• No results found

6. BESCHRIJVING VAN DE AANGETROFFEN SPOREN EN STRUCTUREN

6.1. S TRATIGRAFIE VAN DE SITE

6.1.3. De dwarsprofielen

Het zijn vooral de dwarsprofielen die een duidelijk beeld schetsen van het landschappelijke verloop van de site richting de Rijt (noord-zuid). De ligging van de sleuven zorgde er vervolgens voor dat het met name de omgeving van de noordelijke oever was die beter belicht werd, ondanks dat de sleuf slechts een breedte had van ca. 1,80 meter.

DWPR 1/SL 9

De gelaagdheid in het dwarsprofiel van sleuf 9 toont een zeer zwakke daling richting het zuiden. Het profiel wordt gekenmerkt door een vrij vlakke puinlaag (laag 6, ca. 30 centimeter dik), bestaande uit jonge baksteenfragmenten en -gruis. De lagen erboven zijn sterk vermengde en daardoor homogene, vrij organische ophogingspakketten. Ook daaronder bevinden zich vermoedelijk ophogingspakketten. Deze zijn evenzeer homogeen, maar een eerste laag is opmerkelijk dik (ca. 60 centimeter dik) en grijsbruinig. De onderste laag van dit profiel is homogeen grijsblauw. Deze lagen kenmerken zich verder door een lemig karakter.

DWPR 2/SL 10

Het tweede dwarsprofiel toonde ook een zwakke daling van de lagen richting het zuiden, zij het iets duidelijker dan in het eerste dwarsprofiel. Bovendien waren er verschillende afwijkende lagen vast te stellen: zo toonden lagen 3 en 4 een komvormige verzakking en laag 6 is ten slotte een nagenoeg horizontale puinlaag die kan gelinkt worden aan het puinpakket uit het vorige dwarsprofiel. Zéker alle lagen boven dit puinpakket dateren van een vrij recente datum. De onderliggende lagen hadden een vrij homogeen grijsbruin/bruin uitzicht, toonden een duidelijk aflopende afzetting richting het zuiden en bestonden uit zandige leem. Mogelijk hadden ze een colluviale oorsprong (lagen 7 en 8). Dit betekent echter geenszins dat deze lagen van een hoge ouderdom zijn. Het vondstenmateriaal laat namelijk uitschijnen dat ook deze onderste pakketten van een jonge datum dateren. Zo werd ondermeer een bom uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen, zonder dat er verder sporen van een inslag zichtbaar waren.

DWPR 3/SL 11

Dit dwarsprofiel toont een vrij vergelijkbaar beeld met DWPR 1, waarbij laag 5 de puinlaag is en waarboven zich vrij humeuze en opvallend puinrijke lagen bevonden. Een overeenkomst met DWPR 2 is vervolgens dat aan de onderkant van dit profiel ook vrij homogene grijsbruine tot bruine colluviale lagen zichtbaar zijn met een zuidelijk aflopende gelaagdheid. In tegenstelling tot hierboven is de bodem er echter beter te omschrijven als zandleem.

DWPR 4/SL 12

Het dwarsprofiel sluit ontegensprekelijk aan bij DWPR 3, alleen is het opvallend dat de puinlaag die in de vorige sleuven zichtbaar was hier niet meer vast te stellen is. De puinrijke bovenlagen zijn, net als de zandlemige colluviale pakketten onderaan, duidelijk te zien. De lagen tonen boven- en onderaan een zwakke daling van noord naar zuid. In het midden zijn er enkele lagen die door een eerder horizontaal verloop gekenmerkt worden. De bodemopbouw is nog steeds van jonge datum.

DWPR 5/SL 13

Dit vijfde dwarsprofiel toont als bovenste laag van het profiel een homogene, zeer organische grijze laag die waarschijnlijk bestaat uit slib dat tijdens geregelde baggerwerkzaamheden van de Rijt op de zone van het sleuvenonderzoek werd achtergelaten. Daaronder bevindt zich vervolgens een bruingeel bandje, waaronder vervolgens een smalle ploeglaag ligt. Onder deze laag dienen twee naar de noordelijke zijde dalende smalle bandjes te worden vermeld (lagen 3 en 4; deze staan als het ware haaks op de rest van het profiel). Hiervan bestaat het bovenste (laag 3) uit geelbruine klei, terwijl laag 4 eerder bruingrijs en zandlemig is. Beiden konden gevolgd worden doorheen sleuf 12 en 13. Ondanks de aanwezigheid van dit kleiige bandje kan gesteld worden dat het sleuventracé vanaf dit dwarsprofiel aanzienlijk zandiger is. De lagen die zich hieronder bevinden tonen opnieuw een zwakke afloop richting de Rijtgracht en sluiten daardoor toch weer aan bij de vorige sleuven. Deze meeste lijken opnieuw van colluviale of mogelijk zelfs alluviale oorsprong. Opvallend is verder het verschijnen van een grijzige, vrij zandige laag (laag 11) die evenwel geen vondsten bevatte zodat de laag ongedateerd bleef.

DWPR 6/SL 14

Dwarsprofiel 6 is een zeer onregelmatig profiel waarbij de meeste lagen zich vrij horizontaal tonen, terwijl enkele een zeer zwakke tot een sterk zichtbare daling richting het noorden tonen. Bovendien valt ook een zandige, komvormige kuil op, die bovendien gelaagd is (grijzige, bruinige en witgele laagjes). Naar de onderkant van het profiel toe valt een zandige bodem op die sterk gedomineerd wordt door een roestige verkleuring en de verkleuring door plantenwortels. Daardoor is de afleesbaarheid van de onderkant van dit profiel nihil.

DWPR 7/SL 15

Het dwarsprofiel van sleuf 15 is het eerste dat op een duidelijke wijze een mogelijke oude Rijtoever weet weer te geven. De bovenste lagen van het profiel zijn nog vrij goed te vergelijken met die in de vorige sleuven: de eerste twee lagen bestaan namelijk uit lemig zand en zijn vrij horizontaal. Helemaal onderaan de sleuf is een scherp afgelijnd, vrij organisch grijsbruin pakket (laag 10) waar te nemen dat mogelijk trapvormig was uitgegraven. Hierin zitten vrij veel gefragmenteerde resten van bouwpuin (tegels en/of dakpannen, Doornikse kalksteen) vervat, evenals handgevormd aardewerk (wat evenwel geen indicatie kan geven in verband met de datering, daar er ernstig rekening moet worden gehouden met het idee dat dit om verplaatst materiaal gaat). In een latere fase werd deze oever afgedekt door steeds minder organische lagen die evenwel vrij dik waren. Zo is het eerste afdekkingspakket nog licht humeus (laag 7/8/9), terwijl de latere pakketten uit steeds zuiverder zand bestaan.

DWPR 8/SL 16

Hoewel de aflijning van dit dwarsprofiel ook een oude oever toont, is het desalniettemin nauwelijks vergelijkbaar met deze uit de vorige sleuf. Waar daar in de oudst zichtbare fase een trapvormige oever zichtbaar was, toont sleuf 16 een bolle afbuigende oever (laag 19 tot 22). Deze oever lijkt daarna geleidelijk bedekt door enkele smalle afzettingslaagjes, waardoor er een steeds minder geprofileerde scherpe oever ontstond. In een latere fase lijkt vervolgens toch een zwakke trapvorming te zijn aangebracht (laag 10). De oudste laag van deze oever (laag 22) is licht humeus. Aangezien deze niet volledig zichtbaar is, kan weinig over de aflijning worden gezegd. De lagen die erboven liggen, zijn deze die de bolle oever vormden en bestaan uit zandige zandleem. De jonge, zwakke trapvormige afzetting (laag 10) bestaat uit een zandig pakket.

DWPR 9/SL 17

Vanaf dwarsprofiel 17 is de situatie opnieuw anders. Hier valt een horizontale gelaagdheid op. Enkel in de noordelijke benedenhoek is één smalle laag (laag 10) en de aanzet van een tweede laag (laag 11) zichtbaar die richting het zuiden afdalen. Beiden worden gevormd door zandig sediment dat mogelijk van een eolische of colluviale oorsprong is.

DWPR 10/SL 18

Vanaf dit profiel neemt de complexiteit sterk toe. Hier zijn namelijk twee (laag 17 en lagen 4/12/18/19) en mogelijk drie (laag 15) vergravingen aan te duiden. In één van deze contexten (laag 18) kwam – in de vorm van een fragment van een jachtbeker – een Romeinse scherf naar boven. Toch lijkt de vondst van een pijpenkopje in pijpaarde in de onderliggende laag er op te wijzen dat het in de bovenliggende contexten afgespoeld of vergraven materiaal betreft, waarbij de uitgegraven structuren maximaal een postmiddeleeuwse datering kennen. Waarschijnlijk zijn deze contexten te omschrijven als langgerekte vrij smalle kuilen met een zandige tot zandlemige vulling. Ze lijken vrij ondiep met een onregelmatige U- tot V-vormige doorsnede. In de noordelijke benedenhoek is een laag (5/12/14) aan te duiden die mogelijk te verbinden is met de oude oever.

DWPR 11/SL 19

Het dwarsprofiel van sleuf 19 toont opnieuw een duidelijke oever. Hier betreft het een opvallend steile oever (lagen 3 tot 6) die ruim 1 meter hoog in het profiel af te meten is. Opvallend is dat de onderste twee lagen (lagen 5 en 6) zeer humeus (zandleem) zijn en uitzonderlijk veel gefragmenteerd bouwmateriaal bevatten. De bovenste laag van deze oever (laag 3) bestaat uit zandleem, maar bevat zeer veel onregelmatige zandige vlekjes en inclusies die mogelijk van eolische afkomst zijn.

DWPR 12/SL 20

DWPR 12 sluit nauw aan bij sleuf 19. Ook hier zijn onderaan twee humeuze (hier respectievelijk lagen 6 en 7 genoemd) en tevens zeer puinrijke lagen aan te duiden. Een verschil met het vorige profiel is, vervolgens, dat boven deze laag geen vervolg van een oude oever afgelijnd is. Ook valt in de zuidelijke benedenhoek van het profiel een uitgegraven zandlemige kuil op, waarvan de onderste laag zeer organisch is. Het

bouwpuin en enkele scherven die hiertussen vervat zitten (laag 7) lijken allemaal van Romeinse oorsprong. Waarschijnlijk bevat deze laag puin van de hoger gelegen Romeinse koutersite dat doorheen de eeuwen richting de Rijt vergleden is en zich dus in de benedenzone als een colluviaal pakket afgezet heeft.

DWPR 13/SL 21

Het dwarsprofiel van sleuf 21 toont enkele vrij aanzienlijke pakketten die wederom – in verschillende fasen – een steile, zandlemige oever (lagen 4 tot 7 en laag 13) vormen. Hiervan zijn het enkel de onderste, naast elkaar gelegen lagen 7 en 13 die zich als vrij organische lagen manifesteren, maar weliswaar als puinarm te omschrijven zijn. De afdekkingspakketten tonen zich als dikke zandlemige (lagen 5 en 6) en vrij zandige (laag 4) pakketten.

DWPR 14/SL 22

Een zeer complexe gelaagdheid toont DWPR 14. Onder de recente ophogingslagen (het baggersediment dat eerder werd aangehaald komt ook hier nog altijd voor als toplaag, waaronder een ca. 30 centimeter dikke ploeglaag ligt en een recente puinkuil) situeert zich een gelaagdheid die neerwaarts gaat richting een V-vormige verdieping, centraal aan de onderkant van het profiel. Om de onderkant van deze zandlemige verdieping te bereiken moest net voor het profiel wat verdiept worden. Een fragment van een rood geglazuurd postmiddeleeuws bord dat binnen deze uitgraving gevonden werd, doet opnieuw vermoeden dat deze structuur van een relatief jonge datum is. Verder is het opvallend dat deze zandige kuil – die op basis van de aflijning in het grondvlak langwerpig leek (ca. 1 meter bewaard in het grondvlak) – de overgang lijkt te vormen van de zandige, grijsbruine tot grijze bodems in het noorden en de geoxideerde zone ten zuiden er van. Dit laatste is goed zichtbaar in het zuidprofiel (ondermeer laag 26).

DWPR 15/SL 23

Ook dit profiel heeft een vrij complex voorkomen, maar is tevens opvallend horizontaal gelaagd. Verder is hier nog meer dan in het vorige dwarsprofiel de bruuske overgang zichtbaar van de grijsbruine zandige pakketten (noorden) naar de geoxideerde zandige bodem in het zuidprofiel. Dateerbaar materiaal werd niet aangetroffen in dit profiel.

Figuur 6: Aflijning van DWPR 16 in sleuf 24.

DWPR 16/SL 24

DWPR 16 (Figuur 6) is minder complex, maar toont nog steeds duidelijk de bruuske overgang tussen het noord- en zuidprofiel. Bovendien kenmerkt het geoxideerde zandige zandleem van de zuidelijke helft zich door een vrij onregelmatige gelaagdheid. In de aflijning lijkt deze op een kuil, maar dit is waarschijnlijk van een natuurlijke oorsprong.

DWPR 17/SL 25

Ook vrij onregelmatig oogt DWPR 17. Eerst is er zoals in de eerder besproken sleuven een organische band met baggersediment en daaronder een – plaatselijk vrij dikke – zandlemige ploeg- of ophogingslaag. Qua gelaagdheid is dit profiel verder vrij sterk vergelijkbaar met het voorgaande. Ook hier is een duidelijk overgang zichtbaar van het noord- naar het zuidprofiel. Bovendien lijkt het in beide sleuven alsof de lagen van het noordprofiel een kuil vormen (zie figuur 7). Toch blijken ze na hun aanzet in de volledige sleuf door te lopen. Verder valt een zwarte lens op nabij de noordelijke

benedenhoek. Deze situeert zich net onder de hierboven aangehaalde aanzet van het noordprofiel, maar lijkt bodemkundig meer aan te sluiten bij de gelaagdheid van het zuidprofiel. De structuur ziet er uit als een vrij concave verdieping. Deze is opgevuld met gelig grijs zand. De onderkant ervan wordt gevormd door een circa vijf centimeter dikke houtskoolband. Binnen dit profiel werd enkel aardewerk aangetroffen in de onderste laag van het profiel (laag 9). Hier gaat het om een traag gedraaid type. Dit is, evenals aangetroffen gefragmenteerd bouwmateriaal, van een Romeinse datum. Zoals eerder meegegeven gaat het ook hier evenwel waarschijnlijk om recenter afgegleden materiaal.

DWPR 18/SL 26

Een erg onregelmatig dwarsprofiel is DWPR 18. Tot op zeker niveau lijken de gegevens van de voorgaande sleuven zich verder te zetten. Toch zijn er ook verschillen. Zo is de overgang van een grijsbruin tot grijzig, zandig noordprofiel naar een even zandig, maar meer geoxideerd zuidprofiel hier niet meer scherp af te lijnen. Bovendien is hier ook de onderste laag van het noordprofiel (laag 10/13) sterk geoxideerd en hierin zijn verticale sporen zichtbaar als relicten van plantenwortels. In de onderste laag van het dwarsprofiel (laag 10) werd in de vorm van een scherf steengoed, een postmiddeleeuws keramiektype, opnieuw een indicatie gevonden dat zelfs de onderste lagen van dit sleuventracé vrij recent gevormd werden.

DWPR 19/SL 27

Hetgeen in sleuf 26 al zichtbaar begon te worden, een onderste geoxideerde laag in het noordprofiel, komt nog meer naar voor in sleuf 27. Daar ogen zowel het noord- als het zuidprofiel vrij sterk geoxideerd. In het dwarsprofiel is opnieuw het zichtbare aflopen van de lagen richting de Rijtgracht waar te nemen. Binnen deze gelaagdheid vallen een drietal kuilen op (lagen 3, 10/11 en 7). De eerste is van recente datum. Deze is namelijk te volgen tot aan de onderzijde van de organische baggerlaag. Ook de tweede en dieper gesitueerde kuil lijkt van vrij jonge oorsprong, uit laag 10 werd namelijk steengoed opgediept. De derde kuil kon niet gedateerd aan de hand van materiaal. Toch is het aannemelijk om op basis van de beperkte oversnijding en de ligging net naast kuil 10/11 dat deze niet veel ouder is dan deze context.

DWPR 20/SL 28

De neerwaartse gelaagdheid die opnieuw zichtbaar werd in het vorige dwarsprofiel wordt zeer duidelijk doorgezet in de laatst aangelegde sleuf. Hier is namelijk een mooie afgeronde oever zichtbaar (zie figuur 8; lagen 7 tot 11). Opnieuw betreft het vrij zandige tot zandlemige lagen die van een colluviale oorsprong zijn. Aansluitend bij de andere sleuven lijkt ook hier de vorming van deze oever van een vrij recente datum. Zo hebben vondsten uit laag 7 (hoogversierd aardewerk en glas) een (post)middeleeuwse oorsprong, terwijl de onderliggende laag 10 verspoeld Romeins materiaal bevatte.

De dwarsprofielen tonen achtereenvolgens een overzichtelijke evolutie doorheen het volledige tracé. Zo valt op dat sleuven 9 – de eerste sleuf te beginnen bij de fabrieksgebouwen van Limograin – tot en met 14 een vrij zwak aflopende gelaagdheid kennen richting het zuiden. Verder is het opmerkzaam dat de eerste sleuven, met name sleuf 9 tot en met de overgang van sleuf 12 naar 13 opvallend lemiger zijn dan de sleuven die daarop volgen. Het lijkt er zelfs op dat richting het museum het tracé steeds zandiger wordt. Tenslotte bevatten de eerste drie dwarsprofielen (sleuf 9-11) in de bovenste helft een puinig pakket.

Vanaf sleuf 15 is een zandlemige tot zandige oever waar te nemen, waarvan de onderste lagen vrij humeus zijn. Merkwaardig is bovendien dat in deze eerste sleuf de oever in de oudste zichtbare fase trapvormig lijkt. Ondanks dat de mogelijke oever aan te duiden blijft tot in sleuf 21, is het enkel in sleuf 15 dat een trapvorm aanwijsbaar is.

Met sleuf 22 ontstaat er een situatie waarbij het dwarsprofiel vrij horizontaal oogt en waarbij het uitstekend de overgang weergeeft van een noordprofiel dat voornamelijk uit zandige, grijsbruine tot grijze pakketten bestaat, richting geoxideerde zandige pakketten in het zuiden, nabij de Rijtgracht. Zéker in sleuven 23, 24 en 25 is deze overgang vrij scherp afgelijnd. In sleuven 24 en 25 lijkt het zelfs alsof de lagen van het noordprofiel de aanzet van een kuil vormen. Verder zijn in deze dwarsprofielen bovendien verschillende menselijke vergravingen aan te duiden die te omschrijven zijn als langwerpige, zandige kuilen, die aan de hand van het schaarse vondstmateriaal evenwel van vrij recente datum lijken. Vanaf sleuf 26 is de overgang van het noord- naar het zuidprofiel wel nog aan te duiden, maar hier is dit veel minder scherp. In sleuf 27 valt vervolgens op dat ook in het noordprofiel – onderaan – een vrij dikke geoxideerde band waar te nemen is. In sleuf 28, de laatste sleuf van het tracé, is ten slotte geen overgang meer waar te nemen en lijkt het alsof het volledige dwarsprofiel uitgegraven is in geoxideerd zandige tot zandlemige lagen. Wel is het opvallend dat hier opnieuw een zandige, vrij steile oever is aan te duiden.

Het meer lemige karakter van de oostelijke honderden meter van het tracé kunnen het gevolg zijn van de demping van de vroegere loop van de Rijtgracht. Deze mondde oorspronkelijk namelijk uit in de Scheldemeander nabij de gebouwen van Limograin. De puinlagen die vervolgens in de eerste sleuven vrij dicht tegen de bovenkant van het profiel voorkomen, kunnen waarschijnlijk geïnterpreteerd worden als verharding die op het pad werd gestort om de aanpalende weiden bereikbaar te houden.

Verder op het tracé geeft de oude oever aan dat de ligging van de Rijtgracht ten opzichte van de uitgegraven sleuven niet al te veel veranderde. Hier kan dan ook de evolutie gevolgd worden van een veel lager gelegen oever naar de huidige situatie van een hoge steile waterkant.

Naar het westelijke einde van het tracé toe is de situatie minder goed te interpreteren. Hier is het mogelijk dat de Rijtgracht vroeger een andere bedding had en zo verder van de sleuf gelegen was.