• No results found

2. DE UITTREDINGSVRIJHEID NAAR NEDERLANDS RECHT VAN LEDEN

2.6 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik aan de hand van drie elementen besproken hoe de

uittredingsvrijheid van leden van een coöperatie wordt beschermd naar Nederlands recht. Het eerste element is de opzeggingsbevoegdheid van een lid, ingevolge artikel 2:35 lid 1 sub b BW. Deze opzeggingsbevoegdheid kan op geen enkele manier worden uitgesloten, noch bij de statuten, noch bij een overeenkomst. Een gefixeerde lidmaatschapsduur of

113 Schild (2012), p. 32

114 Schild (2012), p. 35-36 en in gelijke zin: Van Veen (2000), p. 125 115 EHRM 13 augustus 1981, A.44 (1981) (Young, James en Webster) 116 Van Veen (2000), p. 125

117 Van Veen (2002), p. 128 118 Schild (2012), p. 36

41 een langere statutaire opzegtermijn is tevens niet mogelijk. Dit volgt uit het

dwingendrechtelijk karakter van artikel 2:36 lid 1 jo. 2 BW. Opzegging van het lidmaatschap kan te allen tijde en zonder grond geschieden tegen het einde van het boekjaar waarin het lid heeft opgezegd. De maximale lidmaatschapsduur bedraagt derhalve twee jaar.

Uit voorgaande volgt dat de uittredingsvrijheid van een lid goed is gewaarborgd. Het grootste gevaar voor de coöperatie bestaat in een leegloop van de coöperatie vanwege de onbeperkte opzeggingsbevoegdheid van een lid en daarmee gevaar voor de continuïteit van de coöperatie en achterliggende ondernemingen van de leden. De coöperatie staat en valt met het ledenaantal. Om het belang van de coöperatie en achterblijvende leden te beschermen kunnen uittredingsvoorwaarden in de zin van artikel 2:60 BW worden opgenomen in de statuten. Dit is het tweede besproken element. Deze

uittredingsvoorwaarden dienen als schadeloosstelling voor de nadelen die verbonden zijn aan de uittreding van een lid. Uittredingsvoorwaarden maken uittreding onaantrekkelijk. Het risico bestaat dat de coöperatie wordt 'dichtgetimmerd' middels deze

uittredingsvoorwaarden. De rechter dient er voor te waken dat uittredingsvoorwaarden geen inbreuk maken op de uittredingsvrijheid van de leden.

Er zijn drie grenzen waar uittredingsvoorwaarden aan dienen te voldoen, willen deze als geoorloofd worden aangemerkt. De eerste grens houdt in dat de vrijheid van uittreding behouden dient te blijven. Hiermee wordt bedoeld dat er geen feitelijke belemmering mag zijn van de uittredingsvrijheid. De tweede grens houdt in dat de uittredingsvoorwaarden in overeenstemming dienen te zijn met doel en strekking van de coöperatie. Daarmee wordt bedoeld dat de uittredingsvoorwaarden in overeenstemming zijn met het statutaire doel van de coöperatie en met de coöperatieve gedachte in het algemeen. Dit laatste brengt de besloten aard van de samenwerking van leden in een coöperatie tot

uitdrukking. Leden streven middels duurzame samenwerking naar een betere en meer winstgevende bedrijfsvoering. De coöperatie is er voor en door haar leden.

Uittredingsvoorwaarden beogen deze coöperatieve gedachte te ondersteunen. De derde grens houdt in dat uittredingsvoorwaarden moeten voldoen aan het kenbaarheidsvereiste, de statuten moeten tenminste de omstandigheden noemen waarop een

42 Of een uittredingsvoorwaarde de genoemde grenzen overschrijdt is aan het oordeel van de rechter overgelaten. Rechtspraak met betrekking tot deze eerste twee grenzen is zeer schaars. Rechtspraak met betrekking tot de derde grens is er veelvuldig. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat een uittredingsvoorwaarde niet snel als ongeoorloofd wordt bestempeld op grond van de eerste twee criteria. Vanwege de noodzakelijkheid van uittredingsvoorwaarden om de continuïteit van de coöperatie te waarborgen zal niet snel worden geoordeeld dat een uittredingsvoorwaarde een inbreuk op de uittredingsvrijheid van leden maakt. Uit rechtspraak blijkt dat slechts met betrekking tot de derde grens wel eerder wordt geoordeeld dat de uittredingsvoorwaarde ongeoorloofd is. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat voor een lid in elk geval duidelijk kenbaar moet zijn waartoe hij zich verbindt bij het aangaan van een lidmaatschap en welke

uittredingsvoorwaarden er boven zijn hoofd hangen wanneer hij dit lidmaatschap wil beëindigen.

Het derde besproken element betreft de mogelijkheid tot opzegging van het lidmaatschap met onmiddellijke ingang in de zin van artikel 2:36 leden 1, 3 en 4 BW. In het algemeen is het uitgangspunt dat een lid geen enkele grond behoeft te hebben voor de opzegging van zijn lidmaatschap. Voor opzegging met onmiddellijke ingang daarentegen dient wel één van de gronden genoemd in bovenstaande artikelleden aanwezig te zijn. In deze extra uittreedmogelijkheid schuilt wederom het gevaar dat de continuïteit van de coöperatie in het geding komt, vanwege een mogelijke leegloop van de coöperatie. Ondanks de opzegging met onmiddellijke ingang zijn de uittredingsvoorwaarden steeds van toepassing op het uittredende lid. Dit is voor de hand liggend omdat de

uittredingsvoorwaarden anders elke betekenis zouden ontberen. Dit benadrukt mijns inziens dat de bescherming van de uittredingsvrijheid niet is gericht op de

uittredingsvrijheid van het uittredende lid, maar is gericht op het belang van de coöperatie en achterblijvende leden.

Concluderend kan ik stellen dat uit voorgaande drie elementen blijkt dat de bescherming van de uittredingsvrijheid in een coöperatie is gericht op de coöperatie en de

achterblijvende leden. De vrijheid van uittreding is voor een lid goed gewaarborgd met zijn onbeperkte opzeggingsbevoegdheid en extra uittreedmogelijkheid in de vorm van opzegging van zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang. Omdat de coöperatie staat en valt met het ledenaantal is het grootste gevaar van deze onbeperkte

43 opzeggingsbevoegdheid van een lid, een algehele leegloop van de coöperatie, waardoor de continuïteit van de coöperatie en de achterliggende ondernemingen in gevaar kan komen. De coöperatie en achterblijvende leden dienen beschermd te worden tegen de nadelen die verbonden zijn aan de uittreding van een lid.

3. DE UITTREDINGSVRIJHEID NAAR NEDERLANDS RECHT VAN