• No results found

Conclusie huisniveau

Deel 3: Analyse

4 Resultaten huisniveau

4.7 Conclusie huisniveau

Dit hoofdstuk heeft een breed overzicht gegeven van de invloed van de kenmerken op huisniveau op het inbraakrisico van woningen. In de figuren aan het eind van iedere paragraaf is weergegeven of de gemeten kenmerken een bevestiging of ontkrachting van de theoretische verwachtingen lieten zien.

In het hierna volgende wordt ingegaan op de mate waarin de verschillende criminologische theorieën worden onderschreven door de resultaten of er juist niet door worden ondersteund.

4.7.1 CPTED

Kenmerken die gerelateerd zijn aan territorialiteit zijn ook kenmerken van toezicht. Een bevestiging van de ene is vaak een ontkrachting van de ander. Er wordt gezegd dat territorialiteit het beste werkt op het niveau van de woning (Taylor, 1988, in Ratcliffe, 2003) en verschillende onderzoeken bevestigen de invloed van territorialiteit (Brown & Altman, 1983; Chula Vista Police Department, 2001).

Territorialiteit op huisniveau zoals het is gemeten door de kenmerken van dit onderzoek wordt echter ontkracht. Alleen de transparantie van de afscheiding bevestigt het idee van territorialiteit boven het

Welvaart

Type woning

Welvarenheid

97 idee van toezicht. Wanneer echter de transparantie van de afscheiding wordt bekeken samen met de hoogte van de afscheiding, blijkt deze invloed van territorialiteit te verminderen. Een niet-transparante afscheiding verlaagt de inbraakkans alleen bij woningen met een lage of gemiddeld hoge afscheiding, waarbij het mogelijk is om over de afscheiding toezicht uit te oefenen. In de Defensible Space theorie wordt zowel territorialiteit als toezicht van belang geacht. Over het algemeen wordt meer invloed van toezicht dan van territorialiteit verwacht (o.a. Cromwell et al., 1991; Pease, 1992; Poyner, 1992). De kenmerken die in dit onderzoek zijn meegenomen suggereren dit laatste. Het is niet eenvoudig om zowel een hoge mate van territorialiteit als een hoge mate van toezicht uit te stralen. Territorialiteit is niet van invloed op het inbraakrisico, deze invloed wordt overgenomen door de invloed van toezichtmogelijkheden.

Eerdere onderzoeken stellen ook dat de mogelijkheid om toezicht te houden de kans op inbraak verkleind (o.a. Bernasco, 2009; Palmer, Holmes, & Hollin, 2002). De invloed van toezicht wordt in dit onderzoek bevestigd door de grootte van de afscheiding en de afstand van de voordeur tot de weg.

Hierbij lijkt het dat de mogelijkheden die gecreëerd zijn rondom de woning om toezicht mogelijk te maken, verbonden zijn met een lager inbraakrisico. De mogelijkheid van de buren om toezicht te houden bevestigt ook de verwachtingen dat toezicht gekoppeld is aan een lagere kans op inbraak.

Woningen die goed zicht hebben op de buren hebben een lagere inbraakkans dan woningen die geen of minder goed zicht hebben op de buren, ongeacht of dit toezicht ook werkelijk wordt uitgeoefend.

De afstand tot de buren bevestigt ook dat toezicht samenhangt met een lager inbraakrisico.

De beveiligingsmaatregelen van de woning hebben invloed op toezicht, maar ook op toegankelijkheid.

Uit eerdere onderzoeken kwam een tegenstrijdig beeld van de invloed van beveiligingsmaatregelen naar voren. Ook in dit onderzoek zijn de resultaten niet eenduidig. Sommige beveiligingsmaatregelen hangen samen met een hogere kans op inbraak. De meeste typen beveiligingsmaatregelen hebben echter geen significante invloed op het inbraakrisico. Dit gaat in tegen de verwachtingen dat beveiligingsmaatregelen de kans op inbraak verkleinen. De vraag is echter hoe de kenmerken van beveiligingsmaatregelen het inbraakrisico beïnvloeden. Het is goed mogelijk dat bewoners naar aanleiding van een gepleegde inbraak besluiten om hun woning beter te beveiligen. In dat geval waren de beveiligingsmaatregelen nog niet aanwezig op het moment van de inbraak. Omdat de observaties enkele jaren na de inbraak hebben plaatsgevonden kan dit tijdseffect van invloed zijn op de resultaten.

Op basis van de in dit onderzoek meegenomen kenmerken wordt geen invloed van beveiligingsmaatregelen gevonden. Het is echter door de methodologische beperkingen niet mogelijk om uit te sluiten dat beveiligingsmaatregelen de kans op inbraak beïnvloeden.

Verschillende theorieën die toegankelijkheid meenemen spreken elkaar tegen. Hillier (2004) en Jacobs (1962) gaan er vanuit dat een hogere toegankelijkheid zorgt voor meer toezichthouders en daardoor een lagere kans op inbraak. Newman (1972) gaat uit van het tegenovergestelde. Dit laatste wordt door eerder onderzoek ondersteund. Naast de kenmerken van beveiligingsmaatregelen wordt de invloed van toegankelijkheid slechts beperkt ondersteund door de resultaten. Alleen het type woning bevestigt de verwachtingen. Enerzijds hebben vrijstaande woningen een hoger inbraakrisico dan rijwoningen, net als appartementen op de begane grond. Anderzijds hebben appartementen op de derde verdieping ook een hoger inbraakrisico. Meer toegankelijke woningen hangen samen met een hogere kans op inbraak. Dit kan niet vanuit het idee van toegankelijkheid verklaard worden. De verdere kenmerken van toegankelijkheid, zoals of er voetpaden rond de woning zitten, hebben geen significante samenhang met het inbraakrisico.

Van de drie CPTED concepten die zijn meegenomen in dit onderzoek, wordt alleen voor toezichtmogelijkheden een bevestiging van de theoretische verwachtingen gevonden. Territorialiteit wordt ontkracht en toegankelijkheid laat tegenstrijdige resultaten zien.

98 4.7.2 Patroontheorie

De patroontheorie is van oorsprong geen theorie die van toepassing is op kleine locaties, zoals de woning. De theorie gaat uit van een grote omgeving waarin een mogelijke dader zich verplaatst. De bewustzijnsruimte van de dader is groot. Deze heeft niet zozeer betrekking op de locaties direct naast de woning waar uiteindelijk ingebroken wordt, maar juist op de grotere omgeving waarin de dagelijkse routine plaatsvindt. Het idee is dat veel faciliteiten, knooppunten, ervoor zorgen dat een gebied bij veel potentiele daders bekend is. Hierdoor hangen faciliteiten samen met een grotere kans op inbraak.

Eerder onderzoek bevestigt deze verwachtingen (Groff & La Vigne, 2001; Kleemans, 1996; Montoya et al., 2014).

In dit onderzoek is bestudeerd of faciliteiten ook op een kleinere niveau een rol spelen. De faciliteiten die grenzen aan de woning ondersteunen het idee dat minder mensen in de omgeving verbonden zijn met een lager inbraakrisico. Andere faciliteiten dan wonen hangt samen met een hogere kans op inbraak. De resultaten laten een bevestiging zien van de verwachtingen. Aangezien de PT geen theorie is die van toepassing is op kleine niveaus, is het de vraag of de PT wordt bevestigd door deze resultaten, of dat deze hierdoor juist aangepast moet worden zodat hij toepasbaar is op huisniveau.

4.7.3 Broken windowtheorie

De verwachtingen van de BWT zijn dat zichtbaar verval en wanorde de kans op criminaliteit vergroot (Wilson & Kelling, 1982). Alleen Perkins et al. (1993) vindt een ander resultaat. Wat betreft de kenmerken van verloedering en verval onderbouwen alle resultaten de verwachtingen. Zo hangt een grotere hoeveelheid afval of graffiti samen met een hogere kans op inbraak. Wanneer er zowel afval als graffiti bij de woning ligt wordt dit effect sterker. Vandalisme heeft geen significante invloed op het inbraakrisico. Vandalisme blijkt moeilijker te observeren, omdat het onderscheid tussen vandalisme en iets dat gewoon stuk is niet altijd goed te maken is. Voor toekomstig onderzoek is het onderscheid tussen schade door vandalisme en andere schade wellicht niet zo belangrijk. Waar het om gaat is dat de schade niet gerepareerd wordt, waardoor de woning er minder goed onderhouden uitziet.

Ook algemeen slechter onderhoud van de woning is verbonden met een grotere inbraakkans.

Verloedering straalt een lagere betrokkenheid bij de omgeving uit. Alleen de invloed van het onderhoud van de tuin is niet significant. De resultaten bevestigen dat verantwoording nemen voor de woning een positieve invloed heeft en samenhangt met een lager inbraakrisico. Alle kenmerken van verloedering laten een vrij sterke samenhang met het inbraakrisico zien.

Bij deze resultaten is het interessant om te zien dat er een zodanig sterk effect wordt gevonden op huisniveau. De BWT is net als de PT een theorie die zich focust op de omgeving. Ook hier is de vraag in hoeverre de invloed die gevonden wordt werkelijk te maken heeft met de invloed van verloedering op het veiligheidsgevoel van bewoners en hierdoor op de vicieuze cirkel van verval. Het is mogelijk dat een verloederde woning er uitziet alsof er minder te halen is, waardoor inbraak meer een kosten en baten afweging wordt. Ook is het aannemelijk dat verloedering samenhangt met de mate van toezicht, omdat de afwezigheid van toezicht het gemakkelijker maakt om graffiti te spuiten. Ongeacht de reden is het aangewezen om de BWT aan te passen naar een theorie die ook op huisniveau toegepast kan worden.

4.7.4 Rationele keuzetheorie

Het laatste concept, de welvaart die een woning uitstraalt, is gemeten met de welvarendheid van de woning. Hoewel inbrekers aangeven welvarendheid belangrijk te vinden (Rengert & Wasilchick, 2000) spreekt eerder onderzoek elkaar tegen. Ook de resultaten van dit onderzoek zijn tegenstrijdig. Waar de verwachting was dat welvarende woningen samenhangen met een hoger inbraakrisico, blijken meer welvarende woningen juist een lagere kans op inbraak te hebben. Wellicht wordt welvarendheid niet alleen gekoppeld aan de potentiele buit, maar onbewust ook aan de moeite die het kost om binnen te dringen. Hierdoor kunnen de verwachtte kosten voor een inbraak in een welvarende woning

99 hoger worden, waardoor een welvarende woning een lager inbraakrisico heeft. Het effect van welvarendheid op het inbraakrisico is met .311 groot.

Wanneer gekeken wordt naar invloed van het type woning, wordt de verwachting echter wel bevestigd. Vrijstaande woningen hebben een hoger inbraakrisico dan rijwoningen of appartementen.

Aangezien het type woning ook van invloed is op de toegankelijkheid van de woning, is het mogelijk dat dit meer meespeelt dan de welvarendheid van de woning. De effectgrootte van het type woning is met .116 kleiner dan van de welvarendheid van de woning. De resultaten van welvarendheid zijn tegenstrijdig, maar wel significant.

De resultaten op huisniveau laten zowel een bevestiging als een verwerping zien van de verwachtingen van verschillende theorieën. Over het algemeen zijn veel kenmerken op huisniveau van invloed op het inbraakrisico. Dit zijn vooral kenmerken van de concepten toezicht en verloedering. De invloed van de kenmerken is over het algemeen gering. Het volgende hoofdstuk kijkt naar de invloed op straatniveau.

Het is te bezien of op straatniveau dezelfde concepten bevestigd kunnen worden en hoe groot het effect van deze kenmerken is, in vergelijking met het effect op huisniveau.

100

101