• No results found

Creatieve beleidsvoering

In document Nederland en de creatieve stad (pagina 55-66)

Hoofdstuk 2 Creatief cultuurbeleid in Nederlandse steden

2.1 Groningen

2.1.5 Creatieve beleidsvoering

Eerder is al opgemerkt dat Florida niet ingaat op de beleidsvoering zelf maar eerder op de kenmerken die een stad aantrekkelijk maakt voor de creatieve klasse. Er zijn twee punten die enigszins te maken hebben met de manier van beleidsvoering. Zo geeft Florida aan dat top-down beslissingen minder effect hebben dan wanneer

beslissingen meer deze bottom-up tot stand zijn gekomen. Daarom zouden projecten binnen of beter: vanuit de gemeenschap, gericht op diversiteit en creativiteit beter zijn

56 voor de economie. Daarnaast zou volgens Florida de creatieve gemeenschap niet top-down ontstaan, maar bottom-up vanuit de gemeenschap. In de reader 2009-2012 stond hierover het volgende:

“Er wordt bij het Nieuw Lokaal Akkoord [met betrekking tot wijkvernieuwing] gewerkt vanuit de filosofie ‘vertrouwen in de buurt’: meer zeggenschap voor wijkbewoners en hun organisaties, meer samenhang op wijkniveau, en bevordering van zelfredzaamheid. Gemeente en corporaties hebben in het kader hiervan in 14 wijken wijkteams opgericht. Met De wijk als werkplaats willen we hier inhoudelijk en financieel bij aansluiten.” (24,

r2009-2012)

Vervolgens stond er in de reader van 2009-2012 ook:

“We willen er graag aan bijdragen dat Groningen ook in de toekomst een popstad blijft, dat

er ruimte komt voor artistieke diversiteit en dat talenten kansen krijgen. Maar we weten ook dat popmuziek gebaat is bij spontaniteit: pop komt van onderop. De gemeentelijke rol ligt daarom vooral in het scheppen van goede voorwaarden en het geven van impulsen.”

(41, r2009-2012)

Beleidsmedewerker Rozema gaf tijdens het interview aan dat beleid niet meer vanuit een ivoren toren wordt gevormd, maar dat er veel met burgers wordt overlegd:

“Die fase van dat we alleen maar achter het bureau zitten is echt voorbij. We zijn nog wel heel bureaucratisch maar dat is echt wel een slag die we de afgelopen jaren gemaakt hebben. Beleid schrijf je zonder dat je er met het werkveld, met burgers, met mensen die er toe doen, geïnventariseerd hebt wat er in moet komen staan. Als je dat dan hebt gedaan en je hebt een goede selectie ervan gemaakt dan is het schrijven van een nota eigenlijk alleen nog maar het opschrijven van wat we gezamenlijk vinden dat er zou moeten gebeuren.”

(bijlage, interview Groningen)

Daarnaast vertelde Rozema dat de gemeente uiteindelijk wel degene is die de knopen doorhakt en de grote, overkoepelende visie voor ogen houdt:

“Ik denk omdat je elkaar nodig hebt, als je draagvlak voor je beleid wil… en ik vind het pas

interessant als er draagvlak voor is, als je samen weet waar je heen wilt en als je met elkaar in gesprek bent kun je elkaar ook overtuigen. Je zit niet altijd op een lijn natuurlijk. Het museum vindt dat zij het meeste geld moeten krijgen, en een ander vindt weer dat zij het meeste geld moeten krijgen. Dus daar moet je uiteindelijk als politiek wel een besluit in nemen, maar je kunt wel aan uitwisseling van informatie doen en kijken of je de doel, de doelen daarboven, dat je die wel met z’n allen probeert te bereiken. En dat gebeurt ook.

57

Alleen weet je, uiteindelijk valt het geld nooit eerlijk de verdelen. Er zijn altijd mensen wel blij mee en mensen minder blij. Maar dat doet niets af aan het proces, hoe je daartoe bent gekomen. En dat is wel steeds, ja democratischer wou ik niet zeggen, maar steeds meer inspraak.” (bijlage, interview Groningen)

In tegenstelling tot Florida spreekt Landry uitgebreid over op welke manier een creatieve stad beleid voert, over welke denkwijzen, methoden en strategieën hier bij horen. Een onderdeel hiervan is dat het verleden, heden en de toekomst van de stad met elkaar in verbinding staan. Hierin moet een balans worden gevonden, zo stelt Landry. In de nota’s van het Groningse cultuurbeleid stond hierover:

“De adviseurs concluderen dat de geschiedenis van Groningen stad en regio op dit moment niet samenhangend wordt verteld. In een wereld van snelle maatschappelijke

veranderingen is juist de aandacht voor regionale geschiedenis groot: aan de hand van het verleden bepaalt een stad immers zijn identiteit. De link tussen geschiedenis en de

actualiteit zou op de Grote Markt in samenhang met de overige voorzieningen uitstekend tot zijn recht komen.” (15, t2005-2009)

Met de geschiedenis van een stad kan volgens Landry de eigenheid van de stad worden aangegeven. Echter, er is wel een gezonde relatie met de geschiedenis nodig.

Geschiedenis dient een belangrijke plek te krijgen, maar moet voornamelijk bedoeld zijn om vooruit te kunnen kijken, anders bestaat volgens Landry het risico om in het

verleden te blijven hangen.

In de nota van 2009-2012 wordt ingegaan op wisselwerking tussen verleden, heden en toekomst:

“Groningen heeft een lange geschiedenis en traditie van beeldende kunst en van cultuur die in beelden is opgeslagen. Het Groninger Forum kan deze verbeelde geschiedenis weer ontsluiten en aan de hedendaagse realiteit koppelen. (…) Wij willen ook in de komende periode een goede balans houden tussen cultuurhistorische terugblikken, presentatie van actuele beeldende kunst en het bevorderen van nieuwe ontwikkelingen, met name rond de e-culture.” (132, 2009-2012)

Tevens wordt er in de reader van 2009-2012 ingegaan op de relatie tot de Groningse geschiedenis en hoe hiermee om te gaan:

“Het beleidsplan voor de periode 2009-2012 [van de Groninger Archieven] heeft als titel Naar een groter publiek voor de Groningse Geschiedenis. Kerntaken zijn collectiebeheer, digitale presentatie en publiek. De digitale presentatie wordt onder andere vormgegeven

58

door Het verhaal van Groningen, een samenwerkingsproject van de Groningse

erfgoedkoepels en de provincie Groningen. Verder nemen de Groninger Archieven intensief deel aan de voorbereidingen voor het Groninger Forum. Met de vestiging van een front office in het stadshart van Groningen hopen de Groninger Archieven de geschiedenis van Groningen onder de aandacht van een nog groter publiek te brengen.” (49, r2009-2012)

Erfgoed kan ook bij de publieke ruimte horen, zoals monumentale panden. Die horen bij harde infrastuctuur, net zoals andere belangrijke gebouwen of wegen. In een creatieve stad moet er volgens Landry een balans zijn tussen harde infrastructuur en zachte infrastructuur en ligt de focus op mensen in plaats van op het gebruik van land. Hierover was in het cultuurbeleid van Groningen niet veel geschreven, maar wel in de toelichting van de nota 2005-2008 en de reader van 2009-2012:

“Sleutelwoorden in de creatieve industrie zijn ontmoeting en diversiteit. Personen, instellingen en bedrijven moeten elkaar weten te vinden en daar voordeel uit weten te halen. De inrichting van de stedelijke ruimte (de fysieke, sociale en culturele

infrastructuur) speelt een rol bij het creëren van bijzondere combinaties en ontmoetingen.”

(6, t2005-2008)

Weer wordt de creatieve industrie genoemd in plaats van creatieve klasse. Echter, de achterliggende gedachte dat er bij de inrichting van de stedelijke ruimte rekening moet worden gehouden met het sociale structuur, komt hier wel naar voren.

In de reader van 2009-2012:

“Kunst op Straat: Groningen heeft een unieke werkwijze op het gebied van de ontwikkeling van kunstopdrachten in de openbare ruimte. Kenmerken van onze aanpak zijn de hoge kwaliteit van kunstwerken, de nauwe aansluiting bij de nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen en een goede landing van de kunstwerken in de wijken. In de toekomst willen we het Kunst op Straatbeleid verder verbinden met stedenbouwkundige

ontwikkelingen, waardoor het opdrachtenbeleid voor de openbare ruimte nog steviger wordt verankerd in fysieke processen en aansluit bij de verschillende stedelijke structuren.”

(27, r2009-2012)

Uit bovenstaande quote blijkt dat er bij het culturele beleid aandacht is voor hoe stedenbouwkundige en culturele doelen verenigd kunnen worden, zodat mensen er optimaal van kunnen genieten. Hieruit kan afgeleid worden dat er geprobeerd wordt om bij stedenbouwkundige ontwikkelingen ook rekening te houden met cultuur en sociale aspecten. Soort van een zachtere vorm van ‘hard infrastructure’.

59 Landry stelt dat een succesvolle creatieve stad stad creativiteit op alle niveau’s en afdelingen binnen de gemeentelijke organisatie implementeert. Creativiteit moet

volgens hem aan de basis van stedelijk beleid zijn en cultuur onderdeel van alle beleidsgebieden. Zulke opvattingen werden tijdens de bestudering van de Groningse nota’s niet veel gevonden, maar er waren wel een aantal zaken die hier mee

resoneerden. Zo stond er in de nota 2005-2008:

“Kunst kan ook een middel zijn om sociaal-maatschappelijke doelstellingen te bereiken. Participatie aan kunstprojecten kan er bij mensen die buiten de boot dreigen te vallen toe leiden dat ze weer mee gaan doen of dat hun gevoel van eigenwaarde opgevijzeld wordt.”

(22, 2005-2008)

Hieruit blijkt dat kunst (dus niet cultuur) soms wel wordt gebruikt voor andere doeleinden dan intrinsieke kunstzinnige effecten, wat er op zou kunnen duiden dat kunst, en misschien ook cultuur, wordt ingezet bij andere beleidsterreinen, zoals integratiebeleid.

In de nota van 2009-2012:

“We zien cultuur als belangrijke basis voor stedelijke en economische ontwikkeling; we willen duurzaam bouwen. We zoeken samenwerking in kansrijke sectoren.” (59,

2009-2012)

Tijdens het interview gaf beleidsmedewerker Rozema aan dat er weinig sprake is van creativiteit binnen de gemeente:

“Creativiteit, ja dat is lastig. Je moet allemaal formulieren en stempels en handtekeningen en .. ja, de besluitvorming is niet zo heel creatief vind ik zelf. Er is wel een open mind binnen de Raad en het College, ook heel veel van mijn collega’s om het wel anders te doen. Volgens mij is dit College ook wel van, niet te veel bureaucratie, maar wat sneller dingen, ja nou goed. Het blijft overheidsgeld he, je moet het altijd verantwoorden, dus je zit altijd, je kunt ook niet zomaar met bakken uitgeven en wel zien wat het wordt. Maar we zouden wel meer cultuurmodellen van niet alles hoeft meteen te lukken. En veel van ons geld zit natuurlijk in gevestigde instellingen, zoals de Oosterpoort, de Schouwburg, Martiniplaza, het Groninger Museum. Zit daar creativiteit in het Groninger Museum? Niet de nieuwe creativiteit die we zoeken.” (bijlage, interview Groningen)

Rozema geeft hier aan dat geld vast zit binnen grote culturele instellingen, waardoor er weinig ruimte overblijft voor wat hij ‘nieuwe creativiteit’ noemt. Tevens gaf hij aan bij welke beleidsterreinen creativiteit en cultuur belangrijk zijn:

60

“Nee, de afdeling boekhouding, financiën en zo, weet je, daar speelt dat helemaal niet. Die zijn veel meer intern gericht. Ik denk dat dit vooral speelt bij de afdeling evenementen, cultuur, sport, economische zaken. Die zijn er wel van overtuigd. Die komen deze mensen tegen, die komen deze industrie tegen. Die zien het enorme potentieel ervan in de rest van de wereld.” (bijlage, interview Groningen)

Behalve dat volgens Landry een creatieve stad creativiteit binnen de organisatie implementeert en dat cultuur aan de basis van beleid zou moeten staan, is het volgens hem ook belangrijk dat er verbindingen worden gelegd tussen verschillende afdelingen en disciplines binnen de gemeente. Hierdoor vind er uitwisseling plaats tussen

verschillende soorten kennis, Landry noemt dit een holistische strategie. Dit betekent dat een probleem vanuit meerdere perspectieven bekeken wordt, zodat er een

weloverwogen keuze gemaakt kan worden. In de nota van 2009-2012 zien we dat terug: “Cultuurbeleid is méér dan het verdelen van middelen op basis van subsidieaanvragen. In

ons cultuurbeleid willen we veel aandacht geven aan de samenwerking en samenhang met andere overheden en beleidsterreinen.” (100, 2009-2012)

Niet alleen wordt er bij het cultuurbeleid nagedacht over samenwerking met andere beleidsterreinen en overheden, maar een groot aantal instanties waar ze mee te maken hebben:

“Bij de positionering van ons cultuurbeleid denken wij in het bijzonder aan de volgende verbindingen: - rijksbeleid; - provincie; - Noorderlijk cultuurconvenant; - nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen; - stedenbanden en internationale contacten

(noordelijke ontwikkelingsas NOA); - lokale partners Akkoord van Groningen en Groningen Studentenstad;- bedrijfsleven; - Nieuw Lokaal Akkoord; - samenwerking tussen instellingen in de cultuursector; - beleid onderwijs en jeugd; - integratie; - economische zaken; -

ruimtelijke ordening; - evenementenbeleid; - sociale zaken en werkgelegenheid; - duurzaamheid.” (100-106, 2009-2012)

Tevens worden betrokken partijen bij het evenementenbeleid, onderdeel van het cultuurbeleid, gestimuleerd om samen te werken:

“Binnen het evenementenbeleid is een goede afstemming en coördinatie tussen alle betrokken partijen van belang. Die afstemming vindt onder meer plaats in het

maandelijkse gemeentelijke Evenementen Overleg. Deelnemers aan dit overleg onder voorzitterschap van de coördinator binnenstad zijn de diensten OCSW, EZ, het Centraal

61

Meldpunt Evenementen van de Milieudienst, de Groninger City Club en Marketing Groningen. Wanneer nodig schuift ook de provincie aan.” (24, r2009-2012)

Volgens Landry is dit dus een goede zaak. In de reader van 2009-2012 stond ook nog wat vermeld over een holistische strategie:

“Binnen ons eigen gemeentelijk beleid zijn er ook veel belangrijke dwarsverbanden tussen het cultuurbeleid en andere beleidsterreinen. We hebben al geconstateerd dat cultuur een sociaal bindmiddel is. Cultuureducatie speelt daarin een belangrijke rol omdat het de intrinsieke waarde van cultuur overdraagt op kinderen en jongeren. De sociale functie die cultuur heeft, willen we versterken.” (24, r2009-2012)

Beleidsmedewerker Rozema gaf ook aan dat er steeds meer samengewerkt wordt tussen verschillende sectoren. Hij geeft daarnaast aan dat die samenwerking voor hem een belangrijk onderdeel is van de creatieve stad :

“Ik zie ook steeds meer in die sectoren die met elkaar gaan samenwerken.

Gaming-industrie vind ik dan wel een heel mooi voorbeeld, grafisch vormgevers, tekenaars, in Nederland is dat wel een groot ding aan het worden. Dat is wel een heel mooi voorbeeld van waar je verschillende technieken in elkaar ziet overvloeien. Eigenlijk gaat dat

eindproduct, dat daar twintig of dertig verschillende mensen aan meewerken. Voor mij is dat de creatieve stad.” (bijlage, interview Groningen)

Vervolgens vertelde hij dat instellingen vanuit het cultuurbeleid erg worden gestimuleerd om samen te werken”, maar dat dit niet altijd van harte gaat:

“Ja het zou mooi zijn als we dat niet hoeven af te dwingen. Het zou mooi zijn als ze dat vanzelf, maar goed daar zit natuurlijk ook weer een geld verhaal achter. Er zit ook een belangen verhaal achter. Dus dat is best lastig.” (bijlage, interview Groningen)

Een ander onderdeel van Landry’s creatieve stad is een creatieve mindset binnen de stad. Hierover werd zowel tijdens het interview als bij bestudering van de nota’s geen informatie gevonden. Wellicht zou er wel in algemeen gemeentelijk beleid over een mindset binnen de stad worden gesproken. Landry benadrukt daarnaast het belang van sterk leiderschap, waarbij middels een overkoepelende visie meerdere doelen worden samengebracht. Dit kan ingewikkeld zijn, omdat verschillende instellingen, organisaties en personen verschillende doelen hebben. Hoewel er in het cultuurbeleid niet wordt gesproken over het leiderschap van de gemeente, waarschijnlijk omdat zo’n onderwerp eerder in een algemene stedelijke visie wordt besproken. Wel wordt er in de nota van

62 2009-2012 gesproken over het soort leiderschap dat zij geschikt achten voor culturele instellingen:

“Het besturen van culturele instellingen wordt complexer naarmate er meer plannen en langjarige verplichtingen zijn en er meer geld mee gemoeid is. Een aspect van

professionaliteit is een heldere bestuurstijl met duidelijke afspraken en een inzichtelijke handelswijze, zowel binnen de eigen organisatie als in relatie tot de partners, sponsoren en subsidiënten. Bestuurders worden gevraagd op basis van ervaring, netwerk en

betrokkenheid. Dat maakt hen gewild en schaars. Wij vinden het belangrijk dat er voldoende bestuurlijke capaciteit is in de culturele sector.” (83, 2009-2012)

Voor een creatieve stad is het belangrijk om risico’s te nemen en te

experimenteren. Dit legitimeert creatief denken, zo stelt Landry. Daarom kan het goed zijn om te investeren in ‘pilot projecten’ en eventueel zelfs een ‘research and design’ afdeling. In de nota van 2013-2016 wordt vermeld dat er een budget wordt

vrijgehouden voor vernieuwende projecten:

“Opname in onze cultuurnota geschiedt vaak na ‘bewezen kwaliteit’. Als gemeente willen we echter ruimte houden voor vernieuwing in ons aanbod. Daartoe brengen wij

projectbudgetten onder bij de Kunstraad, die openstaan voor nieuwe initiatieven op het gebied van professionele kunst, amateurkunst en community art.” (33, 2013-2016)

Echter, tijdens het interview vertelde Rozema dat hij de gemeente weinig innovatief vindt:

“Weinig. Ik vind onszelf niet heel innovatief. Ook binnen gemeenteland zijn wij niet innovatief. We hebben dan wel het nieuwe werken, dus flexplekken en zo, maar is dat innovatief? Nee eigenlijk ook niet, want bij de vorige gemeente waar ik werkte, werkten we al vijftien jaar geleden zo. Je zoekt wel naar nieuwe manieren, vaak zijn bezuinigingen een mooi instrument om dingen anders te doen. Vaak heeft het wel een negatieve insteek, want er moet personeel uit en je moet het anders organiseren, maar heel innovatief, nee. Er zijn wel gemeenten die daar veel verder in gaan.” (bijlage, interview Groningen)

Niet alleen is het belangrijk om ruimte te houden voor ‘pilot projecten’, het is belangrijk dat informatie over zulke projecten verspreid wordt. Dit kan volgens Landry dienen als positieve stimulans, bij succesvolle projecten, of uitnodigen tot reflectie, bij minder geslaagde projecten. Aangezien er al niet veel informatie gevonden werd over ‘pilot

projecten’, viel het te verwachten dat er geen informatie over het verspreiden van

63 Een creatieve stad is nooit af en maakt daarom gebruik van ‘benchmarking’ en ziet beleid niet als een lineaire ontwikkeling, maar als een cyclisch proces. Aan de hand van ‘benchmarking’ kan een stad kijken hoe deze zich verhoudt tot andere steden. Daarnaast kan gekeken worden naar hoe andere, vergelijkbare steden hun (culturele) beleid aanpakken en kan hier eventueel van geleerd worden. Bij het vormen van Gronings cultuurbeleid wordt zeker ‘benchmarking’ gebruikt, zoals blijkt uit verschillende statements in verschillende nota.

In de nota van 2005-2008 staat hoe Groningen zich verhoudt tot andere steden, en daarmee met welke steden zij zich wel en niet willen vergelijken:

“We willen geen kopie worden van de grotere steden in het midden en westen van het land. Daarom kiezen we in Groningen voor de kwaliteit van relatieve rust en ruimte,

gecombineerd met een bruisende cultuur.” (15, 2005-2008)

Bij ‘benchmarking’ hoort dus ook het vergelijken met andere steden wat betreft werkgelegenheid, dit zien we in de reader van 2009-2012:

“Ook wat werkgelegenheid betreft scoort Groningen goed met een 6e plaats. Van de in totaal 8.171 mensen die werkzaam zijn in de creatieve industrie, zijn 1.694 personen (19,4%) werkzaam in de Kunsten.” (25, r2009-2012)

In de nota 2009-2012 komt aan bod op hoe hoog Groningen staat in de ranglijst van aantal creatieve bedrijven per stad in Nederland:

“Het onderzoek laat zien dat Groningen met 1.696 creatieve bedrijven in de top 5 staat, onder Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en nipt onder Eindhoven. De Kunsten vormen 36,4% van het aantal creatieve bedrijven.” (26, r2009-2012)

In de nota van 2013-2016 wordt besproken hoe Groningen het doet in vergelijking met andere steden op het gebied van cultuur en welke plek ze in willen nemen:

“Groningen is op veel gebieden een culturele topstad en daar zijn we trots op. Op de ranglijst van de Culturele Index – een totaalscore voor de omvang en diversiteit van het cultuuraanbod in een stad – bezetten we de tweede plek, direct achter Amsterdam. Groningen is een echte popstad, ons letteren behoort tot het beste van het land en onze festivals zijn internationaal gewaardeerd. Daar past een stevige ambitie bij en die hebben we: een vaste plek in de top 5 van Nederlandse cultuursteden.” (4, 2013-2016)

Groningen positioneert zich niet alleen als stad, maar samen met andere Noordelijke

In document Nederland en de creatieve stad (pagina 55-66)