• No results found

Dit onderzoek beschrijft de invloed van verschillende variabelen op de keuze voor een subsidiary, branch of combinatie als grensoverschrijdend mechanisme. Met behulp van de bestaande literatuur is er gezocht naar variabelen waar een duidelijk verband is geconstateerd en/of waar er binnen de literatuur nog onduidelijkheid bestaat ten aanzien van het verband. De basis van het onderzoek is gestoeld op een steekproef van de top 65 banken in West Europa. Deze bezaten in de periode 2005 subsidiaries en branches in totaal 104 gastlanden buiten West Europa.

In dit hoofdstuk zal per variabele besproken worden wat de conclusies zijn die getrokken kunnen worden uit de resultatenanalyses van de enkelvoudige regressies en de meervoudige regressies uit de clusters. Deze resultaten worden tegen het licht gehouden van de uitkomsten van het literatuuroverzicht door het bevestigen danwel verwerpen van de hypothesen. Tabel P op de vorige bladzijde kan hier wederom als overzichtstabel worden gebruikt.

8.1 Conclusies per variabele

Omvang van de overnemende bank

Zoals gebleken uit de analyse heeft de hoogte van het aantal bezittingen van een bank een positieve invloed op alle drie de afhankelijke variabelen, te weten branches, subsidiaries en totaal aan S en B. Hiermee wordt hypothese 1 verworpen. Deze hypothese verwachtte geen verband tussen het totale aantal branches en subsidiaries en het totaal van de activa van een bank. Hypothese 1a en 1b worden niet verworpen daar er inderdaad een significant verband is tussen de omvang van een bank en het aantal subsidiaries of branches. Het feit dat het aantal branches sterker beïnvloed wordt dan het aantal subsidiaries, lijkt het follow-the-client principe te bevestigen. Dit volgen van de klanten uit het thuisland gebeurt namelijk, voornamelijk met behulp van branches is het buitenland. Dit principe lijkt eveneens te worden bevestigd bij de losse vergelijkingen waar er een positief significant verband is voor het aantal branches maar een niet significant verband is voor het aantal subsidiaries.

Bankrestricties van het thuisland

De resultaten van zowel de losse vergelijkingen als van het cluster van de variabele over de bankrestricties laten zien dat restricties in het thuisland geen enkel significante invloed hebben op het aantal branches en subsidiaries in het buitenland. Hypothese 2 veronderstelde ook dat er geen verband was tussen de bankrestricties in het thuisland en het aantal subsidiaries en/of branches en er is dus geen bewijs gevonden om deze hypothese te verwerpen. Naar alle waarschijnlijkheid is het verschil tussen de landen te klein om er een conclusie uit te kunnen trekken. Cerutti et al. (2007) laten bij een grotere steekproef namelijk wel significante resultaten zien. Daarnaast is het aannemelijk dat

West-Europese landen dusdanig ontwikkelde banksystemen kennen, dat deze geen belemmering vormen voor de grensoverschrijdende groei van haar eigen banken. Wat opvalt, is dat de richting van het verband wel eens wil verschillen tussen de losse vergelijkingen en het cluster. Dit is te verklaren door het feit dat het allemaal niet significante resultaten zijn met een bijzonder lage regressiecoëfficiënt waardoor hier snel een ander resultaat uit kan komen zonder dat hier een conclusie aan te verbinden is.

Bruto Nationaal Product van het gastland

Het BNP in relatie tot het aantal subsidiaries en/of branches laat eenzelfde resultaat zien als de variabele over de omvang van een bank. Ook hier is bij de resultaten uit het cluster een positief significante invloed op het aantal subsidiaries en/of branches geconstateerd. Dit betekent dat hoe hoger het BNP, hoe meer vestigingen van een bank er in het buitenland zullen zijn. Dit is niet in lijn met de theorie van Buch (1999) die aangeeft dat er vooral gebruik gemaakt wordt van het BNP door middel van de kapitaalmarkt, de markt die voornamelijk door een branch wordt benut. Kijken we naar de resultaten die voortkomen uit de losse vergelijkingen, dan lijkt deze theorie wel meer te kloppen omdat de invloed op de subsidiaries hier niet significant is.

Kijkend naar de hypothesen betekent dit dat de bijbehorende hypothese verworpen wordt. De hypothese wordt namelijk verworpen omdat er wel een significant verband is ontdekt, waar dit door non-samenhorigheid in de literatuur niet aan te geven was. De verwachting van de literatuur dat een lagere BNP juist ruimte biedt voor groei die in het bijzonder aantrekkelijk is voor de subsidiaries, wordt dus niet ondersteund in dit onderzoek. Wellicht is er een stabiele basis nodig wil dit gelden en is dit wel het geval als we alleen kijken naar de top 50 landen op basis van BNP. Hier is de stabielere basis namelijk een bepaalde ondergrens van het BNP die hoger ligt dan het gemiddelde uit onze steekproef.

Bankrestricties van het gastland

De conclusie die op basis van de literatuur kan worden getrokken is dat er een significant negatieve invloed is van de restricties van het gastland op het aantal branches en een positief verband voor het aantal subsidiaries. Hiermee wordt bedoeld dat hoe hoger de restrictie, hoe minder vestigingen van een bank zich in het gastland bevinden.

Op basis van de resultaten uit het cluster wordt duidelijk dat in geen van de gevallen de restricties in het gastland invloed hebben op het aantal branches en/of subsidiaries in een gastland en dat de conclusies uit de literatuur dus niet te bevestigen vallen. De resultaten die voortkomen uit de losse vergelijkingen geven een ander resultaat voor de subsidiaries. Hier blijkt er zelfs een negatief en significant verband te zijn tussen de restricties van het gastland en het aantal subsidiaries. Dit gaat in tegen de verwachtingen van Blandon (2000), Barth (2000) en Focarelli & Pozzolo (2005), die aangaven dat de striktheid van de regels een positief effect zou hebben op het aantal subsidiaries. In plaats van dat deze restricties een aantrekkende kracht lijken te hebben omdat er wat te halen valt

blijkt het toch eerder af te schrikken. Het idee dat er mogelijke winst te behalen valt komt voort uit het feit dat het anders niet nodig is de bancaire sector zo goed te verdedigen tegen buitenlandse inmenging.

Aangezien alleen de resultaten die voortkomen uit het cluster geïnterpreteerd worden, zullen de negatief significante resultaten voor het aantal subsidiaries niet meegenomen worden bij bekijken van de hypothesen. Ten aanzien van de hypothesen betekent dit dat hypothese 4, welke geen verband verwacht tussen de restricties in het gastland en het totaal aan S en B niet verwerpen. Hypothese 4a en 4b, welke een positief verband verwachten ten aanzien van het aantal subsidiaries en een negatief verband verwachten ten aanzien van het aantal branches kunnen niet worden bewezen en moeten aldus worden verworpen.

Bruto Nationaal Inkomen per inwoner van het gastland

De resultaten uit de losse analyses van de variabelen laten een significant positieve invloed zien van het BNI op het aantal subsidiaries en branches. Daarnaast worden deze resultaten versterkt door de, in

verhouding tot andere variabelen, hoge R2. Hoe hoger het BNI per inwoner in een land, hoe

interessanter het dus is als bank om je er te vestigen. Dit gaat echter tegen de resultaten uit de meeste artikelen in maar wordt wel ondersteund door Yamori (1998), Goldberg & Johnson (1990) en Claessens, Demirgúc-Kunt & Huizinga (2000). Op basis van de meeste literatuur werd een negatief verband verwacht dat voornamelijk het argument zou ondersteunen dat banken een laag BNI als teken van mogelijkheid tot groei in een land zouden zien. De resultaten uit dit onderzoek lijken echter meer het idee te steunen dat er bij landen met een hoog BNI per inwoner wat te halen valt en andersom niet. De resultaten uit het cluster zien wel een positief, maar geen significant verband. Ook de regressiecoëfficiënten geven geen aanleiding om aan te nemen dat bij een grotere steekproef dit wel significante resultaten kan geven. Waarschijnlijk is dit het geval omdat het BNP in de vergelijking een dusdanig sterke rol opeist. Aangezien we echter conclusies op basis van de resultaten uit het cluster moeten trekken dienen we zowel hypothese 5 als 5a te verwerpen, daar dezen, zoals hierboven aangegeven een negatief verband verwachtte.

Belastingtarief voor bedrijven in het gastland

De bestaande literatuur gaf aan dat een hoog belastingtarief een kans voor branches zou kunnen zijn om belasting te ontduiken door het vestigen van een branch in het buitenland. Tevens werd beweerd dat een hoog belastingtarief de winstgevendheid en daarmee de aantrekkelijkheid van een subsidiary in gevaar zou kunnen brengen. In ons onderzoek hebben wij echter geen significante verbanden kunnen vinden in zowel de losse als de clustertoetsen. Hierdoor moeten we de aannames uit de literatuur loslaten en vinden wij, in tegenstelling tot de bij hypothese 6a en 6b verwachtte verbanden, geen significant verband tussen het belastingtarief van het gastland en het aantal branches en/of subsidiaries. De algemene hypothese 6, die voor het totaal van S en B geen verband verwacht, blijft

overeind. Een belangrijke kanttekening bij dit onderzoek is dat bekende belastingparadijzen als de Bermuda, Cayman Islands en Virgin Islands niet meegenomen waren door gebrek aan informatie. In veel van de gevallen is er zeer waarschijnlijk een bijzonder laag belastingtarief23, maar zijn er andere constructies waarover onduidelijkheid bestaat. Mogelijk levert dit onderzoek andere resultaten op als deze landen wel mee waren genomen. Uit het aantal branches en subsidiaries van deze landen kon wel opgemaakt worden dat het gemiddelde iets boven het gemiddelde van de steekproef ligt, maar niet dat er een duidelijke voorkeur is voor een van beide uitbreidingsmechanismen.

Fysieke afstand tussen gastland en thuisland

Dit onderzoek laat alleen een significant verband zien voor het aantal subsidiaries. Hier blijkt dat de afstand een negatieve invloed heeft op het 5% niveau in de losse vergelijking en op het 10% niveau in de clustervergelijking. Dit lijkt de beweringen van onder andere Soussa (2004), Buch (2000) en Grosse & Goldberg (1991) te ondersteunen, al is de R2 bij de losse vergelijkingen in verhouding tot andere variabelen erg laag. De afstand heeft mogelijk dus een negatieve invloed op de invloed die uit te oefenen is vanuit het hoofdkantoor. Het lijkt echter waarschijnlijker dat de afstand iets zegt over het verschil in cultuur en aangezien met name een subsidiary te maken krijgt met die lokale cultuur lijkt dit een plausibel argument. Deze resultaten maken dat Hypothese 7 verworpen wordt. Hypothese 7 beweerde dat er een significant negatief verband is tussen de fysieke tussen het gastland en thuisland en het totaal aan S en B. Hypothese 7a, welke aangaf dat de reactie van het aantal subsidiaries en branches afzonderlijk op de fysieke afstand tussen gastland en thuisland gelijk zou zijn, wordt verworpen.

Cultuurverschillen tussen gastland en thuisland

De variabele over de cultuurverschillen van Hofstede24 heeft gekeken of dit cultuurverschil, zoals net al even aangestipt, daadwerkelijk invloed heeft. Deze resultaten van deze variabele lijken bovenstaande conclusie te ondersteunen daar er in de clusteranalyse een significant negatieve invloed gevonden wordt voor het aantal subsidiaries door de cultuurverschillen in individualiteit (IDV) en mannelijkheid (MAS) en er geen conclusie getrokken kan worden ten aanzien van het aantal branches behalve dan het positief significante effect van het verschil in onzekerheidstolerantie (UAI). Specifiek bekeken blijkt dit negatieve verband voor de subsidiaries en het positieve verband van de UAI op branches geen stand te houden voor het totaal aan S en B. Het negatieve verband van de hoogte van de cultuurverschillen, significant of niet, lijkt voor de hand liggend aangezien dit aangeeft dat hoe kleiner de verschillen zijn, hoe beter het is. Vanuit de logische gedachtegang viel dit te verwachten omdat een

23 Onderzoek op Internet gaf aan dat het veelal bijzonder lage tarieven betreft voor winstbelasting, maar dat er andere vormen van belasting betaalt dienen te worden. Een voorbeeld van deze informatie vindt u op

www.lowtax.net en www.lawandtax-news.com

24 Ter informatie: PDI = hiërarchie, IDV = individualiteit, MAS = mannelijkheid en UAI = onzekerheidstolerantie van een cultuur.

klein verschil het makkelijker zou moeten maken voor een buitenlandse bank om zich te vestigen en aan te passen aan de in het gastland heersende cultuur. De cultuurshock zou in het geval van kleine verschillen minder groot zijn. Des te meer is het dus verrassend dat een groter verschil in onzekerheidstolerantie van een cultuur juist een positief effect heeft op het aantal branches. Wellicht is dit te verklaren met het feit dat uit Tabel 8 te zien is dat gemiddeld genomen de onzekerheidstolerantiescore van de gastlanden licht hoger is dan die van de thuislanden. Vanuit de beredenering dat een bank bij uitstek moet zorgen voor zekerheid willen de mensen in een land waar de onzekerheidstolerantie relatief hoog is misschien wel juist dat een bank toch dat stuk zekerheid biedt dat ze in het dagelijkse leven niet verlangen. Voor de hand ligt echter om deze te beredeneren vanuit de internationale klanten van een bank uit het thuisland. In een land waar de onzekerheidstolerantie in verhouding tot het thuisland groter is, zal een bedrijf zijn bankzaken liever regelen bij een bank uit het thuisland dan een bank van het gastland. Dit geeft een bank reden om zijn klanten van deze service te voorzien door het oprichten van een branch. Dit is in lijn met de stelling van Grosse & Goldberg (1994).

Deze resultaten maken het dat hypothese 8, waarin geen verband wordt verwacht tussen het aantal branches en/of subsidiaries en het cultuurverschil tussen de landen gedeeltelijk verworpen wordt. Hypothese 8a verwachtte niet dat subsidiaries een sterker of juist minder sterk verband zouden geven in relatie tot de cultuurverschillen dan het aantal branches. De relatie van het aantal subsidiaries als gevolg van de cultuurverschillen is echter significant voor 2 van de variabelen en voor slecht 1 van de variabelen van het aantal branches. Dit betekent dat hypothese 8a verworpen wordt.

Tot slot zal er ook nog kort worden stilgestaan bij de variabelen exportniveau en taalovereenkomst. Zoals van tevoren verwacht was, is gebleken dat het exportniveau een sterk positieve invloed heeft op het aantal subsidiaries en/of branches in het buitenland. Deze hoogte van de handel die het gastland met het thuisland drijft zorgt kennelijk voor kennis over- en verbondenheid met het gastland en maakt het interessant voor een bank om er zich te vestigen. Het feit dat er veel bedrijven uit het thuisland handel drijven en in het gastland dus ook bankzaken willen doen zou het follow-the-client principe volledig ondersteunen. De verwachting dat dit echter voornamelijk voor branches aantrekkelijk zou zijn wordt echter niet gedeeld daar ook het aantal subsidiaries positief beïnvloedt wordt.

De verwachtte positieve invloed van de taalovereenkomst wordt niet bevestigd door de clustertoets. Dit is in lijn met de conclusies van Focarelli & Pozzolo (2005). Wel is hier een positief verband zichtbaar en voor het aantal subsidiaries en totaal aan S en B ligt de p-waarde van de regressiecoëfficiënten dicht bij een betrouwbaarheidsniveau. Wellicht dat een grotere steekproef wel significantie zou kunnen bewijzen.

8.2 Conclusie ten aanzien van de vraagstelling en doelstelling

De resultaten van de testen rondom de acht verschillende variabelen maken het mogelijk een antwoord te geven op de probleemstelling. De probleemstelling bestond uit de vraag op welke manier bepaalde variabelen een invloed hebben op de keuze voor een subsidiary en/of branch.

Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogte van de activa van de acquirerende bank, de hoogte van het Bruto Nationaal Product en in mindere mate de hoogte van het Bruto Nationaal Inkomen per inwoner van het gastland een positieve invloed hebben op de keuze om een branch te vestigen in het gastland. Ten aanzien van de keuze voor subsidiaries blijken de afstand tussen de landen en de cultuurverschillen individualiteit en mannelijkheid een negatieve invloed te hebben, maar blijkt het Bruto Nationaal Inkomen per inwoner van dat land weer een positieve invloed te hebben.

Kijken we naar cross border banking in het algemeen dan blijkt uit dit onderzoek dat de interesse in een land als vestigingsmogelijkheid positief beïnvloed wordt door de hoogte van de activa van de moederbank, de hoogte van het Bruto Nationaal Product en in mindere mate de hoogte van het Bruto Nationaal Inkomen per inwoner van het gastland. Deze interesse in het gastland blijkt in geen van de variabelen significant negatief beïnvloed te worden.

Ten aanzien van de doelstelling heeft dit onderzoek een breed beeld kunnen geven van discussie in de bestaande literatuur omtrent de invloed van acht belangrijke variabelen op het aantal branches en/of subsidiaries in een gastland. Daarnaast heeft het een aantal van de in de literatuur bestaande verwachtingen kunnen bevestigen en anderen kunnen verwerpen. Daarnaast heeft dit onderzoek de bestaande variabele cultuurverschil een nieuwe draai gegeven door het te bekijken vanuit de cultuurverschillentheorie zoals opgesteld door Geert Hofstede. Tenslotte heeft dit onderzoek, door zich alleen te focussen op West-Europese banken als thuisbank, de kans op vergeten variabelen in de steekproef geprobeerd te verkleinen.