eind 1921 beëindigden, riep hij de raad van beheer op om in actie te komen: ‘Het is dringend noodzakelijk dat de kring der groote instellingen die door de steun van het blad hun belang in een geregelde voorlichting van het buitenland kunnen manifesteren daarop van gezaghebbende zijde gewezen worden.’206

Het stopte de terugloop van bijdragen van de verschillende bedrijven vanaf 1921 echter niet, omdat de kleine crisis in 1921 een voorbode bleek van meer economische tegenspoed. Het NBDN verloor in de periode 1921-1925 90% van zijn inkomsten uit de private sector.207 Bij de Gazette was de terugloop niet veel minder dramatisch. In dezelfde periode verloor de organisatie 70% van de inkomsten uit deze sector. Eind 1921 besloot Salomonson de raad van beheer om de Gazette in plaats van dagelijks nog slechts twee keer per week uit te brengen. Hierdoor daalden zowel de druk- als salariskosten flink, maar het voorkwam niet dat de Gazette structureel verlies bleef draaien en daarmee gebruik moest maken van de NOT-donatie. Van Aalst en Kröller bleven zich wel hard maken voor de Gazette.208 De NHM bleef het blad gedurende de gehele jaren 1920 met aanzienlijke bedragen steunen en dit was terug te zien in omvangrijke advertenties in de krant. Müller & Co staakte