• No results found

6.1. kwalitatief onderzoek

6.2.4. Data samenvatting

De resultaten van het kwantitatieve onderzoek geven antwoord op de construct

interdisciplinaire versus monodisciplinaire studie met daarbij de indicatoren situatie en aansluiting.

Met betrekking tot de situatie kan gesteld worden dat er geen significante verschillen zijn tussen monodisciplinair en interdisciplinair afgestudeerden. Ook uit de grafiek komt naar

voren dat de situatie van monodisciplinair en interdisciplinair afgestudeerden ongeveer gelijk is. Er zijn geringe verschillen, die aangeven dat iets meer afgestudeerden met een

interdisciplinaire Bachelor een baan hebben. Bovendien hebben meer afgestudeerden met een monodisciplinaire Master een baan.

Over de aansluiting van studie en baan kan er gesteld worden dat het grootste deel van de steekproef met een baan een passende baan heeft. Er zijn kleine verschillen in

monodisciplinaire en interdisciplinaire afgestudeerden, die stellen dat iets meer

monodisciplinair afgestudeerden een passende baan hebben. Bovendien is het grootste deel van steekproef op zoek naar een passende baan. Ook hier zijn er geringe verschillen wat betreft interdisciplinair en monodisciplinair afgestudeerden, maar zijn er iets meer

interdisciplinair afgestudeerden op zoek naar een baan. Echter, bij deze resultaten kan niet gesteld worden dat de verschillen significant zijn.

7. 1 Conclusie

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag ‘Worden afgestudeerden met een

interdisciplinaire studie eerder aangenomen op de arbeidsmarkt dan afgestudeerden met een monodisciplinaire studie?’ zullen eerst de uitkomsten van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken behandeld worden en zal er antwoord gegeven worden op de deelvragen. Ook zullen de uitkomsten gekoppeld worden aan het theoretisch kader. Vervolgens worden de resultaten van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek samengevoegd om een algemene conclusie te trekken en een antwoord te geven op de hoofdvraag.

Kwalitatief onderzoek

Het kwalitatieve onderzoek beantwoordt deelvraag 2 ‘Op basis van welke elementen komen medewerkers van personeelsselectie tot een selectiekeuze?’ en deelvraag 3 ‘Zijn medewerkers van personeelsselectie op de hoogte van de verschillen tussen interdisciplinaire (generalisten) en monodisciplinaire opgeleiden (specialisten)? ’

Uit de interviews is naar voren gekomen dat er belangrijke indicatoren zijn waarop

selectiekeuzes worden gebaseerd. Wat betreft de resultaten over het keuzeproces blijkt dat keuzes wat betreft het selecteren van de juiste kandidaat gemaakt worden op basis van praktijkervaring. De resultaten sluiten aan bij de theorie van Rynes, Colbert & Brown (2002) dat theorieën over personeelsselectie vaak niet worden toegepast in praktijk en dat

medewerkers van personeelsselectie niet altijd op de hoogte zijn van actuele

onderzoeksresultaten. Vaak is het een combinatie van theorie uit actuele onderzoeksresultaten en praktijk, met de nadruk op praktijkervaring.

Ook kan er algemeen gesteld worden dat er altijd meerdere personen verantwoordelijk zijn voor de selectiekeuze. Bij een selectieproces zijn er altijd meerdere selectierondes.

Daarbij is het functieafhankelijk hoeveel selectierondes er plaatsvinden en hoeveel mensen betrokken zijn bij het selectieproces. Qua onenigheid stellen organisaties enerzijds dat er altijd onenigheid is in de vorm van een goede discussie. Anderzijds stellen andere organisaties dat er altijd overeenstemming is omdat medewerkers bekwaam zijn in het selecteren van

personeel. De resultaten sluiten aan op de theorie van Bolander en Sandberg (2013) die stellen dat het maken van keuzes gebaseerd wordt op basis van overeenstemming of onenigheid en dat er op die manier uiteindelijk gekozen wordt voor de beste werknemer met de beste vaardigheden.

Daarnaast worden keuzes gemaakt op basis van een aantal kerncompetenties van de kandidaat. Zodra iemand is aangenomen, wordt er gekeken naar hoe medewerkers te werk gaan, zoals klantgerichtheid en resultaatgerichtheid. De resultaten komen overeen met de theorieën van McCelland (1973) en Arthur, Brennan en De Weert (2007) over het belang van competentie en bevestigen dat competentie een belangrijke indicator is voor organisaties. Ook wordt de theorie van Heijke, Meng en Ris (2003) bevestigd die stellen dat algemene

competenties zorgen voor het snel aanpassen aan nieuwe situaties. Uit de resultaten kan opgemaakt worden dat de organisaties bij het selecteren van werknemers vooral gebruik maken van de werknemersanalyse (Hough en Oswald , 2000). Er kan zodoende bij de deelvraag ‘op basis van welke elementen komen medewerkers van personeelsselectie tot een selectiekeuze’ gesteld worden dat de bevindingen aansluiten bij de theorie hierover.

Wat betreft het verschil tussen interdisciplinair opgeleiden en monodisciplinair opgeleiden kan er algemeen gesteld worden dat organisaties bewust zijn van de verschillen van studies en dit verschil als wezenlijk zien. De gevolgde studie is zodoende van belang. Dit is echter wel functieafhankelijk. Voor bepaalde functies- zoals juristen - zijn

monodisciplinaire functies noodzakelijk. De resultaten bevestigen ook de theorie van

Kloosterboer (2009) dat het goed is om te verbreden, maar dat het uiteindelijk essentieel is om een specialisme te beheersen. Toch kan er ook gesteld worden dat er niet alleen maar naar gevolgde studie gekeken wordt, er komen meer indicatoren bij kijken. Studie is een van de vele componenten waarop keuzes gebaseerd worden.

Ook zien organisaties een duidelijk verschil tussen expertise van generalisten en specialisten. Wat betreft voorkeur voor generalisten en specialisten worden de expertises als

gelijk beschouwd. De resultaten bekrachtigen het artikel van Kelly et al. (2011) dat beide expertise voordelig kunnen zijn. Dit is ook weer functieafhankelijk; voor sommige functies- zoals economen of actuarissen - zijn specialisten een vereiste.

Er kan ook eenduidig gesteld worden dat specialisten ook generalistische functies kunnen bekleden. Dit komt overeen met het artikel van Arthur, Brennan en De Weert (2007) die stellen dat specialist net zog goed de generalistische vaardigheden kan vervullen. Over het algemeen willen organisatie een specialist met generalistische vaardigheden. Ze willen zodoende het liefst het beste uit beide werelden. Dit werd ook gesteld in het artikel van Schelfhaudt en Crittenden (2003). Om de vraag ‘Zijn medewerkers van personeelsselectie op de hoogte van de verschillen tussen interdisciplinaire (generalisten) en monodisciplinaire opgeleiden (specialisten)’ te beantwoorden kan er samenvattend geconcludeerd worden dat medewerkers van personeelsselectie zich bewust zijn van zowel de verschillen tussen interdisciplinair en monodisciplinair opgeleiden als generalisten en specialisten. Zij zien dit verschil als essentieel. De organisatie willen graag een medewerker die specialist is in het vakgebied, maar ook generalistische vaardigheden bezit en zodoende multifunctioneel te werk gaat. De resultaten uit dit onderzoek bevestigen het debat tussen de verschillen in voordelen tussen expertises. Er kan geen eenduidig antwoord worden gegeven dat een generalist of specialist voordeliger is.

Kwantitatieve onderzoek

Wat betreft de verschillen in studie van afgestudeerden blijkt uit de resultaten dat er geen significante relatie is tussen interdisciplinair afgestudeerden en monodisciplinair

afgestudeerden wat betreft situatie op de arbeidsmarkt. Dit houdt in dat er geen verschil is in kansen van monodisciplinaire of interdisciplinaire afgestudeerden op het hebben van een baan. Bovendien blijkt het verschil tussen afgestudeerden met een monodisciplinaire of interdisciplinaire Bachelorstudie en Masterstudie wat betreft situatie minimaal. Deze resultaten spreken theorieën van Barucha, Bell & Gray (2003) en Wolbers (2003) tegen die stelden dat de gevolgde studie van belang is en dat er wel significante verschillen zijn tussen de keuze van de studie op de kansen van de arbeidsmarkt. Wat betreft de aansluiting van studie op baan blijkt dat het grootste gedeelte van de respondenten een baan heeft die aansluit op de studie. Dit sluit aan bij de theorie van Bijker, Van der Kink en Boshuizen (2011) die stellen dat de gevolgde studie een belangrijke voorspeller is voor het vinden van een domeinspecifieke passende baan. Ook bij het vergelijken van monodisciplinair

afgestudeerden met interdisciplinair afgestudeerden blijken monodisciplinair afgestudeerden 40

iets vaker een passende baan te hebben, maar ook dit verschil is minimaal. Bovendien is het merendeel van de respondenten dat op zoek is naar een baan, op zoek naar een baan die aansluit op de studie. Afgestudeerden met een interdisciplinaire studie – zowel Bachelor als Master – zijn meer op zoek naar een baan die aansluit op de studie dan afgestudeerden met een monodisciplinaire studie.

Om de deelvraag ‘Wat zijn de verschillen in kansen tussen interdisciplinaire en

monodisciplinaire afgestudeerden op de arbeidsmarkt wat betreft het vinden van een baan?’ te beantwoorden kan er geconcludeerd worden dat er minimale verschillen zijn tussen de kansen van interdisciplinair afgestudeerden en monodisciplinair afgestudeerden wat betreft het vinden van een baan. Dit spreekt het onderzoek van Berkhout, Smid & Van der Werf (2011) tegen dat monodisciplinaire afgestudeerden eerder een baan vinden, maar sluit aan bij de theorie van De Jong, Verbeek en Zandbergen (2005) dat het verbreden van een studie niet leidt tot een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.

Conclusie

Wanneer de uitkomsten van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken worden

samengevoegd, blijkt dat er algemeen geconcludeerd kan worden dat er daadwerkelijk verschillen zijn in expertise van interdisciplinair afgestudeerden en monodisciplinair afgestudeerden en dat organisaties hier zich bewust van zijn. Organisaties zien zowel

voordelen in generalisten als specialisten en hebben geen specifieke voorkeur. Ze zien graag het beste van beiden. Er kan niet gesteld worden dat de generalistische of specialistische expertise een voordeel heeft. Er is bovendien geen verschil in kansen op de arbeidsmarkt tussen interdisciplinair afgestudeerden en monodisciplinair afgestudeerden wat betreft het vinden van een baan. Dit geeft antwoord op de hoofdvraag ‘Worden afgestudeerden met een interdisciplinaire studie eerder aangenomen op de arbeidsmarkt dan afgestudeerden met een monodisciplinaire studie?’ dat afgestudeerden met een interdisciplinaire studie niet eerder aangenomen worden dan monodisciplinaire afgestudeerden. Ook kan er geconcludeerd worden dat afgestudeerden met een monodisciplinaire studie niet eerder worden aangenomen dan interdisciplinair afgestudeerden. In dit onderzoek komt zodoende naar voren dat de kansen voor afgestudeerden – ongeacht de studie – gelijk zijn. Het is afhankelijk naar welke functie er gesolliciteerd wordt; voor sommige functies is specialistische kennis een vereiste.

Breder perspectief

Dit onderzoek draagt bij aan het wetenschappelijke debat van het voordeel van

interdisciplinaire versus monodisciplinaire studies en specialisten versus generalisten. De resultaten tonen dat er geen specifieke verschillen zijn in kansen op de arbeidsmarkt, maar dat het is goed is om zowel specialistische als generalistische vaardigheden te ontwikkelen. Dit is voor de wetenschap van belang, aangezien het de kansen van afgestudeerden op dit moment – het najaar 2013 – aangeeft en zodoende in een breder perspectief kan worden geplaatst wat betreft economische tendensen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het onderzoek draagt bovendien bij aan het maatschappelijk debat aangezien er nieuwe inzichten worden gegeven wat betreft relevantie van studie en situatie op de arbeidsmarkt. Dit kan onder andere invloed hebben op de studiekeuze bij toekomstige studenten. Met het oog op overheidsmaatregelingen wat betreft op de beperkingen omtrent studiefinanciering en ‘langstudeer’ boetes worden toekomstige studenten genoodzaakt een weloverwogen studiekeuze te maken. Ook voor huidige studenten kunnen de resultaten van dit onderzoek inzicht geven in hun situatie, waardoor ze de overweging kunnen maken om bijvakken of extra minoren te gaan volgen. Bovendien toont deze scriptie het voordeel van een aparte Bachelor en Masterstructuur aangezien studenten meer mogelijkheden hebben op kennis te verbreden of te specificeren. Ook zouden faculteiten en -monodisciplinaire of interdisciplinaire – studies het

studieprogramma kunnen herzien en aanpassen op een betere aansluiting op de arbeidsmarkt, door studenten zowel specialistisch als generalistisch op te leiden.

Als laatste kunnen de resultaten van dit onderzoek organisaties bewust maken van de situatie van afgestudeerden. Vooral bij organisaties met een divers personeelsbestand is het goed om het besef te vergroten van de verschillen in expertises.

Tot slot

Al met al kan er gesteld worden dat een interdisciplinaire studie zoals ASW – volgens de resultaten van dit onderzoek – studenten goede kansen geeft op de arbeidsmarkt. Door in de Bachelorstudie studenten interdisciplinair te laten denken en in een Masterstudie te laten specialiseren, is dit de perfecte combinatie voor het ontwikkelen van zowel generalistische als specialistische expertise en biedt dit de beste kansen op de arbeidsmarkt.

Zo is de cirkel rond: tijdens het afstuderen voor de studie ASW heb ik toch nog inzicht gekregen in het voordeel van een interdisciplinaire studie, waar ik al die jaren nieuwsgierig naar was.

7.2.Discussie

Tijdens de onderzoeksfase van deze scriptie – op 14 november 2013 – melden de media dat Nederland uit de recessie is (NOS). De economie zal weer gaan groeien (CBS, 2013). Dit zou betekenen dat mijn onderzoek niet als relevant zou kunnen worden gezien, omdat de

probleemstelling van dit onderzoek zich baseert op werkeloosheid onder afgestudeerden als gevolg van de recessie. Toch kan er gesteld worden dat er wat betreft de hoeveelheid banen nog geen groei is op de Nederlandse arbeidsmarkt en dat de werkeloosheid nog even zal aanhouden (CBS, 2013). Dit betekent dat dit onderzoek daadwerkelijk de kansen van afgestudeerden op de arbeidsmarkt weerspiegelt en relevant is voor de wetenschap en de samenleving (zie conclusie).

Het is van belang om nogmaals te benadrukken dat er in werkelijkheid geen specifieke scheidlijn ligt tussen interdisciplinair en monodisciplair opgeleiden of generalisten en

specialisten. Er is bewust gekozen deze scheidlijn duidelijk te maken, aangezien er zodoende specifieke conclusies konden worden getrokken. Bovendien gaven organisaties aan dat het onderscheid tussen de studies en expertises van groot belang is. Vandaar de zwart/wit benaderingen van de begrippen.

Wat betreft het kwalitatieve deel van dit onderzoek – de interviews met organisaties- is het aantal van zes aan de geringe kant. Ook is de duur van de interviews relatief kort. Omdat het gaat om grote en bekende organisaties, krijgen deze organisaties dagelijks verzoeken tot het deelnemen aan onderzoeken. Ook hebben medewerkers het druk en geen tijd om deel te nemen aan onderzoeken. Daarom is het aantal van zes interviews aanvaardbaar en is er toch veel relevante informatie uit de zes interviews naar voren gekomen. Er was voldoende informatie om conclusies te kunnen trekken. Bij een vervolgonderzoek zou het aantal interviews kunnen uitgebreid worden. Wellicht zouden er interviews kunnen worden gehouden met verantwoordelijken en medewerkers van interdisciplinaire en

monodisciplinaire studies om op die manier nog een dimensie aan het onderzoek toe te voegen.

Bij het kwantitatieve deel van het onderzoek kan de betrouwbaarheid van het

onderzoek ter discussie staan. Omdat de vragenlijst bestaat uit zelfopgestelde vragen en bijna 43

iedere vraag een ander aspect meet, hangen de vragen niet samen. Bij vervolgonderzoek zou de vragenlijst anders kunnen worden opgesteld. Zo kunnen er ook wat betreft de methode meer mogelijkheden ontstaan voor het analyseren van de resultaten. Dit onderzoek was beperkt tot een non-parametrische test (Chi-square test). Maar deze ‘beperking’ maakt dit onderzoek niet minder relevant, aangezien er genoeg resultaten en bevindingen waren om interessante conclusies te trekken.

Wat betreft de vragen van de enquête kon de vraag ‘ ik ben op zoek naar een baan die aansluit op mijn studie’ verschillend worden opgevat. Respondenten die al een baan hebben, konden ‘nee’ of ‘niet van toepassing invullen’, maar ook ‘ja’ omdat ze nu misschien niet een baan hebben die aansluit op de studie, maar wel op zoek zijn. Daarom is er bij de analyse alleen ingegaan op de respondenten die ‘ja’ hebben ingevuld op de vraag. De vragen over welke Bachelor en Masterstudie de respondenten hebben gevolgd, zijn uiteindelijk niet gebruikt in de analyse van het onderzoek. Dit geldt ook voor de vragen over het aantal sollicitaties, omdat deze toch niet relevant bleken te zijn voor het beantwoorden van de hoofdvraag. Wat betreft de respondenten van de enquête was het lastig om de specifieke doelgroep te bereiken. Er is daarom overgegaan op het benaderen van respondenten op carrièredagen. Hierdoor is de steekproef beïnvloed omdat er enkel respondenten zijn die op zoek zijn naar een baan. Hier kon er wel onderscheid gemaakt worden in de studie en expertise.

Toch kan er gesteld worden dat de mixed-methods methode een toegevoegde waarde is voor het wetenschappelijke debat bij dit onderwerp, aangezien er zowel feiten worden gemeten als perceptie over de relevantie van studie en expertise. De tijdslimiet van vijf maanden heeft er voor gezorgd dat dit onderzoek niet in perfectie uitgevoerd kon worden. Bovendien is deze bachelorscriptie een leerproces. Desondanks geven de resultaten nieuwe inzichten en bieden een bijdrage aan de wetenschap.

Vrijwel iedereen die betrokken was bij de scriptie gedurende de onderzoeksperiode, is geïnteresseerd in het onderwerp en benieuwd naar de resultaten. Het is een onderwerp dat erg speelt in deze tijd. Hopelijk is dit onderzoek een aanleiding voor vele vervolgonderzoeken, om op die manier nog een beter beeld te krijgen van de situatie van afgestudeerden en het verschil in kansen van interdisciplinair afgestudeerden en monodisciplinair afgestudeerden. Ook kan er in vervolgonderzoek dieper worden ingegaan op bijkomstige factoren zoals nevenactiviteiten en motivatie van studenten voor het kiezen van een interdisciplinaire of monodisciplinaire studie. Het onderwerp kan vanuit vele disciplines bekeken worden en is zodoende voor de wetenschap interessant omdat het wetenschappelijke debat nog niet ten

einde is.

7.3. Reflectie

Tijdens het schrijven van deze Bachelorsciptie ben ik erachter gekomen dat het vooral een leerproces is. Ik heb (helaas) moeten concluderen dat ik – als student- geen uitgebreid en perfect onderzoek kan leveren dat gepubliceerd kan worden in hoogstaande tijdschriften. Dit was in beginsel wel mijn streven. Vol enthousiasme begon ik deze scriptieperiode met als doel door middel van mixed methods een goed onderzoek te doen waar iedere monodisciplinaire of interdisciplinaire student en afgestudeerden iets aan had. Het schrijven van het theoretisch kader en het onderzoeksvoorstel ging redelijk goed. Het was in eerste instantie lastig om geschikte artikelen te vinden, maar toen ik eenmaal juiste kernwoorden als zoekterm

gebruikte, kwamen er interessante artikelen naar voren. Bij het uitvoeren van het onderzoek – het vinden van respondenten – kwam ik wat moeilijkheden tegen. Het aantal respondenten voor de enquête bleef laag, ondanks het voortdurend benaderen van personen en

Alumniverenigingen. Uiteindelijk ben ik op straat en in de trein mensen gaan benaderen en heb ik carrièredagen bezocht. Dit in combinatie met hulp van lieve familie, vrienden en kennissen die mijn oproep telkens gedeeld hebben, heeft ervoor gezorgd dat ik toch genoeg respondenten had. Ook het aantal interviews viel tegen. De grote organisaties van mijn

doelgroep krijgen dagelijks tientallen mailtjes met verzoeken tot deelname aan een onderzoek. Bovendien zijn HRM-afdelingen erg druk en hebben medewerkers weinig tijd voor andere zaken zoals het deelnemen aan onderzoeken. Toch is het gelukt om vijf grote organisaties te interviewen.

Op advies van de methodologiewinkel was ik van plan om bij de enquête een t-test uit te voeren. Omdat ik in het verleden wel vaker met een t-test heb gewerkt, heb ik dit van tevoren niet verder meer uitgezocht. Pas bij het verwerken van mijn data kwam ik tot mijn grote schrik tot de conclusie dat een ik een grote fout had gemaakt, want mijn variabelen waren categorisch en een t-test kan alleen uitgevoerd worden op interval of rationiveau. Ook omdat ik de vragenlijst zelf opgesteld had, was ook mijn cronbach’s alpha schrikbarend laag. Allemaal leermomenten, want dit zal me nooit meer gebeuren. Na dit grote dieptepunt heb ik mezelf herpakt en ben ik vol motivatie alternatieven gaan zoeken om mijn data te kunnen analyseren. Uiteindelijk heb ik relevante conclusies kunnen trekken.

Het was een leuke en leerzame ervaring om helemaal alleen onderzoek te doen en zelf