• No results found

7 Prudent omgaan met de omgeving “Dit, is nu mijn weg, waar is de uwe? Zo antwoordde ik hun, die mij

7.5 Condities voor maatschappelijke oefening

Bildung en literacy in de omgevingszorg

Ruimtelijke processen zijn een evolutionair geheel van kleine en grote interventies door gebruikers van de ruimte. Prudente omgevingszorg haakt hierop in door op cruciale momenten deze interventies beïnvloeden, hetzij door ze te stimuleren, hetzij door ze tegen te houden. Omgevingswijsheid houdt dan ook in dat er wordt geïnvesteerd in deze kleine interventies en in de mensen die hierin actief zijn. Voortbouwend hierop is het belangrijk dat interactie, leerprocessen en kennisuitwisseling worden georganiseerd om gezamenlijke betekeniscreatie mogelijk te maken. Dit sluit aan bij Weick (1979) die aangeeft dat kleine beslissingen die niet opvallen, vaak belangrijker zijn dan de grote. Met name de beslissingen die een positieve invloed hebben op het collectief geheugen zijn volgens hem belangrijk. Het gaat hierbij vooral om het opbouwen van ervaringen. Collectieve competentieontwikkeling, misschien wel meer te zien als deugd dan als vaardigheid, is daarom belangrijker voor prudent omgevingsbeheer dan het ontwerpen en beslissen over plannen en het uitvoeren van maatregelen. Collectieve competentieontwikkeling werkt vaak beter dan het creëren van kaders en raamwerken. De betekenis die aan de situatie wordt toegekend, lokt namelijk de beslissingen uit, die men zo cruciaal acht.

De voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk gaan over ruimtelijke interventies. Maar in het kader van het vergroten van de competentie tot omgevingszorg, zijn er talloze niet-ruimtelijke interventies mogelijk. Dan gaat het niet meer over natuureducatie, maar over lerend interveniëren (De Haas, 2015). Het klassieke Bildungs-ideaal is dan ook zeer relevant voor het ontwikkelen van omgevings- wijsheid. Volgens dit ideaal behoort het als vanzelfsprekend bij de opvoeding dat men bepaalde kennis heeft, niet alleen van de natuur en het landschap, maar ook van grote ruimtelijke interventies. In dit kader past naast het traditionele onderwijs, het hiervoor genoemde voorstel voor de Oostvaarders- plassen voor het nationale schoolreisje helemaal, evenals een film als De Nieuwe Wildernis over het wildleven in de Oostvaardersplassen. Dit is om verschillende redenen belangrijk: kennis van het verleden helpt mensen zichzelf te positioneren in ruimte en tijd; weerbaarheid ten opzichte van de informatiemaatschappij; uit het stimuleren van zorgvuldigheid en aandachtigheid bij de omgang met de natuur; uit een kwaliteitsbesef; uit het bewaren van een wereld die niet uitsluitend door

economische wetten wordt geregeerd maar ook uit belangeloze interesse. Daarmee zijn de klassieke Bildungs argumenten weergegeven, maar in de schuimende samenleving komt nog een specifiek aspect van Bildung naar voren, namelijk de competenties tot co-creëren. Onder co-creëren verstaan we het leren om zelf initiatieven te nemen in het zorgen voor de omgeving. De competentie om met de overheid te onderhandelen past hier ook bij. Goede voorbeelden zijn hiervoor een essentieel onderdeel. We vallen hiervoor weer terug op Kant, die stelde dat wijsheid niet volgt uit regels, maar dat wel een propedeuse kan worden gevolgd, waarin men goede voorbeelden leert kennen en navolgen.

Gebiedscurriculum

De omgevingszorg in een gebied, stad of wijk is niet alleen een werkproces, waarin plannen worden gemaakt en uitgevoerd, maar ook een leerproces. Aan de hand van Weick bespraken we al hoe het werkproces en het leerproces hand in hand gaan, waarbij continu leren zelfs belangrijker is dan het opstellen van formele plannen. Als leren zo belangrijk is betekent dit dat een gebied, stad of wijk een eigen leerplan of curriculum zou moeten hebben, als ‘omgeving voor de omgevingszorg’. Uitgaande van complexe ontwikkelingen, eigen rollen voor burgers, onzekerheid over de effectiviteit van

overheid, enz. is een schuimende maatschappij een leerplan voor een gebied beter dan een werkplan. Dit zet de omgevingszorg in een heel nieuw kader. Een leerplan of curriculum kan zoals Kessels (1996) dit heeft uitgewerkt voor bedrijven kan ook worden uitgewerkt voor gebieden. Het doel hiervan is om de aanwezige kennis in een gebied zoveel mogelijk te benutten, tot waarde te maken. Het gaat in wezen om een omvangrijk, krachtig leerproces waarin werken en leren samenvallen. Dit leerproces is niet te managen in de zin van plannen maken, sturen, uitvoeren, monitoren. Het is dus geen pleidooi om omgevingsverordeningen te vervangen door leerverordeningen. Het leren zal moeten voortkomen uit intrinsieke motivatie van betrokkenen, voortkomend uit persoonlijke drijfveren, affiniteiten en ambities. Het corporate curriculum heeft betrekking op alle medewerkers van een organisatie, niet alleen op de kenniswerkers daarbinnen. Het gevoel van eigenaarschap en ondernemerschap draagt meer bij aan kenniswerk dan opleiding of formele positie.

Wat zijn de onderdelen van een gebiedscurriculum? Dit beschrijven we hieronder, geheel aan de hand van het werk van Kessels. Kessels onderscheidt zeven functies die wij hieronder hebben

geparafraseerd voor de omgevingszorg. Deze functies moeten worden gelezen als kenmerken van goede maatschappelijke oefening, niet als een door één instantie te organiseren opgaven. Daarom spreken we ook liever over curriculum dan over leerplan. Daarom ook zijn ze hieronder toegelicht als het resultaat van een succesvol scenario van maatschappelijke oefening. Het gaat in dit scenario overigens niet om een burgerinitiatief, ook al lijkt het soms zo. Het kan ook heel goed betrekking hebben op een door de overheid gedreven gebiedsproces. Maar ook kan als leerproces worden opgezet. Onder de landinrichtingsprojecten uit de laatste decennia van de vorige eeuw zijn hiervan goede voorbeelden te vinden.

1. Het organiseren van materiedeskundigheid die direct verband houdt met de vraagstukken die in een gebied spelen.

Het gebied is erin geslaagd om de juiste materiedeskundigheid te mobiliseren. Zowel externe deskundigheid als ervaringsdeskundigheid uit het gebied. De overheid kan dit ondersteunen door bijvoorbeeld een gebiedscommissie of burgerinitiatief een budget voor het inhuren van materie- deskundigen te beschikking te stellen. Dit is in het voorgaande al een keer genoemd.

2. Het leren oplossen van problemen met behulp van die verworven vakkennis.

Het gebied is erin geslaagd om de georganiseerde deskundigheid ook daadwerkelijk in te zetten. 3. Het ontwikkelen van reflectieve vaardigheden en metacognities die helpen bij het vinden van

wegen om nieuwe kennis op het spoor te komen, deze te verwerven en toepasbaar te maken. Het gebied is erin geslaagd om een eigen taal te ontwikkelen, waarin iedereen zich adequaat kon uitdrukken.

4. Het verwerven van communicatieve en sociale vaardigheden die toegang verschaffen tot het kennisnetwerk van anderen en die het leerklimaat van een werkomgeving veraangenamen. Het gebied heeft contacten gelegd met andere gebieden waar vergelijkbare opgaven spelen. Over en weer zijn delegaties bij elkaar op bezoek geweest. Men is ook bij kennisinstellingen

langsgegaan.

5. Het verwerven van vaardigheden voor het reguleren van motivatie, emoties, drijfveren, passie en affecties rond het leren.

Het gebied is erin geslaagd om de vraagstukken authentiek te houden. Men is niet in de valkuil getrapt om de eigen verwoording te vergeten en lekentaal te vervangen door deskundigentaal, waarin emoties en passie verloren gaan. Daardoor zijn weinig mensen afgehaakt.

6. Het bevorderen van rust en stabiliteit, zodat verdieping, cohesie, synergie en integratie mogelijk zijn.

Het gebied is in gesprek gebleven met de formele kant van processen in de omgevingszorg. Dit is op een goede manier benut.

7. Het veroorzaken van creatieve onrust die aanzet tot radicale innovatie.

Dit lijkt tegengesteld aan het vorige punt, maar de kern hiervan is het gebied erin is geslaagd om de kern van de opgaven, het malum, de pijn, centraal te laten staan. Daardoor ging het ergens over.

7.6

Terugblik

Na een aantal hoofdstukken over grondslagen voor een prudente zorg voor de omgeving, ging dit zevende hoofdstuk over de praktijk van de omgevingszorg. We raakten daarbij aan veel verschillende onderwerpen. Deze zijn alle uitwerkingen van het adagium We moeten ons leven veranderen, zoals voorgesteld in het werk van Peter Sloterdijk. Sloterdijk vult dit adagium nader in als oefenen om

immuniteit op te bouwen. In de omgevingszorg zijn hiervoor termen als leren29 en adaptiviteit

gangbaarder. Dit tweetal vormt dan ook de kern van een prudente zorg voor de omgeving. Het houdt in dat wordt geïnvesteerd in het vergroten van het reflectief vermogen in de praktijk van de zorg voor de omgeving. Het gaat hierbij om het leervermogen en de competenties om vraagstukken aan te pakken.

Terugkijkend rijst de vraag of oefenen niet een erg wereldvreemde invalshoek is voor de praktijk van de omgevingszorg. Niemand is tegen leren of tegen adaptiviteit, maar is dit wel de kern van waar men in de praktijk mee bezig is? Er wordt gewerkt aan een omgevingsverordening, plannen opgesteld voor nieuwe stadswijken, nagedacht over energiebesparing in woningen, coalities gesloten met

maatschappelijke partijen, enz. Wat heeft het voor zin om dit te percipiëren als maatschappelijke oefening? Wat voegt het toe?

Dit zijn terechte vragen, maar ze zijn wel achterhaald. Ze zijn achterhaald omdat de bestaande concepten en theorieën, met hun onbegrip over het wezen van emergentie en pluriformiteit, de bestaande instrumenten, met hun nadruk op efficiëntie, en de bestaande coalities, met hun onwil tot coördinatie op hoge schaalniveaus, niet zijn toegesneden op de grote opgaven, zoals duurzame economische groei, tegengaan en opvangen van klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, grote mondiale migratiestromen, enzovoort. Juist in zo’n situatie is het prudent om ‘oefenen’ te verankeren in een lerend systeem van omgevingszorg. Dit is zowel een conceptuele als een instrumentele opgave.

29 Het besef van het belang hiervan is nooit weggeweest. Denk aan overheidsinitiatieven op het gebied van milieueducatie, of aan een programma als Leren voor Duurzame Ontwikkeling (nu: Duurzaam Door).

8

Omgevingswijsheid

“Blijf de aarde trouw, mijne broeders, met de macht uwer deugd. Uw schenkende liefde en uw inzicht diene de aarde! Dat vraag, dat

bezweer ik u.”

(Nietzsche: Also sprach Zarathustra)

In dit laatste hoofdstuk keren we terug naar de vraag waar deze zoektocht mee begon: de vraag naar de grondslagen voor een prudente omgang met de omgeving. Deze vraag komt voort uit de situatie waarin de omgevingszorg, zowel de ruimtelijke ordening, natuurbeheer als milieuzorg, verzeild is geraakt. Dit zijn publieke praktijken die door velen worden gezien als een achterhaald systeem van regels, dat de maatschappelijke ontwikkeling eerder remt dan verder helpt. We are all neo-liberals now, dus voorstellen voor privatisering, besparing, verminderen van regeldruk, minder overheid en dergelijke, doen het goed, waarbij de relatie met maatschappelijke opgaven verdwenen lijkt te zijn. Maar die grote maatschappelijke opgaven vormden ooit wel de bron voor het ontstaan van

omgevingszorg. Ruimtelijke ordening, natuurbeheer en landschapsontwikkeling gingen over het zoeken van perspectieven voor grote maatschappelijke opgaven en niet over het efficiënt managen van specifieke problemen. Dit leidde tot de vraag of het mogelijk is om de omgevingszorg als publieke praktijk opnieuw te definiëren, tegen een achtergrond van een terugtocht van gedeelde denkbeelden en opvattingen in de maatschappij?

Een rondgang langs betekenissen, opgaven, duidingen en grondslagen (zie hoofdstuk 1), leidde uiteindelijk tot het voorstel om omgevingszorg op te vatten, te organiseren en in te vullen als een antropotechniek, of te wel een vorm van maatschappelijke oefening. Dit is een tot nu toe

ongebruikelijke grondslag voor de omgevingszorg. Het is wel een grondslag die een brug slaat tussen enerzijds de houvastloze samenleving en anderzijds de energieke samenleving, tegen de achtergrond van diverse geopolitieke, economische en ecologische crises. Maatschappelijke oefening kan worden gezien als een richtingloze richting die relevant wordt in een situatie waarin crises zich voordoen zonder dat er gemakkelijke antwoorden beschikbaar zijn.

Consequente maatschappelijke oefening heeft diverse implicaties voor de omgevingszorg. Een eerste implicatie is dat de omgeving als een subject kan worden gezien. Het subject-zijn van de omgeving is met name aan de orde als we de omgeving natuur noemen. Niet natuur in termen van gebieden of soorten, ook niet de natuur in het algemeen, maar natuur als concrete representant van een spontaan, ‘onmenselijk’ proces: wildernis in de beste betekenis van het woord. Vertaald naar het zorgen voor de omgeving betekent dit onder meer dat de omgeving maximale ontmoeting met de natuur mogelijk moet maken.

Maatschappelijke oefening heeft verder implicaties voor de betekenis van het fysiek-ruimtelijke aspect van de omgeving, i.c. het landschap. Bij oefenen past een adaptief landschap, dat veranderingen kan opvangen waarbij kwaliteiten blijven behouden. Er zijn geen harde criteria voor een adaptief

landschap precies is, maar in ieder geval gaat het om organische ontwikkeling, menging en een robuuste structuur.

Ten derde heeft maatschappelijke oefening implicaties voor de wijze van zorgen voor de omgeving. Voor het hele systeem van beheren en inrichten van de omgeving betekent dit dat normdenken wordt vervangen door het (her)definiëren van de situatie. Lerend handelen wordt dit genoemd in de

rapportage van het Manifest van Jaar van de Ruimte.30 Een organisatorische vorm die hier goed bij

past krijgt tegenwoordig vaak de term living lab.

Herwaardering van het publieke domein

Omgevingswijsheid is echter niet alleen lerend handelen of een manier van werken waarin al

werkende weg doelen worden ontwikkeld. Het is meer. Omgevingswijsheid impliceert de erkenning dat er een publiek domein is en dat het van belang is om dit positief te waarderen. Het publieke domein heeft pluraliteit als conditio sine qua non. Dit betekent ook dat omgevingszorg open moet staan voor alle soorten gesprekken. Dat wil zeggen dat alle ‘talen’, bijvoorbeeld deskundigentaal, lekentaal, politieke taal, enz. aan bod moeten kunnen komen.31 Dit is geen lichte eis, maar wel een essentiële.

Het is een eis is ontleend aan het werk van Lyotard die constateert dat overal waar onrecht ontstaat een bepaalde gespreksvorm wordt onderdrukt (Lyotard, 1988; op de ruimtelijke planning toegepast door De Haas, 2006).

Herwaardering van het landschap als publiek domein

Het landschap, als aspect van de omgeving, is onderdeel van de publieke sfeer die mensen verbindt door ruimte te geven aan ontmoetingen en tegenstellingen. ‘Het publieke domein, gezien als de wereld die wij gemeen hebben, brengt ons tezamen en verhindert tevens dat wij, bij wijze van spreken, over elkaar struikelen’, schrijft Hannah Arendt (2009). Dit is precies wat landschap is: publiek domein, waar ontmoetingen kunnen plaatsvinden, tegenstellingen zichtbaar worden en kan worden geoefend. Het landschap legt deze vast en is daarmee ook een vorm van geheugen en kennis. Dit is een belangrijke maatschappelijke functie, doordat het tegenstellingen voorlopig laat waar ze moeten zijn. Vanuit dit oogpunt verdient landschap een herwaardering als onderdeel van het publieke domein (Figuur 13).

Figuur 13 Samenvattend overzicht van grondslagen op verschillende abstractieniveaus.

Publieke belang opnieuw helder definiëren

Het publieke domein is op zich een algemeen belang omdat daar allerlei initiatieven kunnen beginnen, maar het is ook de ruimte voor het definiëren van het gedeelde inhoudelijke algemeen belang. Het malum dat wordt opgeroepen door de verschillende mondiale crises, is daarin leidend. Het nodig om voor grote mondiale opgaven opnieuw het belang aan te geven. Niet op een manier zoals in het

31 Latour (2013) heeft het over Modes of Existence.

Antropoceen

Schuim: geen concepten, coalities, instrumenten

Maatschappelijke opgaven: klimaatcrises, mondiale migratie, duurzame economische groei

Maatschappelijke oefening als richtingloze richting

Immuniteit voor het systeem

Landschap is oefenruimte Natuur is oefenpartner

Pluriformiteit Publiek domein

Adaptieve omgeving Lerende omgevingszorg

Robuuste netwerkstructuur Gemengde functie

recente verleden het voeden van het Nederlandse volk een op een werd vertaald in een ruimverkavelingsprogramma, maar door aan te geven wat de grote opgaven zijn. En daar past oefenen bij. Oefenen zoekt naar nieuwe combinaties van ideeënstelsels, publieke uitvoeringsvormen, actorencoalities en machtsbronnen. De bestaande concepten gaan namelijk nog te veel uit van economische technologische optimalisering. De beschikbare ideologieën, zijn alle ontstaan als antwoord op de vragen die de moderniteit heeft opgeroepen. Dit geldt zowel voor vriendelijke aanpassingsideologieën zoals het socialisme als voor radicale omverwerpingsideologieën dat we terugvinden in het denken van ISIS of de radicale Taliban. Bestaande coalities zijn te veel gericht op de korte termijn. Bestaande instrumenten zijn gericht op de oude opgaven. Allen verlangen zij een nieuw arrangementen waarin zij kunnen participeren, maar ieder nieuwe arrangement ademt te veel van het oude. Wat dan rest is de opgave helder te formuleren en het leren in orde te maken.

Ordenen als ambacht

Ruimtelijk ordenen is meer is dan een geheel van verordeningen voor het gebruik van de omgeving. Het is een belangrijke antropotechniek, die de mogelijkheid beidt verschillen te absorberen, soms door verdelen van de ruimte, soms door het op de ene plek anders te doen dan de andere plek. Het is daarmee een techniek die pluriformiteit en leren mogelijk maakt en daarbij alle talen aan bod kan laten spreken. Omgevingswijsheid vereist daarom meer aandacht voor het ambacht van het ruimtelijk ordenen, voor maatschappelijke processen van co-creatie en voor het vasthouden van leerervaringen. Vergelijkend en evaluerend onderzoek kan hierbij een grote rol spelen.

De tuin

Is er een beeld dat het voorgaande kan samenvatten? Geïnspireerd door Adriaan van der Staay (2003) kiezen we voor het beeld van de tuin. De tuin is een aansporing om de parameters van onze omheinde ruimte – van ons huis, onze verantwoordelijkheden, onze vriendschappen – te kennen, omdat deze gegevens – al zijn het nog zulke gemeenplaatsen – binnen de onafzienbare ruimte van de wildernis, de jacht, de vlucht , de vrije keus, de valse alibi’s, het als-God- willen zijn, nu eenmaal onze tuin verbeelden, stelt Gerrit Komrij (1991). In het antropoceen is het volgen van deze aansporing een plicht, juist omdat we alles beheersen en daarmee overal verantwoordelijk voor zijn. De tuin is het symbool voor de ontmoeting van natuur en mens. In de tuin leert de mens de natuur beter kennen. De tuin legt deze ervaring ruimtelijk vast en biedt daardoor de mogelijkheid om het steeds beter te doen, om te oefenen. Ook Nietzsche hanteert de tuin als metafoor: de tuin is een model voor het cultiveren van het zelf (Shapiro, 2013). De tuin heeft in het algemeen eerder betrekking op het private domein dan op het publieke domein, maar omgevingswijsheid betekent juist dat we de publieke omgeving behandelen als tuin. Vandaar onze titel:

Literatuur

“Ik wil geen schrijver meer lezen, wien men het aanvoelt dat hij een boek wilde maken, maar alleen een zodanige wiens gedachten

onvoorzien tot een boek werden.” (Nietzsche) Abma, R. (2002). De recreant als subject: over natuurbeleving als basis voor de beeldvorming van natuur.

Stageonderzoek. Wageningen: Wageningen University.

Andela, G.M. (2000). Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland. Bussum: Uitgeverij THOTH.

Arendt, Hannah (2009). De menselijke conditie. Vertaling C. Houwaard. Amsterdam: Boom. Assche, Kristof van & Maarten Jacobs (2002). Kwaliteit in complexiteit: ruimtelijke kwaliteit en de

kennisontwikkeling daarover. Wageningen: Wageningen Environmental Research (Alterra).

Asselt, M.B.A. van, A. Faas, F. van der Molen & S.A. Veenman (red.) (2010). Uit zicht. Toekomst verkennen met beleid. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Bauman, Zygmunt (2000) Liquid Modernism. Cambridge: Polity Press.

Bratton, Benjamin (2016). The Stack. On Software and Sovereignty. Cambridge MA: The MIT press. Broekhoven, G., & H. Savenije. 2012. Moving forward with forest governance, ETFRN news; issue no. 53.