• No results found

voor de arbeidsmarkt

4. D E ARBEIDSMARKT VAN 2014 TOT

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de meest recente projecties die de Nationale Bank van België (NBB) opstelt in het kader van de halfjaarlijkse macro-economische projecties van het Eurosysteem (Broad Macroeconomic Projection Exercise – BMPE), die door de Europese Centrale Bank (ECB) worden gecoördineerd. Het is belangrijk aan te stippen dat die projecties 'bij ongewijzigd beleid' worden opgesteld, dit wil zeggen dat niet de voorstellen, maar alleen de werkelijk toegepaste of goedgekeurde maatregelen in aanmerking worden genomen.

Het conjunctuurherstel ondersteunt de banencreatie

Dankzij het in de loop van 2013 begonnen economische herstel zou de Belgische economie dit jaar netto opnieuw banen kunnen creëren. De naar verwachting ongeveer 12 000 extra werkenden (gemiddeld + 0,3 %) zouden de verliezen van het voorgaande jaar helemaal goedmaken. Deze groei zou zich in 2015 voortzetten (+ 0,5 %) en nog meer toenemen in 2016 (+ 0,7 %), terwijl de economische groei zou versnellen van 1,3 % in 2014 tot 1,7 % in 2016. Over de projectieperiode zou de werkgelegenheid aldus met 65 000 eenheden toenemen.

Vooraleer extra personeel aan te werven, reageren de ondernemingen in de eerste plaats op een herneming van de activiteit door hun intensieve productiemarge te benutten, met name door de stijging van de productiviteit per uur en de toename van de gemiddelde arbeidsduur. Pas wanneer deze hefbomen zijn aangewend en de toenemende vraag wordt bevestigd, doen de ondernemingen een beroep op extra arbeidskrachten. In 2014 zouden de productiviteitswinsten, met een stijging van 0,7 %, de facto de voornaamste hefboom vormen inzake aanpassing aan het verloop van de activiteit. Het aantal gewerkte uren per persoon (met inbegrip van het aantal gewerkte uren van de zelfstandigen) zou met 0,3 % toenemen en dit groeitempo zou aanhouden in 2015 en 2016. Hierdoor zou opnieuw worden aangesloten bij de gemiddelde arbeidsduur van vóór de crisis, wat niet het geval is wanneer de loontrekkenden afzonderlijk worden beschouwd. De productiviteitsgroei per uur zou tot aan het einde van de projectieperiode ongeveer op hetzelfde niveau blijven. Vanaf 2015 zou de toename van het totale in de economie aangewende arbeidsvolume derhalve in hogere mate worden vertaald in banencreatie dan in een langere arbeidsduur.

Tabel 8 – Activiteit, volume en werkgelegenheid

(voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens, jaargemiddelden, in veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) 2013 2014r 2015r 2016r Bbp naar volume 0,2 1,3 1,6 1,7 Arbeidsvolume -0,3 0,6 0,7 1,0 Binnenlandse werkgelegenheid in personen -0,2 0,3 0,5 0,7

Productiviteit per uur 0,5 0,7 0,8 0,7

Vergelijking van de werkgelegenheidsvooruitzichten van de Nationale Bank van België en van het Federaal Planbureau

Op 5 juni 2014 publiceerde het Federaal Planbureau (FPB) zijn macro-economische vooruitzichten in het kader van de economische begroting. De groeiraming van de werkgelegenheid in 2014 laat vergelijkbare cijfers zien tussen het FPB en de Nationale Bank, namelijk respectievelijk 14 000 en 12 000 extra personen. Voor 2015, daarentegen, verwacht het FPB 12 000 werkenden meer dan het door de Nationale Bank voorspelde aantal (een toename met respectievelijk 34 000 en 22 000 eenheden).

Naast de toepassing van econometrische modellen die eigen zijn aan elke instelling, kan een verschil in de verwachte groei van de economische activiteit worden aangehaald, met een volgens het FPB grotere dynamiek in 2015 (1,8 %, tegen 1,6 % volgens de NBB). Het verschil is nog groter indien de verwachte groei van de toegevoegde waarde in de marktsector in 2015 wordt beschouwd: volgens het FPB zou die 2,2 % bedragen (tegen 1,5 % in 2014). Volgens de Nationale Bank zou de groei van een vergelijkbaar concept - de toegevoegde waarde in de private sector - in 2015 slechts 1,8 % bedragen (tegen 1,3 % in 2014).

Vergelijking van de vooruitzichten van juni van het Federaal Planbureau (FPB) en van de Nationale Bank van België (NBB)

FPB NBB

2013 2014r 2015r 2013 2014r 2015r

Verandering in duizenden

personen Verandering in duizenden personen

Bevolking op arbeidsleeftijd 14,8 13,2 14,6 Bevolking op arbeidsleeftijd 14,8 13,2 14,6 Beroepsbevolking1 15,1 33,3 24,1 Beroepsbevolking 15,0 29,0 16,0

Binnenlandse werkgelegenheid -9,6 13,6 34,3 Binnenlandse

werkgelegenheid -9,7 11,9 21,5 Loontrekkenden -15,3 14,9 33,5 Loontrekkenden private

sector2 -15,4 8,4 15,2

Zelfstandigen 6,6 2,6 1,3 Zelfstandigen 6,6 6,1 7,4

Werkgelegenheid bij de

overheid -1,0 -3,8 -0,5 Loontrekkenden overheidssector -0,9 -2,6 -1,2 Werkloosheid 24,5 19,7 -10,3 Werkloosheid 24,5 17,1 -5,5

Procentuele verandering Procentuele verandering

Loontrekkenden "marktsector" -

personen -0,4 0,5 1,2 Loontrekkenden "private" sector - personen -0,5 0,3 0,5 Loontrekkenden "marktsector" -

uren -0,5 0,8 1,3 Loontrekkenden "private" sector - uren -0,7 0,6 0,8 Loontrekkenden "marktsector"

– gemiddelde duur (per verschil) -0,1 0,3 0,1 Loontrekkenden "private" sector – gemiddelde duur -0,2 0,3 0,3

p.m. Bbp naar volume 0,2 1,4 1,8 p.m. Bbp naar volume 0,2 1,3 1,6

1 Met uitzondering van oudere werklozen

2 Totaal loontrekkenden – loontrekkenden van de overheidssector (S13).

Wat de verdeling van het verloop van het arbeidsvolume tussen personen en gemiddelde arbeidsduur betreft, verwacht de NBB een bescheiden opleving van de gewerkte uren per persoon voor de gehele economie (+0,3 % per jaar); voor de loontrekkenden in de private sector alleen wordt desondanks niet het niveau van de gemiddelde arbeidsduur van vóór de crisis

gehaald. Het totale volume wordt in 2015 en 2016 overigens vooral opgedreven door de werkgelegenheid. Het FPB verwacht dan weer nauwelijks enige heropleving op het vlak van de gemiddelde arbeidsduur; de opvering van de vraag heeft dus sneller de aanwerving van nieuwe werknemers tot gevolg.

Tegelijkertijd is de projectie van de beroepsbevolking van de Nationale Bank minder dynamisch dan die van het FPB, zodat het verwachte verloop van de werkloosheid – ondanks een verschillende werkgelegenheidsgroei in 2015 – relatief dicht bij elkaar aansluit. Het zij opgemerkt dat beide instellingen dezelfde demografische projecties hanteren.

Onder invloed van een gunstigere conjunctuur zou het aantal zelfstandigen verder toenemen, hoewel het minder ondersteund wordt door ingezetenen van de nieuwe EU-lidstaten die voortaan van dezelfde toegangsvoorwaarden tot de Belgische arbeidsmarkt genieten als de overige Europese burgers. Het aantal loontrekkenden in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken zou in 2014 licht dalen en het overheids- en onderwijspersoneel zou voor het derde opeenvolgende jaar afnemen. Bij de werknemers in de ‘overige diensten’ (waartoe onder meer de gezondheidszorg behoort) zou het personeelsbestand daarentegen met bijna 10 000 personen toenemen. Dit tempo zou in 2015 en 2016 aanhouden. Over deze periode zouden er in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken respectievelijk ongeveer 4 000 en 11 000 loontrekkenden bijkomen. Daarentegen zou de werkgelegenheid in de overheidssector verder worden afgebouwd, zij het tegen een trager tempo dan in 2014. Vier opeenvolgende jaren van dalende werkgelegenheid in deze sector is uitzonderlijk; het is vooral toe te schrijven aan het niet vervangen van natuurlijke afvloeiingen. Ten slotte zouden de in het kader van het dienstenchequesysteem gesubsidieerde banen - die zich grotendeels in de conjunctuurgevoelige branches situeren – de banencreatie verder schragen, zij het tegen een vanaf 2014 verzwakkend tempo.

Tabel 9 – Aanbod van en vraag naar arbeid

(voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens, jaargemiddelden, veranderingen in duizendtallen t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)

2013 2014r 2015r 2016r Bevolking op arbeidsleeftijd 15 13 15 13 Beroepsbevolking 15 29 16 16 Nationale werkgelegenheid -10 12 22 31 Grensarbeiders 0 0 0 0 Binnenlandse werkgelegenheid -10 12 22 31 Loontrekkenden -16 6 14 22 Conjunctuurgevoelige bedrijfstakken -24 -2 4 11 Overheid en onderwijs -1 -3 -1 0 Overige diensten 8 10 11 11 Zelfstandigen 7 6 7 9 Niet-werkende werkzoekenden1 25 17 -6 -15 p.m. Geharmoniseerde werkloosheidsgraad (15- 64 jaar) 8,5 8,6 8,5 8,2 p.m. Geharmoniseerde werkgelegenheidsgraad (20-64 jaar) 67,2 67,0 67,2 67,5

Bronnen: FPB, ADS, INR, RVA, NBB.

1 De reeds in de werkgelegenheid opgenomen werknemers van de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen

(PWA) worden geweerd uit het aantal werkzoekenden.

De groei van de beroepsbevolking blijft gematigd…

De activiteitsgraad steeg in 2014 als gevolg van de gunstige conjunctuursituatie en een aantal arbeidsmarkthervormingen die onder meer de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt verminderen van personen aan het einde van de loopbaan. De beroepsbevolking zou derhalve met 29 000 personen toenemen in 2014. In 2015 en 2016 zou die toename ongeveer 16 000 personen bedragen.

Over de projectieperiode wordt geen significante stijging van de activiteitsgraad verwacht. Dit is, enerzijds, het geval omdat de opgetekende structurele ontwikkelingen weinig ruimte laten voor een toekomstige stijging. De (geharmoniseerde) activiteitsgraad van de mannen bleef de laatste jaren stabiel (ongeveer 73 %) en ligt dicht bij zijn langetermijngemiddelde. Vanuit een veel lager aanvangsniveau liet de activiteitsgraad bij de vrouwen in het verleden een duidelijke opwaartse tendens optekenen, die voornamelijk werd geschraagd door de hogere participatie van vrouwen van 55 jaar en ouder. Dit effect van de verlenging van de loopbaanduur neemt echter geleidelijk af naarmate het cohorte-effect uitdooft. Anderzijds zij eraan herinnerd dat de ramingen opgesteld worden onder de hypothese van ongewijzigd beleid.

… net als die van de bevolking op arbeidsleeftijd

De gehanteerde demografische vooruitzichten zijn de door het Federaal Planbureau (FPB) in maart 2014 opgestelde vooruitzichten31. De groei van de in België wonende bevolking op

arbeidsleeftijd is sinds 2010 duidelijk afgezwakt. De toename van het aantal 15- tot 64-jarigen, dit is de leeftijdsgroep waarmee de beroepsbevolking het best overeenstemt, daalde tot 15 000 personen in 2013, tegen een jaargemiddelde van ongeveer 40 000 sinds 2000, en een maximumstijging van 70 000 in 2007. Over de prognoseperiode van de Nationale Bank (2014- 2016) zou de bevolking op arbeidsleeftijd met gemiddeld 14 000 personen per jaar stijgen.

31 In vergelijking met de voorgaande versie van de demografische vooruitzichten werd de toename van de totale

bevolking neerwaarts herzien, vooral voor de periode tot 2020 (stijging verlaagd met bijna 20 000 personen in 2014; met 8 000 in 2020). Dit wordt voornamelijk verklaard door de daling van het saldo van de nettomigraties.

Grafiek 12 – Verandering van de bevolking op arbeidsleeftijd

(15-64 jaar, gemiddelde veranderingen op jaarbasis, in duizenden personen)

Bron: ADS-FPB, Demografische vooruitzichten 2013-2060.

De bevolking op arbeidsleeftijd zou vanaf het einde van de jaren 2010 tot aan het einde van de jaren 2030 met gemiddeld 9 000 personen per jaar afnemen, met een dieptepunt van 21 000 personen aan het einde van de jaren 2020. De activiteitsgraad van deze bevolkingsgroep moet bijgevolg worden opgetrokken teneinde het aanbod aan arbeidskrachten op een peil te handhaven waarmee aan de behoeften van de economie kan worden voldaan. Rekening houdend met de gelijktijdige verdere stijging van het aantal personen van 65 jaar en ouder, is deze mobilisering tevens geboden om de lasten van de vergrijzing van de bevolking op een bredere basis te laten steunen. De bevolking op arbeidsleeftijd zou nadien evenwel weer gaan toenemen, maar de stijging zou nooit meer dan 10 000 personen bedragen (met uitzondering van het jaar 2060).

Er zijn twee redenen voor de vertraging van de toename van de bevolking op arbeidsleeftijd. Enerzijds zwakte de nettomigratiestroom af, onder andere als gevolg van een verstrenging van het stelsel van de gezinshereniging in 2011, maar wellicht ook wegens de minder gunstige economische omgeving. Volgens het Federaal Planbureau32 zou de inbreng van de migratie in de

bevolking verder dalen, onder meer gelet op het relatieve verloop van de levensstandaard in de EU dat België relatief minder aantrekkelijk zou maken. De bijdrage van het migratiesaldo tot de groei van de totale bevolking zou derhalve van 80 000 personen in 2010 dalen tot 28 000 tien jaar later.

32 Federaal Planbureau en ADS (2014), Demografische vooruitzichten 2013-2060 – Bevolking, huishoudens en

Anderzijds zorgde een cohorte-effect ervoor dat de uitstroom uit de bevolking op arbeidsleeftijd sneller toenam dan de instroom. Ter illustratie: tussen 2000 en 2013 steeg het aantal potentiële instromers op de arbeidsmarkt, namelijk de categorie 20- tot 24-jarigen, met ongeveer 10 %, terwijl de toekomstige uitstromers, namelijk de 60- tot 64-jarigen, met meer dan 25 % toenamen. Vanaf 2014 zou een stijging van het aantal 60- tot 64-jarigen worden opgetekend, in combinatie met een daling van het aantal 20- tot 24-jarigen. Deze tegengestelde bewegingen zouden aan het einde van de jaren 2020 moeten omslaan, met een groter aantal 20- tot 24-jarige instromers.

Grafiek 13 – Verandering van de bevolking op instroomleeftijd op de arbeidsmarkt (20-24 jaar) en de bevolking op uitstroomleeftijd op de arbeidsmarkt (60-64 jaar)

(gemiddelde veranderingen op jaarbasis, in duizenden personen)

Bron: ADS-FPB, Demografische vooruitzichten 2013-2060.

De werkloosheid zou pas in 2016 duidelijk afnemen

Tegen deze achtergrond zou het aantal werkzoekenden in 2014 nog met 17 000 eenheden stijgen – tot gemiddeld een piek van 600 000 werklozen –, terwijl de geharmoniseerde werkloosheidsgraad van de 15- tot 64-jarigen nog licht zou toenemen tot 8,6 %. Pas vanaf 2015 zou het aantal werkzoekenden dalen: aanvankelijk in lichte mate, vervolgens ten belope van 15 000 personen in 2016. Evenzo zou de daling van de geharmoniseerde werkloosheidsgraad pas in 2015 aanvangen en zich in 2016 voortzetten.

Hoge Raad voor de Werkgelegenheid

Deelname aan de