• No results found

Bijdrage van de voornaamste bedrijfstakken in België en in de gewesten

voor de arbeidsmarkt

1. R ECENT VERLOOP VAN DE BEDRIJVIGHEID EN DE WERKGELEGENHEID

1.3. Bijdrage van de voornaamste bedrijfstakken in België en in de gewesten

In totaal liep de binnenlandse werkgelegenheid tussen 2012 en 2013 met 10 000 personen terug. Deze daling was te wijten aan het verloop van het aantal werknemers, meer bepaald in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken7. Net als de voorgaande jaren werd de werkgelegenheid

ondersteund door het aantal zelfstandigen, dat met 7 000 personen is gegroeid.

De 'gevoelige' bedrijfstakken hadden te kampen met een nettoverlies van werknemers vanaf 2012, dat toenam tot gemiddeld 24 000 in 2013. De werkgelegenheid ging het sterkst achteruit In de industrie (-13 000 personen), gevolgd door de handel (-8 000 personen). Die omvangrijke daling in de industrie was echter al voorheen aan de gang. Sinds 2008 nam het aantal werknemers er met 66 000 eenheden af (-11 %). Anders dan tijdens de grote recessie, werd de bedrijfstak ‘overheid en onderwijs’ onlangs ook getroffen (1 000 personen minder), onder meer omdat sommige met pensioen gaande personen niet werden vervangen, tegen de achtergrond van de begrotingsconsolidatie op diverse beleidsniveaus. Die afname is uitsluitend toe te schrijven aan het schrappen van arbeidsplaatsen bij de overheid, want in het onderwijs werden nog banen gecreëerd. Daartegenover leverde de sterk gesubsidieerde bedrijfstak ‘overige niet- marktdiensten’ (hoofdzakelijk gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening), net als tijdens de voorgaande jaren, een positieve bijdrage tot de werkgelegenheid met 8 000 extra eenheden. Net als in 2012 was die steun echter heel wat geringer dan gemiddeld beschouwd tussen 2008 en 2011.

Andere gesubsidieerde banen, zoals de jobs die worden uitgeoefend in het kader van het stelsel van de dienstencheques, bleven eveneens de werkgelegenheidscreatie bevorderen, ten belope van 8 000 netto-indienstnemingen (op basis van de RSZ-telling). Ook die banen namen niet meer even snel toe als in 2008 en 2009, onder meer wegens de geleidelijke verzadiging van de vraag en de beperking van het maximale aantal uren dat bij eenzelfde particulier kan worden gewerkt, maar waarschijnlijk ook wegens de opeenvolgende prijsstijgingen van de cheques die de rechtstreekse financiële bijdrage van de gebruikers vormen.

6 De in het kader van DynaM (op basis van de administratieve bronnen van de RSZ en de RSZPPO) bekendgemaakte

gegevens betreffende de jobcreatie en -destructie per bedrijfstak waren op de afsluitingsdatum van dit verslag maar tot 2012 gepubliceerd.

7 Namelijk de branches landbouw; industrie; bouwnijverheid; productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en

gekoelde lucht; productie en distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering; handel; reparatie van auto's en motorfietsen; vervoer en opslag; verblijfsaccommodatie en restaurants; informatie en communicatie; financiële activiteiten en verzekeringen; exploitatie van en handel in onroerend goed; vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten.

Tabel 1 - Binnenlandse werkgelegenheid per bedrijfstak

(jaar-op-jaarveranderingen in duizenden personen, tenzij anders vermeld)

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2013 Niveau Werknemers, waarvan: 69 -13 24 54 1 -16 3 794 Co nj un ct uu r- ge vo el ig e be dr ijf st ak ke n Landbouw, bosbouw en visserij 1 1 1 1 0 0 20 Industrie 1 -27 -19 -2 -6 -13 546 Bouwnijverheid 5 2 1 4 0 -5 214 Handel, vervoer en horeca 12 -6 2 9 -2 -8 847 Informatie en communicatie 3 0 -2 0 1 -1 95 Financiële activiteiten en verzekeringen -3 -1 -2 1 -1 3 132

Verhuur en handel van

onroerend goed 1 2 0 0 0 0 20 Zakelijke dienstverlening 27 -8 22 20 2 -1 481 Totaal 46 -38 3 32 -6 -24 2 353 N ie t- m ar kt - di en st en Overheid en onderwijs 10 14 7 4 -1 -1 804 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 12 14 19 17 10 8 493 Overige diensten 1 -3 -5 2 -3 0 143 Totaal 23 25 21 22 7 8 1 441 Zelfstandigen 10 5 6 10 9 7 752 Binnenlandse werkgelegenheid 79 -9 30 63 10 -10 4 546 Bron: INR.

Ondanks de in het recente conjunctuurklimaat opgetekende daling, creëerde de Belgische economie nog steeds werkgelegenheid, waarvan het peil nu hoger ligt dan vóór de grote recessie. Er kan echter worden vastgesteld dat de trend tot banenvernietiging in de marktsector van de economie zich voortzet: vooral de industrie werd getroffen, onder meer als gevolg van elementen met betrekking tot het concurrentievermogen, zowel op het vlak van kosten als niet-kosten (weinig gunstige productspecialisatie, impact van de crisis op de Europese handelspartners, enz.). De volledige gesalarieerde werkgelegenheid geniet een of andere vorm van verlaging van socialezekerheidsbijdragen of loonsubsidies. Het is echter doorgaans niet deze extensieve definitie die in aanmerking wordt genomen wanneer wordt gesproken over gesubsidieerde banen. Gegeven de bestaande werkgelegenheidsstatistieken, kunnen gesubsidieerde banen worden gedefinieerd op basis van een selectie van bedrijfstakken, naargelang van hun doel. Het gaat daarbij om een benadering aangezien in feite alle bedrijfstakken in min of meerdere mate ondersteund worden. Aldus kunnen de bovengenoemde conjunctuurgevoelige bedrijfstakken en de niet-marktdiensten, waaronder de tak 'overheid en onderwijs' en de 'overige niet- marktdiensten’ (die de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening en de 'overige diensten' omvatten, die sterk worden gesubsidieerd door de overheid), worden onderscheiden.

Op basis van deze gegevens steeg de totale binnenlandse werkgelegenheid in België tussen 2008 en 2013 met 83 000 personen, waarvan 49 000 loontrekkenden. De facto werd deze groei echter uitsluitend gedreven door de niet-marktdiensten. Het aantal werknemers in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken daalde dan weer met 33 000 personen, hoewel ze over de periode een belangrijk deel van de ongeveer 60 000 extra dienstenchequebanen8 voor hun

rekening namen.

Wanneer de analyseperiode wordt uitgebreid tot de jaren 2000-2013, om de invloed van de crisis te temperen, werden voor een totale stijging van de gesalarieerde werkgelegenheid met 382 000 personen in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken 126 000 extra werknemers opgetekend en in de niet-marktdiensten 256 000. Er zij aan herinnerd dat het gesubsidieerde stelsel van de dienstencheques werd ingevoerd in 2003 en dat de meeste van de aldus gecreëerde banen worden toegewezen aan marktbranches.

Het beeld ziet er enigszins verschillend uit wanneer wordt teruggeblikt tot het begin van de momenteel door het INR gepubliceerde werkgelegenheidsreeksen. Tussen 1995 en 2013 nam de gesalarieerde werkgelegenheid met 619 000 personen toe: tijdens die periode lagen de bijdragen van de 'gevoelige' takken en de niet-marktbranches dichter bij elkaar (respectievelijk +286 000 en +334 000 personen), maar ook hier geeft het aandeel van de niet-marktbranches de toon aan. Het zijn dus de rechtstreeks door de overheid gefinancierde en de sterk gesubsidieerde bedrijfstakken die het meest hebben bijgedragen tot de groei van de gesalarieerde werkgelegenheid in België, ongeacht de beschouwde periode tussen 1995 en 2013, en dat zelfs indien in aanmerking wordt genomen dat de meeste dienstenchequebanen voorkomen in de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken.

Tabel 2 - Bijdrage van de voornaamste bedrijfstakken tot de werkgelegenheidsgroei

Niveau in

duizenden Veranderingen in duizenden 2013 2013-1995 2013-2000 2013-2008

Totaal aantal werknemers, waarvan: 3 794 619 382 49

Conjunctuurgevoelige bedrijfstakken 2 353 286 126 -33

Niet-marktdiensten, waarvan: 1 441 334 256 82

Overheid en onderwijs 804 116 101 23

Overige niet-marktdiensten 637 218 155 59

p.m. Dienstencheques 117 117 117 61

Totale binnenlandse werkgelegenheid 4 546 671 431 83

Bronnen: INR, RSZ.

8 Situatie eind 2012. In de loop van dat jaar raamde IDEA Consult, dat zich baseert op RVA-gegevens, het aandeel van

de werknemers in het stelsel van de dienstencheques die in dienst zijn van bedrijven uit de private marktsector (waaronder de uitzendsector) op 68 %.

België is zeker geen uitzondering ter zake. Gedurende de periode 2008-2013 kon ook in Groot- Brittannië een daling van de totale gesalarieerde werkgelegenheid worden vermeden dankzij de niet-marktsector. In Frankrijk, Denemarken, Italië, Nederland en Finland9 maakte banencreatie in

de niet-marktdiensten het mogelijk de omvang van de daling van de werkgelegenheid te beperken. In Duitsland en Oostenrijk, waar de werkgelegenheid tussen 2008 en 2013 ook toegenomen is, ondersteunde daarentegen vooral de marktsector (die de conjunctuurgevoelige branches omvat) dat verloop. In Zweden droeg vooral de niet-marktsector bij aan de groei, maar vernietigde de marktsector geen banen.

Grafiek 3 – Groei van de gesalarieerde werkgelegenheid van 2008 tot 2013 en bijdrage van de bedrijfstakken van de marktsector in de EU-15

(in procentpunt)

Bron: EC (nationale rekeningen).

Wordt de referentieperiode verlengd, dan onderscheidt België zich echter duidelijk. Van de landen van de EU-15 waarvoor gegevens beschikbaar zijn10, overschreed gedurende de periode

1995-2013 immers enkel in Duitsland de netto banencreatie in de niet-marktdiensten eveneens die in de marktsector.

9 Gedurende de periode 2008-2012 voor Frankrijk en Italië.

10 In die vergelijking ontbreken Ierland, Griekenland en Spanje, waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn voor de

Wat Duitsland betreft, kan erop worden gewezen dat de banencreatie niet enkel werd ondersteund door directe subsidies maar ook door versoepelingen van de regelgeving, bijvoorbeeld via het statuut van mini-jobs. Zulks impliceert dat enkel door de werkgever sociale bijdragen moeten worden betaald, tegen een verminderd tarief. Er is geen inkomensbelasting, afgezien van een eveneens door de werkgever verschuldigde forfaitaire belasting ten belope van 2 %. Het moet worden aangestipt dat die banen de werknemer geen recht geven op sociale zekerheid.

In België zijn iets meer dan zes op de tien loontrekkenden werkzaam in de conjunctuurgevoelige branches. Dit gemiddelde verhult evenwel duidelijke verschillen tussen de gewesten. Zo werkte in Vlaanderen in 2012 (het laatste beschikbare jaar in de regionale rekeningen) twee derde van de loontrekkenden in die branches, tegen ongeveer 57 % in Wallonië en in Brussel. In de laatste twee gewesten waren de overheid en het onderwijs goed voor respectievelijk 25 % en 28 % van de gesalarieerde werkgelegenheid, tegen 17 % in Vlaanderen.

Uit dezelfde analyse als hierboven blijkt dat het in Brussel eveneens de niet-marktdiensten waren die de werkgelegenheidscreatie ondersteunden, ongeacht of een lange periode (vanaf 2003, het eerste beschikbare jaar in de NACE 2008) of enkel de periode 2008-2012 wordt beschouwd. In Vlaanderen, daarentegen, hebben de conjunctuurgevoelige bedrijfstakken en de niet- marktdiensten sinds 2003 elk ongeveer 100 000 banen gecreëerd, maar tijdens de recente periode die de crisis omvat, konden alleen de niet-marktdiensten de banenvernietiging beperken. In Wallonië, ten slotte, was de werkgelegenheidsgroei sinds 2003 bijna gelijk verdeeld over de ‘gevoelige’ en de sterk gesubsidieerde bedrijfstakken, terwijl het vanaf 2008, zoals in de rest van het land, vooral deze laatste waren die een toename van de werkgelegenheid in de hand werkten.

Tabel 3 – Opsplitsing van de binnenlandse werkgelegenheid naar gewest volgens de voornaamste bedrijfstakken

(verandering in duizenden, tenzij anders vermeld)

Brussel Vlaanderen Wallonië

2012,

niveau 2012-2003 2012-2008 niveau 2012, 2012-2003 2012-2008 niveau 2012, 2012-2003 2012-2008 Totaal werknemers, waarvan: 620 21 12 2 177 207 29 1 010 112 24 Conjunctuurgevoelige bedrijfstakken 353 -12 -4 1 451 109 -11 573 58 5 Niet-marktdiensten, waarvan: 267 33 16 727 98 40 436 54 18 Overheid en onderwijs 177 24 11 377 35 7 248 18 5 Overige niet- marktdiensten 91 9 4 349 63 33 188 36 13 Zelfstandigen 73 16 7 454 32 15 217 9 7 Binnenlandse werkgelegenheid 694 37 19 2 632 238 44 1 227 121 31 Bron: INR.