• No results found

5.1 Afbakening

Bij het verzamelen van de data is begonnen met het identificeren van de juiste banken. Hierin wordt in de literatuur onderscheid gemaakt in herkomst en grootte. Zo hebben zowel Focarelli & Pozzolo (2000, 2005) als Blandon (2000) gekozen voor een grote steekproef van 250 tot 2150 banken. Het selectiecriterium is van dat een bank uit een bepaalde top X moet komen of dat de gastlanden moeten bestaan uit OECD landen6 of een andere groep.

Voorafgaand aan het vergaren van de data zijn er de volgende beperkingen ingevoerd om daadwerkelijk iets te kunnen zeggen over de vraag of bepaalde variabelen invloed hebben op de keuze van een financiële instelling om door middel van een branch en/of subsidiary grensoverschrijdend te ondernemen:

1. Er wordt alleen gekeken naar banken die andere banken overnemen of oprichten. Dit om de vergelijking tussen subsidiaries en branches gelijk te houden. Zoals bleek uit de data bestond een groot gedeelte van de subsidiaries uit niet financiële instellingen. Waren deze meegenomen, dan was de vergelijking op voorhand scheef. Cerutti et al. (2007) en Focarelli & Pozzolo (2000) hebben eenzelfde selectiecriterium ingevoerd. Amihud, DeLong & Saunders (2002) nemen als selectiecriterium dat minstens één van de twee partijen een bank dient te zijn. Zij beperken zich verder niet.

2. De data moeten zo recent mogelijk zijn met een minimum van de data uit 2004. Dit om een vernieuwend karakter aan het onderzoek te geven daar veel van de literatuur data beschrijft rond het jaar 2000. Daarnaast zorgt het recent houden van de data dat er ook van andere bronnen informatie beschikbaar is uit hetzelfde jaar en dat er niet met twee maten gemeten wordt.

3. In navolging van de literatuur7 dient ook hier het overnamepercentage minimaal 51% te bedragen. Dit om te zorgen dat bij zowel subsidiaries als branches de moedermaatschappij de controlerende partij is, omdat bij een branch de moedermaatschappij vanzelfsprekend al voor 100% de controlerende partij is. Uit de data bleek dat een groot gedeelte van de subsidiaries hierdoor afvalt, maar dat deze vaak kleine organisaties betroffen die ook in veel gevallen geen bank waren. 4. Er is gekozen voor alleen banken als moedermaatschappij uit West-Europa. Dit enerzijds om te

zorgen dat het een meer homogene groep betreft. Deze homogeniteit verkleint de kans op vergeten variabelen. Ten tweede is het gebaseerd op Schoenmaker (2007) dat meer dan 50% van de top 1000 banken uit Europa komt. Focarelli & Pozzolo (2000) voegen hier aan toe dat banken die veel

6OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development. Bestaat uit 30 landen die zich gecommitteerd hebben aan democratie en een markteconomie.

grensoverschrijdende vestigingen hebben, vaak komen uit goed ontwikkelde en efficiënte bankmarkten zoals West Europa.

5. De overnemende partij moet de ‘ultimate owner’ zijn en niet een bezit van andere instellingen of instituties. Mocht dit niet zo zijn, dan is de acquirerende/oprichtende bank niet langer de moedermaatschappij en ligt de beslissingsbevoegdheid ook niet bij de bank. Als de beslissingsbevoegdheid elders ligt kunnen er andere motieven en beweegredenen zijn om een subsidiary of branch te hebben in het buitenland. Dit vergroot weer de kans op vergeten variabelen.

Met behulp van deze selectiecriteria is er gezocht naar een top 100 banken, qua grootte in het totaal van bezittingen, die binnen bovengenoemde restricties vallen. Een top 100 bleek voldoende in verhouding met andere onderzoeken die tevens gericht kijken naar een onderdeel van de wereld, zoals Buch (1999) alleen Duitse banken onderzoekt en Cerutti et al. (2007) die ook naar een top 100 banken kijken. De gebruikte bron voor de gebruikte top 100 banken is Bankscope8. Op basis van de vijf bovenstaande criteria is een totaal van 65 geschikte banken uit 16 verschillende landen geresulteerd. Uit een immens bestand wat gegenereerd werd door Bankscope, waarbij elk van de 65 banken tot wel 2000 subsidiaries/branches bezat, is een filter toegepast. Per bank is onderzocht in welke landen een bank aanwezig is en zo ja, of dit in de vorm van een subsidiary en/of branch is. Hoe vaak een bank een subsidiary of een branch in een land had, is niet meegenomen omdat dit onderzoek niet bedoelt is om de frequentie binnen een land, maar de karakteristieken tussen de landen te achterhalen.

Uit de totale steekproef bleken de 65 banken subsidiaries en/of branches te hebben in 104 gastlanden. In deze 104 landen waren in totaal 301 maal één of meerdere subsidiaries en 351 maal één of meerdere branches aanwezig.

Met deze gegevens als basis is er voor iedere variabele afzonderlijk gezocht naar geschikte informatie. Hieronder zult u kort per variabele vinden waar de benodigde data vandaan kwamen en zal er een korte beschrijving zijn van de steekproef per variabele (Tabel 1 t/m 8 in de bijlage). Voorafgaand aan deze beschrijving van de data zal een samenvatting van deze gegevens weer worden gegeven in Tabel B. De eerste tabel, A, zal echter een samenvatting geven van de hypothesen en bijbehorende verwachte tekens uit het vorige hoofdstuk, gecombineerd met de correlatievariabelen uit elk van de steekproeven van acht variabelen.

8

Bankscope is een database die beschikt over alle financiële data van alle banken en tevens het aantal subsidiaries/branches

en haar locaties kent. De database is beschikbaar gesteld door de Rijksuniversiteit Groningen.

5.2 Overige relevante variabelen

Zoals aangegeven in het begin van het hoofdstuk literatuuroverzicht, zullen de variabelen zowel separaat als geclusterd getoetst worden. Daarnaast is aangegeven dat enkele, mogelijk relevante variabelen niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn het jaar waarin een subsidiary of branch is opgericht en de internationale strategie van een bank. Het jaar van oprichting is niet meegenomen in dit onderzoek daar er geen data gevonden zijn waar de auteur toegang toe had. In de literatuur is gebleken (o.a. Cerutti et al., 2007) dat dit wel een belangrijke rol kan spelen. Daar er echter geen correlatie verwacht wordt met de acht, in dit onderzoek, onderzochte variabelen levert dit geen problemen op. De tweede variabele betreft de internationale strategie van een bank. Sullivan (1994) en Schoenmaker (2007) geven aan dat de keuze voor een bank om een nieuwe subsidiary of branch op te richten vaak beïnvloed wordt door de keuze voor de een of de ander in het verleden. Een bank lijkt hiermee vaak een voorkeur voor een van beide opties te hebben. Ondanks dat dit een interessant gegeven is, wordt het in dit onderzoek niet gemeten want er wordt gekeken naar de aanwezigheid in een land en niet naar de frequentie en jaar van oprichting. Daar deze gegevens niet meegenomen worden is het niet te bepalen wat de voorkeur van een bank is geweest in het verleden. Ook hier wordt er echter geen correlatieproblemen verwacht en is het dus niet noodzakelijk deze alsnog mee te nemen.

Twee variabelen die niet expliciet onderzocht worden in dit onderzoek, maar niet weggelaten kunnen worden bij het toetsen van de clusters vanwege verwachtte correlatie zijn het exportniveau van het thuisland naar het gastland en de taalovereenkomst tussen beide landen.

Het exportniveau, besproken in Focarelli & Pozzolo (2000) is mogelijk van belang voor het follow-the-client principe. Als er veel handel van het thuisland richting het gastland is, kan dit betekenen dat veel bedrijven uit het thuisland zaken doen met het gastland. Daar een bank volgens bovengenoemd principe ook zijn services aan de klanten uit het thuisland wil aanbieden bij hun internationale vestigingen zal het mogelijk eerder geneigd zijn een eigen vestiging te openen in het gastland.

De tweede, mogelijk belangrijke, variabele is de taalovereenkomst tussen het gastland en het thuisland. Een taalovereenkomst kan wellicht iets aangeven over het gemak waarmee een bank zich in het gastland kan vestigen. Taal vormt in dit geval geen barrière en zorgt dat men de doelstellingen van de moedermaatschappij beter kan communiceren. Buch en DeLong (2004) en Focarelli & Pozzolo (2005) geven het belang aan van deze variabele. De reden dat deze variabele terugkomt in de clustertoetsen is de mogelijke correlatie met de variabele cultuurverschil. Buch en DeLong (2004) geven aan dat dit een belangrijke overeenkomst kan zijn tussen culturen.

Aan het eind van dit hoofdstuk zal aangetoond worden vanuit welke overweging de indeling in clusters heeft plaatsgevonden en waar deze clustering toe dient. Daarna zullen ook bovenstaande twee relevante variabelen besproken worden.

5.3 Data per variabele

Ter bevordering van de overzichtelijkheid vindt u hier, voorafgaand aan het bespreken van de data per variabele, Tabel A. Tabel A laat per variabele in de derde tot en met de vijfde kolom zien welk verband verwacht wordt tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Deze verwachting is opgesteld uit de hypothesen die op hun beurt opgesteld zijn uit de aanbevelingen die voortkwamen uit de literatuur. Kolom zes tot en met acht geeft de correlaties tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen zoals deze naar voren zal komen uit de data.

Tabel A Correlatie uit steekproef en verwachte verbanden op basis van literatuuroverzicht

Verwachte Verwachte Verwachte

# Variabele teken B* teken S* teken totaal* Branches Subsidiaries Totaal S en B

1 Totale activa + + + 0,60 0,38 0,54 2 Restricties thuisland Aandelen ? ? ? -0,03 0,05 0,01 Verzekeringen ? ? ? -0,15 0,03 -0,06 Vastgoed ? ? ? -0,18 0,04 -0,07 Totaal restricties ?/+ ?/+ ?/+ -0,20 0,05 -0,07

3 Bruto Nationaal Product gastland ? ? ? 0,40 0,09 0,29

4 Restricties gastland

Aandelen - + ? -0,09 -0,17 -0,14

Verzekeringen - + ? -0,11 -0,24 -0,19

Vastgoed - + ? -0,21 -0,25 -0,25

Totaal restricties - + ? -0,19 -0,30 -0,27

5 Bruto Nationaal Inkomen per inwoner - - - 0,48 0,48 0,54

6 Belastingtarief + - ? -0,12 -0,07 -0,10 7 Afstand ? ? ? 0,01 -0,12 -0,07 8 Δ PDI absoluut ? ? ? -0,06 -0,12 -0,11 Δ IDV absoluut ? ? ? -0,09 -0,21 -0,19 Δ MAS absoluut ? ? ? 0,03 -0,16 -0,08 Δ UAI absoluut ? ? ? 0,09 -0,16 -0,04 * significantieniveau ongedefinieerd

Op basis van dezelfde overweging als bij Tabel A, dat het de overzichtelijkheid ten goede komt, vindt u hier ook Tabel B. Tabel B geeft een overzicht van de nog te bespreken beschrijvende statistiek per variabele. In deze tabel wordt de grootte (n), het gemiddelde, de mediaan, en de maximale- en minimale waarden en de standaard deviatie per steekproef weergegeven.

Tabel B Beschrijvende statistiek variabelen per hypothese

# Variabele N Gemiddelde Mediaan Maximum Minimum Std. Dev.

1 Bezittingen 61 422 195 1530 29 442 Branches 61 5,75 4,00 27,00 0,00 5,78 Subsidiaries 61 4,93 2,00 24,00 0,00 6,41 2 Restricties thuisland Aandelen 61 1,07 1,00 2,00 1,00 0,25 Verzekeringen 61 1,93 2,00 4,00 1,00 0,58 Vastgoed 61 1,81 1,00 4,00 1,00 1,07 Totaal restricties 61 4,71 4,00 7,00 3,00 1,40 Branches 61 4,20 3,00 1,40 0,00 3,81 Subsidiaries 61 3,25 1,00 1,60 0,00 4,40 Totaal S en B 61 7,46 5,00 2,90 0,00 7,26

3 Bruto Nationaal Product gastland 89 182 26 4533 0,14 559

Branches 89 2,63 2,00 13,00 0,00 2,91 Subsidiaries 89 2,30 1,00 9,00 0,00 2,32 Totaal S en B 89 4,93 3,00 20,00 0,00 4,69 4 Resticties gastland Aandelen 59 1,83 2,00 4,00 1,00 0,77 Verzekeringen 59 2,81 2,00 4,00 1,00 0,97 Vastgoed 59 2,98 3,00 4,00 1,00 0,96 Totaal restricties 59 7,63 7,00 1,10 3,00 1,99 Branches 59 3,02 2,00 1,30 0,00 2,86 Subsidiaries 59 2,58 2,00 9,00 0,00 2,56 Totaal S en B 59 5,60 4,00 2,00 1,00 4,87

5 Bruto Nationaal Inkomen per inwoner 83 11079 7690 48700 650 10824

Branches 83 2,75 2,00 13,00 0,00 2,91 Subsidiaries 83 2,37 2,00 9,00 0,00 2,41 Totaal S en B 83 5,12 3,00 20,00 0,00 4,77 6 Belastingtarief 87 26,66 30 38,5 0 8,38 Subsidiaries 87 3,51 2,00 36,00 0,00 5,18 Branches 87 2,84 2,00 23,00 0,00 3,68 Totaal S en B 87 6,34 3,00 59,00 0,00 8,54 7 Afstand 298 6504 6992 19263 59 4197 Subsidiaries 298 0,97 1,00 6,00 0,00 1,03 Branches 298 1,15 1,00 6,00 0,00 1,11 Totaal S en B 298 2,12 1,00 1,10 1,00 1,69 8 Δ PDI 262 -16,89 -14,00 52,00 -93,00 25,86 Δ IDV 262 26,15 29,50 71,00 -64,00 27,66 Δ MAS 262 -0,37 4,00 63,00 -96,00 25,52 Δ UAI 262 -1,58 0,00 86,00 -70,00 32,68 Branches 262 1,15 1,00 6,00 0,00 1,13 Subsidiaries 262 0,97 1,00 6,00 0,00 1,04 Totaal S en B 262 2,12 1,00 11,00 1,00 1,72 Δ PDI absoluut 253 24,53 22,00 93,00 0,00 18,99 Δ IDV absoluut 253 31,96 30,00 71,00 0,00 19,90 Δ MAS absoluut 253 20,24 17,00 96,00 0,00 15,82 Δ UAI absoluut 253 24,67 22,00 70,00 0,00 17,47 Branches 253 1,11 1,00 6,00 0,00 1,09 Subsidiaries 253 0,95 1,00 6,00 0,00 1,03 Totaal S en B 253 2,07 1,00 11,00 1,00 1,66

Omvang van de overnemende bank

De gebruikte basisdata voor het onderzoek is een samenvatting van de data uit Bankscope en

is weergegeven in Tabel 1. In Tabel 1 is v

an elk van de 65 banken de totale waarde neergezet alsmede het aantal subsidiaries en branches dat iedere bank telt.

I

n welk land specifiek iedere bank een subsidiary of branch heeft, is weggelaten, maar is alleen het totaal neergezet per bank. De specifieke kennis per land komt terug in andere variabelen. De steekproef bestaat zoals eerder vermeld uit 65 banken in 16 verschillende landen in West-Europa. Tabel C geeft een overzicht per land in plaats van per bank.

Tabel C Overzicht van het aantal subsidiaries en branches en banken per thuisland

Land # Banken # Subsidiaries # Branches Land # Banken # Subsidiaries # Branches

Oostenrijk (AT) 5 28 17 Engeland (GB) 6 29 49

Belgie (BE) 2 30 14 Griekenland GR) 3 10 9

Zwitserland (CH) 2 7 23 Ierland (IE) 1 1 0

Duitsland (DE) 10 23 47 Italie (IT) 5 18 8

Denemarken (DK) 2 1 3 Luxemburg (LU) 1 1 8

Spanje (ES) 5 33 29 Nederland (NL) 3 8 28

Finland (FI) 2 4 4 Portugal (PT) 4 6 13

Frankrijk (FR) 10 96 85 Zweden (SE) 4 6 14

Gemiddeld 4,1 18,8 21,9

Totaal 65 301 351

Tabel C laat zien dat er vooral veel banken in de top 100 uit Frankrijk en Duitsland komen en dat Ierland en Luxemburg eigenlijk weinig rol van betekenis spelen. De grootte van de omvang per bank komt duidelijker naar voren in Tabel 1. Tabel 1 geeft de waarde van de bank weer als het totaal aan bezittingen in Amerikaanse dollars. De 65 banken hebben een gemiddeld vermogen van ruim 411 miljard dollar waarbij het Zwitserse UBS AG de grootste bank is met een vermogen van $1.533 miljard dollar en het Duitse Volkswagen Bank GmbH de kleinste met een vermogen van $29 miljard dollar.

Bankrestricties van het thuisland

In deze variabele wordt gekeken naar de bankrestricties zoals aangegeven door Barth, Caprio & Levine (2001). Barth, Caprio & Levine (2001) kijken naar vijf soorten restricties, te weten de restricties tan aanzien van securities (handel in aandelen/effecten), insurance (handel in verzekeringen), real estate (handel in vastgoed), Bank ownership of nonfinancial firms en nonfinancial firm ownership of banks. Deze laatste twee restricties kijken of banken geen financiële instellingen mogen hebben en vice versa. Daar dit onderzoek alleen geïnteresseerd is in banken die financiële instelling acquireren of bezitten, worden deze laatste twee restricties niet meegenomen. In Figuur 1 is het overzicht te zien van de bevindingen van Barth, Caprio & Levine (2001) voor 107 landen.

Figuur 1: regelgevingsrestricties op bankactiviteiten

Bron: Barth, Caprio & Levine (2001)

Opvallend in Figuur 1 is dat bank activiteiten rondom vastgoed de meeste restricties kennen en rondom aandelenhandel de minste. Onze steekproef van 65 banken geeft nagenoeg eenzelfde beeld en is te zien in Tabel 2. Elke van de restricties kan een waarde aannemen van 1 tot 49, waarbij een één het minst en vier het meest beperkend betekend. Uit Tabel 2 blijkt dat de gemiddelde restrictie op aandelenhandel 1,08 is, die op verzekeringen 1,92 en op vastgoed 1,77. Hierbij zijn de restricties op verzekeringactiviteiten dus het hoogst. De gegevens van Barth, Caprio & Levine (2001) zijn afkomstig van de wereldbank10.

Bruto Nationaal Product van het gastland

De gegevens uit de steekproef van Bankscope die niet naar voren komen in de variabele van de totale activa per bank worden in deze variabele gebruikt en zijn te zien in Tabel 3. Hier is per gastland aangegeven hoeveel verschillende banken er een subsidiary en/of branch hebben. Per land is tevens aangegeven wat het Bruto Nationaal Product is. Deze gegevens zijn afkomstig van de Wereldbank11. Aangezien niet over alle 104 landen deze data beschikbaar waren, is er een steekproef ontstaan van 91 landen met in totaal 257 subsidiaries en 308 branches. Het gemiddelde BNP, te zien in deel B van Tabel 3, in de hele wereld is 242 miljard dollar. Het gemiddelde BNP van de steekproef uit dit onderzoek van 91 landen ligt hoger met 324 miljard dollar. Dit is echter vooral te danken aan de uitschieter Verenigde Staten met een bruto nationaal product van 12.416 miljard dollar. Het gemiddelde van de 16 landen van de top 65 banken, ligt een stuk hoger met 921 miljard dollar.

9 De schaalverdeling van Barth, Caprio & Levine (2001) is als volgt. 1 = unrestrited (onbeperkt) 2 = permitted (toegestaan) 3 = restricted (beperkt) en 4 = prohibited (verboden).

10 Wereldbank. Website: http://siteresources.worldbank.org/INTRES/Resources/469232- 1107449512766/Caprio_2000_activities.xls

Bankrestricties van het gastland

Voortbordurend op de restricties van het thuisland is hierbij gekeken naar de ondernemingsrestricties ten aanzien van banken in het gastland. Ook voor deze landen hebben Barth, Caprio & Levine (2001) dit uitvoerig beschreven. De data zijn eveneens afkomstig van de Wereldbank Databank12. Deze data zijn terug te zien in van Tabel 4. Tabel 4 laat zien dat de gemiddelde restrictie voor aandelenhandel 1,85 is, voor verzekeringen 2,81 en voor vastgoed 2,98. Deze verhouding is in overeenkomst met de bevindingen van Figuur 1 uit Barth, Caprio & Levine (2001) waar de restricties op het vastgoed ook het hoogst zijn. De totale steekproef bestaat uit 62 landen die samen gastheren zijn voor 204 subsidiaries en 252 branches van de 65 gastbanken.

Bruto Nationaal Inkomen per inwoner van het gastland

Op eenzelfde manier als bij het BNP, is hier per land aangegeven hoeveel verschillende banken er een subsidiary en/of branch hebben. Per land is nu, in plaats van het BNP, aangegeven wat het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) is per inwoner. Deze gegevens uit Tabel 5 zijn afkomstig van de Wereld

Bank13. Aangezien niet over alle 104 landen deze data beschikbaar waren, is er een steekproef

ontstaan van 85 landen met in totaal 249 subsidiaries en 302 branches. Zoals te zien in deel B van Tabel 5 is het gemiddelde BNI per inwoner in de hele wereld 7.252 internationale dollars. Dat van onze steekproef van 85 landen ligt iets hoger met 11.188 internationale dollars. In tegenstelling tot de variabele waarin het BNP besproken wordt, is dit niet gestoeld op enkele uitschieters. Het gemiddelde van de 16 landen van de top 65 banken, ligt een stuk hoger met gemiddeld 31.836 internationale dollars.

Belastingtarief voor bedrijven in het gastland

In Tabel 6 is eveneens per land uiteengezet hoeveel verschillende banken er een subsidiary en/of branch hebben. Per land is tevens de corporate tax rate aangegeven: het belastingtarief voor bedrijven. Deel A laat zien dat het gemiddelde belastingtarief voor de 86 gastlanden waarover gegevens bekend zijn 26,7% bedraagt. Over de resterende 28 gastlanden was geen, of te weinig, bekend. In een aantal gevallen betrof het hier ‘belastingparadijzen’. Omdat het echter niet te achterhalen viel wat het uiteindelijke belastingtarief was, zijn ze hier niet meegenomen. Verderop in dit onderzoek, in de conslusie, wordt hier op in gegaan. Het gemiddelde van de 16 thuislanden, te zien in deel B, ligt met 27,8% iets hoger. De gegevens zijn uit de databank van The Heritage Foundation14. In de steekproef van 86 gastlanden zitten 247 subsidiaries en 305 branches.

12Wereldbank. Website: http://siteresources.worldbank.org/INTRES/Resources/469232- 1107449512766/Caprio_2000_activities.xls

13World Bank Development Indicators Database, Wereldbank, 1/5/2007 14The Heritage Foundation is een Amerikaanse denktank. www.heritage.org

Afstand tussen gastland en thuisland in kilometers

Tabel 7 zet elk thuisland van een bank af tegen elk gastland waarin het met een subsidiary en/of branch is vertegenwoordigd. Met behulp van de gegevens, afkomstig uit de databank van het CEPII15, is berekend wat het aantal kilometers is op basis van het artikel van Head & Mayer (2002)16. Deze steekproef geeft een totaal van 298 landencombinaties waarbij de gemiddelde afstand 6.504 kilometer is. Deze steekproef geeft een totaal van 290 subsidiaries en 342 branches en is daarmee bijna volledig ten opzichte van de initiële gegevens uit Bankscope. In deel B van Tabel 7 wordt ook gekeken naar de gegevens van de 16 landen van de top 65 banken. Per land wordt kort neergezet wat het gemiddelde is. Hierbij valt op dat de noordelijk gelegen landen van West Europa en dan voornamelijk Finland en Denemarken het gemiddeld gezien dichter bij huis houden. Daarnaast valt uit deel A op dat Franse banken relatief veel in Afrika zitten en Spaanse banken relatief veel in Zuid-Amerika. Hier speelt de taal waarschijnlijk een grote rol.

Cultuurverschillen tussen gastland en thuisland

Zoals eerder uitgelegd werd, wordt er bij de cultuurverschillen gekeken naar de vier cultuurdimensies van Geert Hofstede17. Evenals Tabel 7 zet Tabel 8 elk thuisland van een bank af tegen elk gastland waar het zich met een subsidiary en/of branch heeft gevestigd. Hieruit komt een totaal van 263 combinaties met 255 subsidiaries en 302 branches. Voor elk van de vier variabelen van Hofstede (Tabel 8), is het verschil tussen het thuisland van een bank en het gastland gespecificeerd. Een negatief getal betekent hier dus dat de waarde in het gastland hoger ligt dan in het thuisland.

Gemiddeld gezien blijkt het grootste verschil in waarden in de variabele PDI (hiërarchie) te zitten. Blijkbaar zijn West-Europese landen een stuk minder hiërarchisch dan in de rest van de wereld, maar is de West-Europese cultuur wel een stuk individueler (IDV) ingesteld. De overige verschillen zijn met -3,5 voor de mannelijkheid van een cultuur (MAS) en -3,8 voor de onzekerheidstolerantie van een land (UAI) een stuk kleiner. Zoals eerder al aangegeven in het literatuuroverzicht, is er niet voor gekozen een totaal te maken in de cultuurverschillen, daar hier op basis van de literatuur geen rechtvaardiging voor bestaat. Deel B van Tabel 8 geeft ook per elk van de 16 landen de verschillen weer. Hierbij valt op dat vooral Oostenrijk (-62,8) en Ierland (-40) in verhouding een laag hiërarchische cultuur hebben. Opgemerkt moet worden dat de gegevens van Ierland slechts op 1 bank