• No results found

Aan het eind van de negentiende eeuw bloeide het culturele en artistieke leven in Nederland op. Steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag stonden aan het roer van de nieuwste ontwikkelingen. Het betrekkelijke isolement van de stad Groningen was sinds de aanleg van de spoorlijn richting Zwolle deels opgeheven.286 Toch bleef de afstand tussen Groningen en de vooraanstaande steden in het westen gevoelsmatig nog altijd groot. De bouw van een museum werd als noodzakelijk bevonden om het gemis van culturele voorzieningen te doen beperken.

Zo opende in september 1894 het nieuwe Museum van Oudheden haar deuren. Een groep ouderejaarsstudenten van de Rijksuniversiteit Groningen zagen kun kans schoon om een universiteitsstad met 60.000 inwoners kennis te laten maken met de nieuwe, tot dan toe nog onbekende kunst.

Willem Leuring, die in Leiden studeerde, bezocht al langere tijd de tentoonstellingen van moderne kunst in de grote steden. Hij begon een netwerk van jonge kunstenaars op te bouwen. Voor de studenten in Groningen was dit toen nog ondenkbaar. Wel waren ze ‘vurige adepten’ van de Tachtigers, een groep jonge schrijvers die zich negatief uitten over de gevestigde literatuur en kunst.287 Tijdschriften als De Nieuwe Gids en De Kroniek vormden de fundering van de opvattingen van de nieuwe generatie en oefenden invloed uit op, hoewel op afstand, de Groningse studenten. Toen Leuring in Groningen zijn studie kwam voortzetten, wist hij de anderen te enthousiasmeren om zelf tentoonstellingen te organiseren met de contacten die hij had opgebouwd. In anderhalf jaar tijd hadden zij, naast hun studie, zeven tentoonstellingen gerealiseerd. Daarmee hadden ze, zoals August Vermeylen na afloop van de Van Gogh-tentoonstelling aan Leuring schreef: ‘de bewoners van ’t koude Noorden, eens warm laten worden en een fermen stoot gegeven’.288

Opvallend is dat geen van de studenten zelf een carrière in de kunst ambieerde. Leuring, Christiaan Theodoor Van Valkenburg, Jakob Huizinga en Reintjo Reikens werden allen arts.

Albert Schilthuis werd jurist en Johan Huizinga historicus. De gezamenlijke interesse voor kunst en literatuur schepte een band. Wat betreft de voorbereidingen faciliteerden ze alles zelf.

Ze nodigden de kunstenaars uit om hun werk tentoon te stellen en sprekers om een lezing te

286 Lies Boiten, Groningers op weg naar de moderne tijd, (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1988), 117.

287 Huizinga, “Mijn weg tot de historie,” 19: ‘Wij waren vurige adepten van de ‘beweging van tachtig’, en deze leerde ons, de wetenschap ver beneden de kunst te stellen, ons ware leven in ons diepste binnenste te zoeken (wat een groote zegen was), en ook, om politiek en zulke zaken niet te malen (wat een groote fout was).’

288 Brief 1259. Willem Leuring aan Johanna van Gogh-Bonger, 5 maart 1896: ‘Zooals Vermeijlen me schreef, hadden we de

“bewoners van ’t koude Noorden, eens warm laten worden en een fermen stoot gegeven”. Ik bracht hem Uwen dank over.’

geven, verspreidden aankondigingen in krant, bekleedden de muren met groene stof en hingen zelf de werken op.289

Aan de hand van brieven is te herleiden hoe lang uiteindelijk werd gedaan over de voorbereiden van een tentoonstelling. Zo zocht Leuring voor de Van Gogh-tentoonstelling voor het eerst contact met Johanna van Gogh-Bonger op 28 januari. Op 11 februari maakte Thorn Prikker de selectie van werken in Bussum. Tien dagen later werd de tentoonstelling al geopend.

Ook de brief die Thorn Prikker aan Emile Verhaeren schreef om Degouve de Nuncques uit te nodigen voor de tentoonstelling in december 1896, werd pas eind oktober dat jaar verstuurd.

Met andere woorden hadden de studenten niet veel meer dan een aantal maanden nodig om een tentoonstelling op poten te zetten, iets waar musea tegenwoordig meestal meerdere jaren de tijd voor nemen.

Ondanks het ongebruikelijke initiatief, werden ze door hun omgeving volledig gesteund.

Leuring schreef: ‘Het is eigenaardig, hoe alles ons meehelpt, èn officieelen, èn professoren, èn notabelen, ze apprecieeren allen ons streven en niet geheel met ons mee kunnende gaan, steunen ze ons toch erg.’290 Men begon in te zien dat er in het ‘moderne’ toch iets zit. Het symbolisme behoorde nog niet tot de algemeen geaccepteerde kunst, maar het publiek was opzoek naar een zekere sensatie. Het was kunst die men wel eens gezien wilde hebben, ook als was het soms lastig te begrijpen. Zo getuigt de spotprent van Marius Bauer. Een uitgebreidere uitleg van Bremmer over het werk van Thorn Prikker moest hieraan tegemoetkomen.

De technische en stilistische variaties onder de kunstenaars illustreren dat de artistieke revolutie toen in volle gang was. Hoewel Degouve de Nuncques, Doudelet, Melchers en Thorn Prikker allen geschaard kunnen worden onder het symbolisme, bestaat er een enorme diversiteit wat betreft materiaal, stijl en motief. Als symbolisten drukten ze doormiddel van een eigen beeldtaal hun gevoelens, gedachten en dromen uit. Religieuze onderwerpen zijn verwerkt in het werk van Thorn Prikker, maar net als Doudelet viel hij ook graag terug op de middeleeuwen.

Alle vier lieten ze zich inspireren op gedichten van tijdgenoten waarmee ze nauw in contact stonden, en dan met name Maeterlinck en Verhaeren. Hun teksten vertaalden ze allen op geheel unieke wijze, los van het feit dat zij zich hier en daar door hun oudere collega’s lieten inspireren.

Zo was voor Toorop een grote inspiratiebron. De aanzienlijke positie die hij in de Nederlandse- en internationale kunstwereld had ingenomen zorgde ervoor dat men tegen hem opkeek. Het

289 Nieuwe Rotterdamsche Courant, februari 1896: ‘(…) waar van af morgen gedurende zes dagen schilderijen en tekeningen van Vincent van Gogh zullen worden tentoongesteld, waren de heeren, die deze expositie organiseeren, nog druk doende met het in orde brengen van de beide zalen’.

290 Brief 1257. Willem Leuring aan Johanna van Gogh-Bonger, 25 februari 1896.

hoeft niet te verbazen dat de studenten hun stadgenoten graag met hem wilden laten kennismaken.

De nieuwe stromingen die door de studenten werden geïntroduceerd hadden de ingeslapen provinciestad aangewakkerd. Zo werd de weg vrijgemaakt voor weer een nieuwe generatie, waaronder de jonge en belangstellende Hendrik Werkman. De taak om de inwoners van Groningen cultureel geprikkeld te houden werd hierbij zorgvuldig overgedragen.291

291 Het nog te verschijnen proefschrift van Mariëtta Jansen Van Gogh in het Noorden. Een onderzoek naar de Groninger Van Gogh-tentoonstellingen en de impact hiervan op het culturele klimaat ter plaatse en de Kunstkring De Ploeg 1896-1947 zal gewijd zijn aan dit onderwerp.