• No results found

De Cubaanse ‘normaliteit’

In document Rap, Rock, Reggae en Revolución (pagina 28-88)

Introductie

In dit hoofdstuk wil ik de nationale identiteit en de huidskleuridentiteiten schetsen, die gewoon zijn in de Cubaanse maatschappij. Ik wil laten zien hoe de son en de rumba als vanzelfsprekende symbolen hiervoor kunnen worden gezien, om daar later hiphop, rock en reggae als statement mee te kunnen vergelijken. Ik zal het steeds hebben over de Cubaanse ‘normaliteit’. Hiermee bedoel ik de situatie waarin de Cubaanse maatschappij verkeert zonder invloed van sterke buitenlandse symbolensets als hiphop, rock en reggae.

Livio Sansone besprak in zijn boek “Blackness without Ethnicity”, waarvan ik in het vorige hoofdstuk al de hoofdlijnen beschreef, de manier waarop Brazilianen omgaan met huidskleurverschillen. Hij ondervond dat zijn informanten de wereld niet opdelen in zwart en blank, maar dat ze verschillende gebieden en momenten in het leven indelen op een continuüm, dat loopt van

‘vooral blank’ tot ‘vooral zwart’ (Sansone 2003: 52). Dit boek verhelderde voor mij veel situaties op Cuba, waar ik tot dusver geen verklaring voor had gevonden. Ik kon bijvoorbeeld verklaren dat de blanke verhuurster van mijn huis tegen me zei: “Alle zwarten zijn slecht” (C3), terwijl ze toch ongedwongen en met graagte bleef omgaan met de zwarte buren. Zoals ik in het vorige hoofdstuk al concludeerde, is de Cubaanse huidskleuridentiteit veel meer situationeel dan persoonsgebonden.

Daarom zal ik Sansones opdeling in gebieden, waarin huidskleur een meer of minder belangrijke rol speelt, gebruiken, in plaats van een strakke opdeling in etnische groepen.

Ik begon mijn veldwerkonderzoek met het idee dat ik de Cubaanse ideologie wat betreft het nationalisme tegenover de Cubaanse werkelijkheid zou plaatsen. Ik kwam er echter al snel achter dat deze niet persé tegenstrijdig zijn. Er bestaan levenssferen waarin mensen zich gedragen zoals de staat het het liefste ziet. Om dit aan te tonen, zal ik eerst de ideologie van de staat beschrijven. Daarna zal ik de werkelijkheid van timba als levenssfeer beschrijven. Hieruit zal duidelijk worden dat deze strookt met de wensen van de staat. Na timba zal ik de rumba beschrijven en analyseren hoe rumba als vanzelfsprekend symbool kan worden gezien voor de zwarte huidskleuridentiteit. Deze zwarte identiteit is niet kleurenblind, dus niet helemaal naar wens van de staat, maar is ook geen bedreiging voor het nationalisme. Als laatste onderdeel van dit hoofdstuk zal ik het continuüm van Sansones informanten omzetten in een blokschema en twee tabellen. Daardoor worden situaties gemakkelijker te vergelijken én kan ik zwakke punten blootleggen.

De huidskleurblinde ideologie van de staat

Al in de inleiding schreef ik al dat door de staat etniciteit gezien wordt als ondergeschikt identiteitsfacet, dat secundair kan worden gemaakt door gelijkheid voor iedereen en een sterk

nationalisme na te streven. Een sterk nationalisme maakt het land gemakkelijker bestuurbaar, omdat mensen sneller tevreden zijn en dezelfde belangen en wensen hebben, zoals ik in het vorige hoofdstuk uitlegde. Om een sterk nationalisme te bewerkstelligen, moet een regering proberen de onderlinge verschillen bij de inwoners te verminderen. Deze verschillen kunnen immers zorgen voor fricties en zijn daarom een potentiële bedreiging voor de nationale cohesie, het recht en de staat (Eriksen 1993:

119). In veel Latijns-Amerikaanse landen, zoals Puerto Rico, Venezuela, Colombia, Brazilië en ook Cuba wordt daarom geprobeerd om etniciteit als eventuele differentiatie van het nationalisme uit te schakelen. Hier wordt de ‘mythe van raciale democratie’ opgevoerd. Deze term gebruikt Livio Sansone voor de poging van de verschillende regeringen om hun samenleving voor te stellen als een

‘formeel kleurenblinde maatschappij’, waarin iedereen, ongeacht zijn huidskleur, dezelfde rechten heeft en vrijelijk met elkaar omgaat (Sansone 2003: 8).

De pogingen deze mythe als werkelijkheid op te voeren, is op Cuba onder andere te herkennen in literatuur. Een voorbeeld hiervan is het artikel van de Cubaanse schrijver Jesús Guanche Pérez, uit een nummer van het Cubaanse tijdschrift “Temas”, dat gaat over el color Cubano. Deze man beweert, in zijn ijver om de homogeniteit van de Cubaanse bevolking te bewijzen, zelfs dat Cuba weliswaar multiraciaal, maar toch een uni-etnische staat is.1 Volgens hem bestaan er wel verschillende huidskleuren, dus raciale verscheidenheid, maar er bestaat maar één etniciteit, die hij la etnia of el etnos noemt. Deze uni-etniciteit zou komen doordat de geschiedenis van de Cubaanse bevolking pas is begonnen op het eiland. Alle Cubanen hebben dus een gemeenschappelijke oorsprong: Cuba. De Cubaanse identiteit begon zich pas na een paar generaties op Cuba te vormen, daarom zijn alle eventuele afkomstclaims van vóór die tijd onzinnig, want toen waren er nog geen Cubanen (Pérez 1996).2 Pérez hanteert echter een creatieve, maar volgens mij niet wetenschappelijk verantwoorde uitleg van het begrip etniciteit. Hij overdrijft bovendien in zijn poging om het Cubaanse volk als homogene massa te beschrijven. Cubanen zelf zien namelijk Afrika en Spanje wel als reële herkomstlanden. Hier zal ik later nog op terug komen.

De manier waarop de Cubaanse staat deze ‘huidskleurblinde’ nationale identiteit probeerde te bewerkstelligen, was door het verbieden van discriminatie. Toen Fidel Castro aan de macht kwam in 1959, was discriminatie op basis van huidskleur nog bij de wet geregeld. Om ‘raciale democratie’ te bewerkstelligen, kondigde Castro in maart 1959 aan dat de rassendiscriminatie zou worden uitgebannen. Volgens hem zouden zo alle racisme en daarmee alle etnische uitingen verdwijnen (McGarrity and Cárdenas 1995: 96). In 1966 verklaarde Castro vervolgens dat rassendiscriminatie op

1 Het gebruik van het woord ras als het om huidskleur gaat, is in de Westerse wetenschap niet meer houdbaar.

Ras heeft namelijk met genetica te maken. Je deelt je ras met mensen met een zoveel mogelijk overeenkomende genetische opbouw. Een blanke Nederlander kan genetisch meer overeenkomen met een zwarte Zimbabwaan dan met een andere blanke Nederlander. Daarom is ras als categorie volkomen zinloos. In de Westerse wereld heeft het gebruik van het woord ras bovendien ook een negatieve bijklank. Op Cuba echter is ras nog steeds een geaccepteerde categorisering van huidskleuren en andere hieraan gelieerde uiterlijke kenmerken, als neusvorm.

2 Alle artikelen die verschijnen in Cubaanse publicaties zijn onderhevig aan strenge controle. Er zal geen woord op officieel papier zal verschijnen, dat niet is goedgekeurd door medewerkers van de Cubaanse regering.

Cuba daadwerkelijk was uitgeroeid (Hatchwell en Calder, 1998: 59). Hier is hij in elk geval de eerste dertig jaar niet meer op terug gekomen.3 Dit is te verklaren vanuit zijn politieke overtuiging. Het politieke systeem van Cuba is namelijk gestoeld op het Marxisme. Hierin speelt etniciteit geen grote rol. Etnische conflicten en etnische identiteit zijn volgens deze theorie slechts oppervlakkige verschijnselen, die niet op zichzelf staan, maar die ontstaan zijn uit klassenrelaties of uit internationaal imperialisme (Eriksen 1993: 161). De socialistische betrokkenheid van de mensen en het zeer rechtvaardige karakter van het nieuwe regime zouden op den duur zorgen voor de geleidelijke, maar spontane, oplossing van raciale kwesties.

In werkelijkheid is de Cubaanse maatschappij echter niet kleurenblind. Er is wel degelijk discriminatie op basis van huidskleur aanwezig. Dit is onder andere te merken aan aanhoudingen op straat; als ik met een zwarte jongen op straat liep, werd hij vaak aangehouden en om zijn identiteitsbewijs gevraagd, terwijl me dat met een blanke nog nooit is gebeurd. Zwarten hebben dan ook niet dezelfde kansen en posities als blanken. De universiteit is bijvoorbeeld geen representatieve afspiegeling van de maatschappij; er zijn veel meer blanken dan zwarten.

Dat de Cubanen niet huidskleurblind zijn, kan je ook zien aan hun omgangsgroep. Een van mijn eerste observaties hierover deed ik op de universiteit. Hier viel me op dat er veel mensen met dezelfde huidskleur in groepjes bij elkaar zaten. Vooral bij zwarte vriendengroepjes viel dat op, omdat er al veel minder zwarten op de universiteit te vinden waren. Ook bij vriendengroepjes op straat zag ik vaak dat het mensen waren die in huidskleur overeen kwamen.

Toch zou ik hiermee niet durven beweren dat de staatsideologie loodrecht op de werkelijkheid staat. Er zijn veel zaken die wel overeen komen. Op sommige momenten kan je goed zien dat mensen elkaars kleur zien en beoordelen, op andere momenten echter, is dit helemaal afwezig. Bij het groeten en praten met mensen op straat, bij sommige vriendengroepjes, bij het dominospelen buiten, bij wijkvergaderingen, bij sommige grote feesten, bij al deze gelegenheden lijken de mensen totaal geen acht te slaan op iemands huidskleur. In deze situaties worden sociale verschillen vooral gemeten in klasse, leeftijd, buurt of gender. Zo ging ik met een groepje jongeren op vakantie. De meeste hiervan waren blank, maar er waren ook drie donker gekleurde Cubanen bij. Zij kwamen erbij omdat één van die jongens de buurjongen was van een van de blanke jongens en die jongen nam weer de andere twee mee. De omgang was er niet stroever om, ik heb geen seconde het idee gehad dat zij werden beoordeeld op hun huidskleur.

Cubanen noemen als reden voor hun, naar eigen zeggen, vrije omgang tussen mensen met verschillende huidskleuren náást het staatsbeleid ook nog andere factoren, zoals de grote bloedvermenging, de lange geschiedenis die ze samen hebben en het huidige dagelijkse leven, waarin ze voor een groot deel hetzelfde doormaken. De blanke Spanjaarden importeerden al vanaf 1526

3 Later in deze scriptie zal duidelijk worden dat er nu, na dertig jaar, wel erkend wordt dat er nog racisme bestaat.

zwarte slaven, omdat ze de oorspronkelijke Indiaanse bevolking massaal hadden uitgeroeid. Sindsdien hebben blanke en zwarte Cubanen samengeleefd. Er is dan ook veel bloedvermenging opgetreden. De officiële statistiek in 1998 was als volgt:

Blanken Zwarten Mulatten Aziaten

66 12 21.9 0.1

Fig. 1 Officiële bevolkingsstatistieken voor Cuba in 1998. Bevolking in procenten.

Hoewel de statistieken een strakke opdeling impliceren, zijn eigenlijk veel meer Cubanen van gemengde afkomst. Door de vele gemengde huwelijken hebben de meeste zwarten wel ergens blank bloed en de meeste blanken op hun beurt zwart bloed (informanten, Hatchwell en Calder 1998: 58-59).

Cubanen zelf zeggen hierover: “El que no tiene congo, tiene carabalí”.4 Al deze Cubanen delen tot op grote hoogte dezelfde publieke ruimte; ze wonen in dezelfde straat, hebben te maken met dezelfde economische problemen en komen elkaar elke dag tegen. Juist in de situaties, waarin mensen hetzelfde ervaren, speelt huidskleur geen belang bij de omgang.

Ik vertelde al eerder dat ik, in plaats van een strakke opdeling in etnische groepen, een opdeling in gebieden, waarin huidskleur een meer of minder belangrijke rol speelt, zou hanteren. De redenen hiervoor heb ik hierboven genoemd; soms lijkt de Cubaanse maatschappij opgedeeld in huidskleurgroepen, soms lijkt huidskleurverschil als basis voor andere omgang geheel afwezig.

Etnische groepen, groepen mensen met eenzelfde huidskleur die permanent deze huidskleur als basis voor groepsvorming zien, zijn pertinent afwezig. Deze opdeling is mij aangereikt door Livio Sansone in zijn boek “Blackness without Ethnicity”. Ik zal later nog terugkomen op de inhoud van het door Sansone voorgestelde continuüm. Eerst wil ik echter twee levenssferen beschrijven, waarin steeds anders wordt omgegaan met huidskleurverschillen; rumbabijeenkomsten, waarin vooral veel zwarten zijn en waarin de zwarte huidskleuridentiteit wordt gesymboliseerd, en timbaconcerten, waarin het publiek helemaal gemengd is en de Cubaanse identiteit wordt gesymboliseerd.

Timba als symbool voor huidskleurblinde nationale identiteit

Ver na tienen kwam Los Van Van optreden. Ze waren erg goed, met een wisselende crew. De zangers waren een blanke vrouw, een donkere man en een blanke man. Politiek correct hoor! Verder twee violen, met wisselende spelers, een contrabas, allemaal elektrisch, een keyboard, drie trombones en het een en ander aan Afro-Cubaanse drums. De muziek die ze maken is timba, volgens Giovanni een snellere, Afro-Cubaanse variatie op salsa.

De dans is hetzelfde als bij salsa, alleen moet je de pasjes dus sneller doen. Ik heb maar weinig gedanst, althans in de Cubaanse zin van het woord. Ik vind salsa namelijk al zo snel en dit is helemaal onnavolgbaar! Volgens de Europese standaard heb ik wel veel gedanst, daar mag je elke vorm van beweging op muziek dansen noemen.

4 Vertaling: “Hij die geen [bloed van de] congo heeft, heeft wel carabalí.” Dit zijn twee verschillende Afrikaanse groepen die in slavernij naar Cuba zijn gehaald.

Hier zijn ze veel strenger, bewegen is pas dansen als je de juiste pasjes doet.. (aantekeningen 19-10-2004)

Son is een muzieksoort die al ontstaan is in de tijd dat het eiland onafhankelijk werd aan het einde van de negentiende eeuw. Het is een ontmoeting tussen de Afrikaanse ritmes en het Afrikaanse voorzanger-en-koor systeem en de poëzie en de gitaren van Spanje (Steward 1999: 24). In eerste instantie werd het echter vooral gespeeld door zwarte Cubanen en werd het vulgair gevonden door de Cubaanse elite. Pas toen het rond 1909 in Havana aankwam, begonnen ook de hogere klassen het te waarderen. Binnen 30 jaar was de son gegroeid tot een nationaal muziekgenre, mede dankzij een vroege grote buitenlandse interesse. Al in de jaren twintig zetten platenmaatschappijen uit de VS, geleid door RCA Victor, studio’s in Havana op in radiostations en nachtclubs. Zo werd de son uit de hoofdstad verspreid door heel Cuba én naar New York. Er werden ook talentenwedstrijden georganiseerd, waarin onder andere Celia Cruz en Beny Moré werden ontdekt (Steward 1999: 27).

Deze studio’s werden in de Revolutie natuurlijk genationaliseerd, zodat het moeilijker werd voor de VS om de son te exploiteren. Met de vlucht van miljoenen Cubanen naar Miami ontstond hier echter een nieuw soort son, met invloeden van onder andere merengue, plena, bomba en latinjazz: de salsa.

Terwijl in de VS de salsa opkwam, werd op Cuba de son steeds populairder. De dreiging van het kapitalisme en de andere invloeden uit Westerse landen leidden tot de wens tot cultuurbehoud en de opkomst van een sterker cultureel nationalisme, ook in muziek. In Cuba profiteerden met name de traditionele rumba en de son van dit nationalisme. Son werd van bovenaf én van onderaf opgewerkt tot sterk nationaal muziekgenre (Wade 2000: 7). Door het embargo van de VS kwam salsamuziek niet, of amper, het land in. Pas veel later, bij een dansfestival rond 1980, gebeurde dit (A1). Ook ongeveer in dezelfde tijd ontwikkelde de son zich verder tot een heftigere muzieksoort: de timba.

Vandaag de dag wordt de son op Cuba beschouwd als ouderwets, hoewel ze in het buitenland nog mateloos populair is. Zo bracht Juan de Marcos González eind jaren negentig een aantal gepensioneerde Cubaanse muzikanten bij elkaar die nog uit het traditionele, akoestische son-tijdperk stamden en bracht de miljoenenopbrengende cd “Buena Vista Social Club” uit. De nog levende sterren van dit album trekken nog steeds volle zalen, getuige het concert van Omara Portuondo in het concertgebouw in Amsterdam, dat ik op 2 augustus 2005 bijwoonde. Op Cuba is de sonmuziek echter iets voor de oudjes, en voor de cassetterecorder thuis. Wel zijn er een aantal sonliedjes die nog steeds populair zijn, zoals het ieder welbekende “Guantanamera”. Dit is een guajira; een van de vele vormen van son. Het origineel hiervan wordt niet gespeeld op salsa/timbafeesten, dit zou het tempo te veel drukken, maar er worden wel stukken uit gespeeld en het wordt geïntegreerd in de muziek.

Son is bij de jeugd verdrongen door salsa en timba. Deze termen worden door elkaar gebruikt, hoewel elke Cubaan wel degelijk kan aangeven wat het verschil is. Salsa is gemaakt in de VS en er is een goede financiële ondersteuning aan gegeven. De instrumentatie is dan ook niet mis: onder andere trompet, trombone, bas, percussie en soms piano of keyboard. De muziek is melodieus en vrij rustig.

Teksten zijn vaak verhalend en gaan altijd over de liefde. Timba is ontstaan op Cuba, in de tijd dat goede instrumenten schaars waren. Blaasinstrumenten komen er dan ook niet in voor. Teksten bestaan vaak uit oneliners als “El Boni está pasmao”: Boni is blut. Op deze tekst danste heel Cuba tijdens mijn verblijf daar. Verder zijn de teksten vaak grof en seksueel getint:

Coro: y cuando hagamos En als we doen

el chen, chen, chen, chen aan seks, seks, seks, seks

cómo tú quieres que te pague mami? hoe wil je dan dat ik je betaal mammie?

en cheque? o en efectivo? met cheque? Of cash?

Michel: o o o o Michel: o o o o

vamos a hacer un negocio redondo We gaan een schitterende zaak doen échame amor en un saco sin fondo doe me wat liefde in een bodemloze zak dame caricias, ternura geef me liefkozingen, tederheid

y un sexo tan duro, tan tierno en een seks zo hard, zo zacht que detenga el tiempo dat de tijd stilstaat

(Charanga Habanera, “Hagamos un chen”, 1997)

Een ander verschil met salsa is het tempo van de muziek. Timba is veel sneller dan salsa. Ook heeft het een veel complexer ritme. Een belangrijke consequentie hiervan is dat het dansen ook veel sneller moet en veel lastiger wordt, wat de Cubaanse jongeren juist erg waarderen.

Op concerten worden salsa en timba vaak gemixt: timbamuziek wordt bijvoorbeeld ingeleid door een romantisch salsadeuntje, en vaak, vooral bij grotere en dus welvarendere bands zoals

“Charanga Habanera”, worden er ook blaasinstrumenten bij de timba gehaald voor de typische salsasound. Cubanen gaan er erg prat op dat ze geen salsa dansen. Dat is iets voor toeristen. Cubanen dansen op beide muzieksoorten casino, een losser, wervelender en ingewikkelder soort dans dan salsa.

Het publiek dat naar dergelijke concerten komt is zeer gemengd. Het belangrijkste is dat je jong, dynamisch en vooral ook Cubaans bent. De enige mensen die opvallen, zijn mensen die de dans niet bij kunnen houden. Als toerist wordt je dan ook wel geduld, maar toch ook uitgelachen om je pathetische pogingen het timbaritme bij te houden.

Hoewel timba en salsa sterk gemengd worden in de muziek, blijft de voorkeur van de Cubaan toch bij timba liggen. Het snelle, dynamische en complexe ritme en de vulgaire teksten maken de Cubanen pas echt enthousiast. “Zet een cd op van Gilberto Santa Rosa [salsa] en de mensen dansen.

Maar als je er eentje op zet van Charanga Habanera [timba], dan koken de mensen! Timba is meer verbonden aan ons. Het is meer van ons. Het laat beter zien hoe wij ons voelen, snap je?” (E1).

Interessant is ook dat veel informanten, los van elkaar, aanvoerden dat je, als goede Cubaan, niet anders kan dan timba prefereren boven de salsa, juist omdát timba een eigen product is. Een informant zei me: “Welke Cubaan houdt nou niet van timba? Het is van ons!” (Ja1). Cubanen leggen

erg veel trots aan de dag op eigen prestaties. Salsa uit het buitenland is dan ook nooit echt populair geworden. Pas toen eigen artiesten, en dan met name Juan Carlos van Dan Den, Pablo F.G. en Issac Delgado, salsa introduceerden, wilden de Cubanen erop dansen. Ook typisch is dat Celia Cruz, de koningin van de salsa en bovendien Cubaanse, nauwelijks bekend is op Cuba. Celia Cruz heeft sinds Fidel Castro aan de macht is een sterke antipathie opgevat voor zijn regime en steekt dat niet onder

erg veel trots aan de dag op eigen prestaties. Salsa uit het buitenland is dan ook nooit echt populair geworden. Pas toen eigen artiesten, en dan met name Juan Carlos van Dan Den, Pablo F.G. en Issac Delgado, salsa introduceerden, wilden de Cubanen erop dansen. Ook typisch is dat Celia Cruz, de koningin van de salsa en bovendien Cubaanse, nauwelijks bekend is op Cuba. Celia Cruz heeft sinds Fidel Castro aan de macht is een sterke antipathie opgevat voor zijn regime en steekt dat niet onder

In document Rap, Rock, Reggae en Revolución (pagina 28-88)