• No results found

De in de private sector werkzame werknemer die een arbeidsverhouding ex artikel 7:610 BW met zijn werkgever heeft, komt niet zelden van de koude kermis thuis indien hij zijn geleden letsel- of gezondheidsschade als gevolg van een beroepsziekte of arbeidsongeval op de werk- gever wenst te verhalen. Deze werknemer ondervindt problemen die inherent zijn aan het door de wetgever en in de rechtspraak vormgegeven gevarieerde, driedelige systeem van werkgeversaansprakelijkheid.

Binnen het systeem staat het door de wetgever geformeerde artikel 7:658 BW in het middel- punt. De in het eerste lid vertegenwoordigde veiligheidsplicht van de werkgever - om datgene te doen wat redelijkerwijs nodig is een gezonde en veilige werkplek te verwezenlijken en on- derhouden - zou moeten verhinderen dat werknemers in de uitoefening van hun werkzaam- heden materiële, fysieke of psychische schade lijden. In de rechtspraak zijn aan de omvang van de zorgplicht zware eisen gesteld, die in verband worden gebracht met onder andere de zeggenschap van de werkgever over de werkplek. Daarbij benadrukt de Hoge Raad keer op keer dat de zorgplicht geen garantie voor de werknemer vormt dat hij is beschermd tegen ar- beidsgerelateerde schade.

Ingeval deze schade zich verwezenlijkt, is de werkgever hiervoor volledig aansprakelijk op grond van het tweede lid van artikel 7:658 BW indien hem een verwijt valt te maken dat hij is tekortgeschoten in het naleven van de zorgplicht. De wetgever heeft ten gunste van de getrof- fen werknemer de bewijslast ten aanzien hiervan omgekeerd en de bewijslast voor de werk- nemer beperkt tot de causaliteit tussen zijn letsel en het werk. In de praktijk is dit, behoudens bepaald letsel, niet erg bezwarend bij arbeidsongevallen. De ontsnappingsmogelijkheden van de werkgever zijn bovendien beperkt en nagenoeg effectloos. Daar staat tegenover dat zich bij de bewijslast bij beroepsziekten complicaties voordoen die de Hoge Raad door middel van het vormen van een arbeidsrechtelijke omkeringsregel, vergelijkbaar met de omkeringsregel in het commune aansprakelijkheidsrecht, heeft verzacht. De regel zou moeten voorkomen dat de zieke werknemer bescherming misloopt ondanks het feit dat een zorgplicht is geschonden. Rekening houdend met de vergaande maatschappelijke gevolgen die een veelvuldige toepas- sing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel zou kunnen hebben, heeft de Hoge Raad ver- volgens een ondergrens ontworpen voor toepassing van de regel. Het hanteren van een on- dergrens bij de regel is toe te juichen om de werkgever te ontlasten van frequente, hoge aan-

sprakelijkheden. Deze kunnen voor sommige (kleinschalige) bedrijven de ondergang kan be- tekenen. Aan de huidige ondergrens ligt echter een afweging van belangen van de werkgever en de werknemer ten grondslag die in de praktijk doorslaat naar de werkgever. In de praktijk valt aan de tweede voorwaarde van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel nauwelijks te vol- doen door de zieke werknemer. Oorzaken hiervoor kunnen worden gevonden in de gebrekki- ge kennis en wetenschap omtrent beroepsziekten en de schaarse middelen die werkgevers aanwenden om een degelijk werkplekonderzoek te laten uitvoeren. Vooral werknemers met multicausale ziekten hoeven niet te rekenen op compensatie, hoewel de deur voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel nog op een (zeer) kleine kier staat. Het is bovendien (nog) onzeker wanneer het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid aanvullende be- scherming kan bieden indien de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is. In- dien de regel daarentegen wel van toepassing is en het intredende causaliteitsvermoeden wordt ontkracht door gemotiveerd tegenbewijs van de werkgever, zal de proportionele bena- dering eerder uitkomst voor de zieke werknemer kunnen bieden. Kwestie is dat de arbeids- rechtelijke omkeringsregel van toepassing moet zijn (geweest) en dit is nu juist voor de zieke werknemer een grote hobbel.

Ook de twee door de Hoge Raad ontworpen, op het goed werkgeverschap gegronde, typen van werkgeversaansprakelijkheid voor letsel van de werknemer als gevolg van een arbeids- ongeval zorgen in de praktijk voor problemen bij schadeverhaal. Bij de eerste uitdijende aan- sprakelijkheidsgrond - het tekortschieten in een zorg -en preventieplicht voor bijzondere, ar- beidsgerelateerde risico’s – kan artikel 7:658 BW geen soelaas bieden, aangezien de schade is opgelopen buiten de werkomstandigheden. De gelaedeerde werknemer die zijn schade ver- goed wil zien, moet volgens de Hoge Raad overeenkomstig de hoofdregel van het bewijs- recht onder andere stellen en zo nodig bewijzen dat de werkgever hem heeft blootgesteld aan een bijzonder risico welke hij had moeten minimaliseren. Hiermee heeft de Hoge Raad de werknemer met een lastige en onbegrijpelijke bewijsopgave opgezadeld, aangezien de om- vang en strekking van deze zorgplicht vaak troebel is. Bovendien gaat het in dit geval om een schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm.

Voor de tweede uitdijende aansprakelijkheidsgrond heeft de Hoge Raad zijn eerder geformu- leerde regel in De Kok/Jansen’s Schoonmaakbedrijven genuanceerd voor arbeidsgerelateerde verkeersongevallen die de werknemer zijn overkomen in de uitoefening van de werkzaamhe- den. Indien de schade niet te wijten is aan een tekortschieten van de werkgever in zijn veilig-

heidszorgplicht kan de werkgever alsnog aansprakelijk zijn wegens het verzuimen van zijn verplichting ex artikel 7:611 BW om een behoorlijke verzekering af te sluiten voor werkne- mers in het verkeer. De Hoge Raad heeft hiermee een no fault aansprakelijkheid binnen het systeem gebracht, hetgeen rechtsongelijkheid tot gevolg heeft voor werknemers die arbeids- ongevallen zijn overkomen in de uitoefening van hun werkzaamheden. Deze rechtsongelijk- heid is bovendien mede het gevolg van de grenzen die de Hoge Raad zelf heeft gesteld aan het soort verkeersongevallen waarvoor de werkgever een behoorlijke verzekering dient af te sluiten. Ook bij dit type van aansprakelijkheid geldt de hoofdregel van het bewijsrecht waar- bij voor de werknemer, ondanks de door de Hoge Raad aangereikte handvatten, onduidelijk- heden bestaan omtrent de vraag “wat is een behoorlijke verzekering?”

Met uitzondering van de werknemer die schade lijdt als gevolg van een hem overkomen ar- beidsongeval tijdens een door hem als werk beleefde activiteit, zal de weg naar aansprake- lijkheid van de werkgever voor arbeidsgerelateerde schade er één zijn die door het gecreëerde systeem moeizaam, lang en duur is. Het vermogen van de geblesseerde of zieke werknemer om deze weg te bewandelen zal hierdoor vaak ontbreken. Ook het procederen (tegen de werkgever) an sich kan - naast de aan de schadeprocedure inherente knelpunten - een motief zijn na te laten een rechtsgang bij de burgerlijke rechter in te zetten. Het zal de arbeidsver- houding er niet beter op maken en bovendien een negatieve uitwerking op de gezondheid van de gelaedeerde werknemer kunnen hebben.

De tijd is aangebroken dat de wetgever het roer overneemt van de rechtsprekende instantie aan de Korte Voorhout. Aanbeveling verdient dat het systeem van werkgeversaansprakelijk- heidsrecht wordt verlaten en op zoek wordt gegaan naar alternatieven, waarbij voor compen- satie van het risque professionnel geen plaats meer is voor het aansprakelijkheidsrecht. Inspi- ratie zou kunnen worden opgedaan in België, waar het risque professionnel apart wordt be- handeld en onder de sociale zekerheid valt. Ik ben mij ervan bewust dat het maken van een onderscheid tussen het risque professionnel en het risque social impliceert dat het sociale ze- kerheidsstelsel zal moeten worden hervormd en de wetgever voor een grote verantwoorde- lijkheid zal komen te staan. Toch is zo’n scheiding in combinatie met het verlaten van het aansprakelijkheidsrecht naar mijn mening noodzakelijk voor het rechtvaardigheidsgevoel van zieke werknemers. Vanuit hun standpunt is het huidige systeem van werkgeversaansprake- lijkheidsrecht onhoudbaar geworden.

LITERATUURLIJST

Literatuur

Asser Procesrecht/Asser III 2013

W.D.H. Asser, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht. 3. Bewijs, Deventer: Kluwer 2013.

Barentsen 2012

B. Barentsen, The wounded soldiers of bureaucracy (diss. Leiden), Den Haag: CAOP 2012.

Barentsen, TRA 2014/2

B. Barentsen, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: het is niet goed of het deugt niet’, TRA 2014/2, afl. 1, p. 5-11.

Charlier, L&S 2013/1

L. Charlier, ‘Overleven beroepsziekteslachtoffers ons Recht?’, L&S 2013/1, p. 5-14.

Charlier, NJB 2014/621

L. Charlier, ‘Beroepsziekten anno 2014. Je kunt ze maar beter niet hebben.’, NJB 2014/621, p. 760-768.

De Corte 2014

K. De Corte, Eerst vasthouden, dan loslaten. Antwerpen/Apeldoorn: Garant 2014.

Van Dijk & Veendrick, TVP 2013/4

H. van Dijk & L.L. Veendrick, ‘Zorgplichtschending bij beroepsziekten; bewijsproblemen bij het causaal verband: de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid’, TVP 2013/4, p. 127-136.

Van Dijke, VR 2016/182

S.C. van Dijke, ‘Werkgerelateerde verkeersongevallen’, VR 2016/182.

Elders, L&S 2013/1

L.A.M. Elders, ‘Beroepsziekten, hoe stellen we het vast’, L&S 2013/1, p. 31-39.

Eshuis e.a. 2012

W. Eshuis e.a., Verhaal van werkgerelateerde schade (Rapport uitgebracht aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Gezond en Veilig Werken), Amsterdam: Hugo Sinzheimer Instituut 2012 (online publiek).

Eshuis 2014

W. Eshuis, ‘5 lessen uit de ervaringen van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziek- ten voor de opzet van een nieuw werknemerscompensatiesysteem’, in: A.J. Akkermans & S.D. Lindenbergh, Ervaringen met verhaal van schade. Van patiënten, verkeersslachtoffers, geweldsslachtoffers, burgers en werknemers, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2014, p. 57-79.

Eshuis 2015

W. Eshuis, Alternatieven voor schadevergoeding (en preventie) van arbeidsongevallen en beroepsziekten, Amsterdam: De Burcht 2015.

Goudkuil, TVP 2016/4

J.R. Goudkuil, ‘Wat is een behoorlijke verzekering in het kader van goed werkgeverschap?’, TVP 2016/4, p. 100-107.

Hartlief, RM Themis 2002/2

T. Hartlief, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: het bereik van en de verhouding tussen art. 7:658 en 7:611 BW’, RM Themis 2002/2, p. 67-83.

Hartlief, AV&S 2013/5

T. Hartlief, ‘Vergoeding van arbeidsgerelateerde schade anno 2013’, AV&S 2013/5, afl. 2, p. 35-53.

Hartlief, NJB 2016/495

T. Hartlief, ‘Revolutie in het aansprakelijkheidsrecht?’, NJB 2016/495, afl. 10, p. 655.

Heerma van Voss, ArbeidsRecht 2008/8

G.J.J. Heerma van Voss, ‘Schadevergoeding en goed werkgeverschap. Over het gat in de aansprakelijkheidsregeling van het arbeidsrecht’, ArbeidsRecht 2008/8, p. 15-23.

Heuving, PP 2005/6

J.C. Heuving, ‘KLM/De Kuijer en de samenloopproblematiek van art. 7:658 en art. 7:611 BW’, PP 2005/6, p. 203-209.

Klaassen, AV&S 2013/14

C.J.M. Klaassen, ‘Kansschade en proportionele aansprakelijkheid: volgens de Hoge Raad geen zijden van dezelfde medaille’, AV&S 2013/14, p. 1-17.

Klosse, AV&S 2006/23

S. Klosse, ‘WIA: prikkel tot werk of tot een toenemend gebruik van het aansprakelijkheids- recht?’, AV&S 2006/23, afl. 5, p. 139-148.

Klosse, TRA 2015/77

S. Klosse, ‘Is de tijd rijp voor een eigen verzekeringsregime voor ‘werk-schade’?’, TRA 2015/77, afl. 10, p. 3-8.

Van der Kroon, TRA 2013/102

J.T. Van der Kroon, ‘Hoeveel hoop gloort er nog voor de werknemer met een multicausaal ziektebeeld?’, TRA 2013/102, p. 17-21.

Lavrijssen, Bb 2009/28

N. Lavrijssen, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor letselschade tijdens bedrijfsuitje’, Bb 2009/28, p. 135-139.

Lindenbergh 2016

Rapport NCvB 2016

Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Beroepsziekten in cijfers 2016, NCvB 2016.

Rauws 2001

W. Rauws, ‘Financiering van schade veroorzaakt door arbeidsongevallen en (nieuwe) be- roepsziekten: België als wenkend voorbeeld?’, In: M. Faure & T. Hartlief, Schade door ar- beidsongevallen en nieuwe beroepsziekten, Den Haag: 2001, p. 109-129.

Rommelse 2014

A.F. Rommelse, De arbeidsongeschiktheidsverzekering: tussen publiek en privaat. Een be- schrijving, analyse en waardering van de belangrijkste wijzigingen in het Nederlandse ar- beidsongeschiktheidsstelsel tussen 1980 en 2010 (diss. Leiden), Leiden: Leiden University Press 2014.

Sahtie, MvV 2013/11

S. Sahtie, ‘De aansprakelijkheid van werkgevers voor beroepsziekten krachtens art. 7:658 BW. Zijn de grenzen bereikt?’, MvV 2013/11, p. 320-328.

SER-advies WAO-beleid 2004

Advies over de verdere uitwerking WAO-beleid (advies van 20 februari 2004, SER 04/02), Den Haag: SER 2003.

Sorgdrager, L&S 2013/1

B. Sorgdrager, ‘Expertise bij beroepsziekten’, L&S 2013/1, p. 24-31.

Sorgdrager, TBV 2015/1

B. Sorgdrager, ‘Beroepsziekten in Europa, Nederland koploper?’, TBV 2015/1, p. 43-45.

Veendrick, Bb 2013/18

L.L. Veendrick, ‘De arbeidsrechtelijke omkeringsregel aangescherpt en verduidelijkt’, Bb 2013/18, p. 180-182.

Vegter 2005

M.S.A. Vegter, Vergoeding van psychisch letsel door de werkgever (diss. Amsterdam) Den Haag: Sdu 2005.

De Vos & Nieuwenhuijsen, TBV 2006/532

M.M.M. de Vos & K. Nieuwenhuijsen, ‘Beroepsziekte overspanning. Gewogen en te licht bevonden’, TBV 2006/532, p. 524-532.

Waterman 2009

Y.R.K. Waterman, De aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen en be- roepsziekten (diss. Rotterdam), Den Haag: Boom juridische uitgevers 2009.

Waterman, in: Sdu Commentaar Arbeidsrecht Artikelsgewijs 2016

Y.R.K. Waterman, commentaar op artikel 7:658 BW, Sdu Commentaar Arbeidsrecht Arti- kelsgewijs, Den Haag: Sdu 2016 (online, bijgewerkt op 29 juni 2016).

Van Wechem, NJB 2013/35

T.H.M. van Wechem, ‘Kroniek van het vermogensrecht’, NJB 2013/35, p. 2108-2118.

Weterings 1999

W.C.T. Weterings, Vergoeding letselschade & transactiekosten, Deventer: Kluwer 1999.

Weterings 2007

W.C.T. Weterings, De economische analyse van het recht, Den Haag: Boom 2007.

Weterings & Mulder, NTBR 2009/10

W.C.T. Weterings & E. Mulder, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:611 BW. Twee typen zorgplicht en dekking onder de AVB-verzekering’, NTBR 2009/10, p. 371-378. Jurisprudentie

Hoge Raad

HR 5 november 1965 ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik).

HR 17 november 1989 ECLI:NL:HR:21989:AB9375 (De Kok/Jansen’s Schoonmaakbedrij- ven).

HR 16 oktober 1992 ECLI:NL:HR:1992:ZC0717 (Bruinsma Tapijt/Schuitmaker). HR 25 juni 1993 ECLI:NL:HR:1993:AD1907 (Cijsouw/De Schelde).

HR 20 september 1996 ECLI:NL:HR:1996:ZC2142 (Pollemans/Hoondert). HR 30 januari 1998 ECLI:NL:HR:1998:ZC2562 (Chubb Lips/Jansen).

HR 22 januari 1999 ECLI:NL:HR:1999: AD2996 (Stichting Reclassering Nederland). HR 10 december 1999 ECLI:NL:HR:1999:AA3837 (Fransen/Pasteurziekenhuis). HR 17 november 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans).

HR 15 december 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA9048 (Van Uitert/Jalas). HR 12 januari 2001 ECLI:NL:HR:2001:AA9434 (Vonk/Van der Hoeven). HR 26 januari 2001 ECLI:NL:HR:2001:AA9666 (Weststrate/De Schelde). HR 20 april 2001 ECLI:HR:NL:AB1205 (Intereffekt/Brinkman).

HR 4 mei 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB1430 (Bloemsma/Hattuma).

HR 16 november 2001 ECLI:NL:HR:2001:AD5483 (Quant/Stichting Volkshogeschool Ber- gen).

HR 9 augustus 2002 ECLI:NL:HR:2002:AE2113 (De Bont/Oudenallen Betonbouw). HR 4 oktober 2002 ECLI:NL:HR:2002:AE4090 (Laudy/Fair Play).

HR 29 november 2002 ECLI:NL:HR:2002:AE7351 (Kastelijn/Achtkarspelen). HR 11 maart 2005 ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO/Nieuwenhuys). HR 18 maart 2005 ECLI:NL:HR:2005:AR6669 (KLM/De Kuijer).

HR 11 november 2005 ECLI:NL:HR:2005:AU3313 (Bayar/Wijnen). HR 20 januari 2006 ECLI:NL:HR:2006:AT6013 (Hooge Huys/Visser). HR 31 maart 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus). HR 23 juni 2006 ECLI:NL:HR:2006:AW6166 (Havermans/Luyckx). HR 2 februari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ4564 (Juresta).

HR 27 april 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ6717 (Kalai/Petit).

Zie HR 30 november 2007 ECLI:NL:HR:2007:BB6178 (Knoppen/NCM). HR 1 februari 2008 ECLI:NL:HR:2008:BB6175 (Maasman/Akzo).

HR 1 februari 2008 ECLI:NL:HR:2008:BB4767 (Kooiker/Taxicentrale Nijverdal). HR 12 december 2008 ECLI:NL:HR:2008:BD3129 (Maatzorg/Van der Graaf).

HR 19 december 2008 ECLI:NL:HR:2008:BD7480 (Gündogdu/Frans Mulder Fastfood). HR 9 januari 2009 ECLI:NL:HR:2009:BF8875 (Landskroon/BAM).

HR 9 januari 2009 ECLI:NL:HR:2009:BG4014 (Isala Klinieken/Riphagen). HR 19 december 2008, JAR 2009/18 (Autoster Bergen/Hendriks).

HR 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF0003 (Van Riemsdijk/Autop) HR 17 april 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH1996 (Rollerskate).

HR 11 november 2011 ECLI:NL:HR:2011:BR5215 (TNT/Wijenberg). HR 11 november 2011 ECLI:NL:HR:2011:BR5223 (Rooyse Wissel). HR 24 december 2010 ECLI:NL:HR:2010:BO1799 (Fortis/Bourgonje). HR 7 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 (SVB/Van de Wege). HR 7 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma).

Gerechtshof

Hof ’s-Hertogenbosch 22 juni 2004 ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2568 (Hoogstad/Vlisco). Hof ’s-Hertogenbosch 19 februari 2008 ECLI:NL:GHSHE:2008:BC6646.

Hof ’s-Gravenhage 17 juli 2008 ECLI:NL:GHSGR:2008:BG4848. Hof Arnhem 27 maart 2012 ECLI:NL:GHARN:2012:BW0025.

Hof ’s-Gravenhage 15 januari 2013 ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5975 (X/Muelhan). Hof ’s-Gravenhage 7 mei 2013 ECLI:NL:GHDHA:2013:1294.

Hof ’s-Hertogenbosch 2 juni 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:2023 (X/Aviation Cosmetics BV). Hof Arnhem-Leeuwarden 24 mei 2016 ECLI:NL:GHARL:2016:3981.

Kamerstukken