• No results found

5. Rechtsvergelijkend onderzoek

5.1. De Duitse arbitragewet

Duitsland wordt gezien als een arbitragevriendelijk land. Het land is sinds 30 juni 1961 partij bij het Verdrag van New York en heeft al sinds 1879 een arbitragewet. Deze is opgenomen in boek 10 van de Zivilprocessordung168 (ZPO) betreffende de Scheidsrechterlijke Procedure. De wet van 1879 bood veel ruimte voor partijautonomie en tussenkomst door de rechter was beperkt. De wet bleef, haast ongewijzigd, van kracht tot 1998 toen de huidige arbitragewet van Duitsland werd geïntroduceerd. Het doel van de nieuwe arbitragewet was de arbitrageregeling gebruiksvriendelijker te maken en in lijn te brengen met de internationale arbitragepraktijk. Voor gebruikers moest het mogelijk zijn het gehele verloop van een arbitrale procedure in de wet te vinden. Verder is er met het oog op internationale arbitrage nauw aangesloten bij de UNCITRAL-modelwetgeving: veel van de 41 artikelen zijn integraal overgenomen.169 De Duitse arbitragewet is gebaseerd op een monistisch model, dat geen onderscheid maakt tussen nationale en internationale arbitrageprocedures.170 De wet is van toepassing wanneer de plaats van arbitrage in Duitsland ligt.171

a) Institutionele wraking

In de Duitse wet regelt art. 1037 ZPO172 de procedure voor wraking van arbiters (in het Duits die

Ablehnung eines Scheidrichters). Op grond van het eerste lid van dit artikel wordt de procedure

voor wraking aan partijen overgelaten. Indien niet overeengekomen, regelt art. 1037 ZPO echter de procedure. Een verzoek tot wraking dient met redenen omkleed te worden gedaan bij het

167 Voor de rechtsvergelijking zal gebruik gemaakt worden van de functioneel-institutionele methode. Zie Oderkerk

2014, p. 22-27 Voor het onderzoek zijn de arbitragewetten van Nederland, Duitsland en Engeland, jurisprudentie en stukken uit de rechtswetenschap geraadpleegd.

168 Het Duitse equivalent van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

169 Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 3, 4; Born 2014 (Volume I), p. 137, 138.

170 Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 3.

171 Art. 1025 lid 1 jo. art. 1043 lid 1 ZPO

172 Wraking is alleen mogelijk in de gevallen, genoemd in art. 1036 ZPO. Namelijk: indien gerechtvaardigde twijfel

bestaat met betrekking tot de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van een arbiter of indien deze niet beschikt over de kwalificaties die de partijen overeengekomen zijn.

scheidsgerecht. Het tribunaal van arbiters173 beslist vervolgens over het verzoek, tenzij de andere

partij instemt met het verzoek of de arbiter zich terugtrekt. Wijst het tribunaal het verzoek af, dan is de verzoekende partij bij machte om binnen een maand na ontvangst van de afwijzing een wrakingsverzoek aanhangig te maken bij de bevoegde rechtbank.174 Om misbruik te voorkomen, stelt de tweede zin van lid 3, art. 1037 ZPO dat de arbitrageprocedure bij het scheidsgerecht gewoon doorloopt gedurende de tijd dat de wrakingsprocedure bij de Duitse overheidsrechter aanhangig is. Partijen hebben op basis van art. 1037 ZPO een grote discretie en kunnen dus zelf beslissen gebruik te maken van institutionele wraking of die juist uit te sluiten.175

b) Remission

Art. 1059 van de Duitse arbitragewet ziet op de vernietiging van een arbitraal vonnis. Onder de wet wordt geen mogelijkheid geboden om een zaak hangende een procedure terug te verwijzen naar het scheidsgerecht indien er gebreken zijn geconstateerd. Op grond van art. 1059 lid 4 ZPO bestaat de mogelijkheid van terugverwijzing (in het Duits Zurückverweisung) in bepaalde gevallen176 echter wel nadat vernietiging is uitgesproken, zodat niet een hele nieuwe procedure begonnen moet worden als gevolg van de vernietiging.

Dit wijkt af van de UNCITRAL-regels, waarin vernietiging geen vereiste is om een zaak te kunnen terugverwijzen naar het scheidsgerecht.177 De remission is door de Duitse wetgever ingevoerd met het oog op de proceseconomie. Indien de zaak wordt terugverwezen naar het scheidsgerecht, zal de oorspronkelijke opdracht herleven en hoeft er geen nieuwe procedure gestart te worden. Dit kan een kostenbesparing opleveren.178 Het scheidsgerecht dient vervolgens bij de behandeling rekening te houden met het oordeel van de voorzieningenrechter in de vernietigingsprocedure. Partijen kunnen zich echter verzetten tegen de terugverwijzing en deze is

173 Inclusief de arbiter die het wrakingsverzoek betreft. In de praktijk blijkt echter dat deze zich onthoudt van het

nemen van de beslissing. Dat de arbiter wie het wrakingsverzoek aangaat, in principe over dit verzoek kan

(mede)beslissen is aan kritiek onderhevig. Toch wordt deze gang van zaken in de literatuur geaccepteerd, omdat de beslissing van het tribunaal van arbiters in het wrakingsverzoek openstaat voor beroep bij de overheidsrechter (art. 1037 lid 3 ZPO). Zie Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 734.

174 Art. 1037 lid 3 ZPO. Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 15.

175 Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 27, 28.

176 Bijvoorbeeld in het geval van een te herstellen procedurefout of wanneer de rest van het vonnis wel bruikbaar is.

Zie Wolff 2011.

177 Art. 34 UNCITRAL-modelregels.

slechts mogelijk als de voorzieningenrechter remission efficiënter acht dan afdoening door nieuwe arbiters.179

c) Partijautonomie

Partijautonomie is zeer belangrijk in de Duitse arbitragewet. Zo kunnen partijen de procedure, met inachtneming van enkele dwingendrechtelijke bepalingen, grotendeels zelf inrichten. De meeste regels van de wet gelden slechts indien partijen niets anders bepaald hebben, noch een andere set regels hebben aangewezen.180 Een voorbeeld hiervan is de Duitse regeling met betrekking tot de aanwijzing van arbiters in art. 1034 ZPO.

Dwingendrechtelijk van aard zijn de algemene regels met betrekking tot waarborgen voor de arbitrageprocedure in art. 1042 lid 1.181 Vereist is dat partijen gelijk behandeld worden en gehoord worden in hun procedure. Het BGH heeft in meerdere uitspraken beslist dat arbiters deze regels in acht moeten nemen in dezelfde mate als de overheidsrechter. Echter, voor de overheidsrechter geldt de verplichting vroeg in de procedure de relevante feitelijke en juridische kwesties met betrekking tot de zaak te bespreken met partijen en hen te voorzien van aanwijzingen en feedback.182 Hiertoe is een arbitraal tribunaal niet verplicht. De wettelijke procedurele waarborgen gaan voor arbitrage dus minder ver dan de waarborgen bij de Duitse overheidsrechter. Zo blijven de formaliteiten waaraan een arbitraal tribunaal gebonden is beperkt en is er veel ruimte voor partijen om de procedure naar eigen inzicht in te vullen.183

d).Vertrouwelijkheid In het Duitse arbitragerecht is niet expliciet geregeld of arbitrage vertrouwelijk is of niet. Dit betekent dat wanneer vertrouwelijkheid niet bij overeenkomst geregeld is door partijen, arbitrage (hoewel niet openbaar) niet per se vertrouwelijk is.184 In de literatuur zijn echter tegengeluiden te

vinden, met de stelling dat de vertrouwelijkheid van arbitrage in Duitsland voortvloeit uit de arbitrage-overeenkomst. Dit is echter niet bevestigd in rechtspraak of wetgeving. Waarover wel

179 Peters & Van Zelst 2013, p. 118, 119; Wollf 2007, p. 258.

180 Art. 1042 lid 3 ZPO.

181 Ook dwingendrechtelijk is art. 1042 lid 2 ZPO, waarin is opgenomen dat partijen het recht hebben door een

advocaat vertegenwoordigd te worden.

182 Dit volgt uit art. 139 ZPO.

183 Bockstiegel, Kröll, Nacimiento 2015, p. 731; Höttler & Schmidt-Ahrendts, p. 268.

brede consensus bestaat is dat arbiters een arbitrageprocedure vertrouwelijk dienen te behandelen. Deze verplichting vloeit voort uit hun overeenkomst van opdracht.185