• No results found

Conclusie buurtniveau

Deel 3: Analyse

6 Resultaten buurtniveau

6.7 Conclusie buurtniveau

Op buurtniveau zijn de meeste variabelen niet significant. Er kan op buurtniveau voor de meeste concepten geen bewijs gevonden worden.

6.7.1 CPTED

Territorialiteit wordt gemeten door te kijken of woningen in de buurt diepe tuinen hebben of niet. De verwachting is dat territorialiteit op buurtniveau weinig invloed heeft, aangezien territorialiteit het beste werkt op het niveau van de woning (Taylor, 1988 in Ratcliffe, 2003). Buurten zonder tuinen hebben een hoger inbraakrisico dan buurten met tuinen. Hoewel dit verschil significant is, lijkt het achteraf onwaarschijnlijk dat de hoeveelheid woningen met een diepe tuin van invloed is op de territorialiteit van de buurt. Een buurt is verdeeld in een groot privaat deel, alle woningen, en een kleiner publiek deel, de straten die in de buurt liggen. De buurt zoals hij ervaren wordt wanneer iemand op straat loopt is echter een publieke ruimte, ongeacht het type woningen of tuinen die in de buurt aanwezig zijn. Dit kan verklaren waarom er geen bewijs wordt gevonden voor de invloed van territorialiteit op buurtniveau.

Welvaart

Type woning

Welvarenheid

138 Voor toegankelijkheid op buurtniveau worden weinig verwachtingen uitgesproken in eerder onderzoek. Wanneer er iets over gezegd wordt heeft het voornamelijk betrekking op de samenhang van de straten in de buurt. Deze zijn echter niet observationeel te inventariseren en daarom niet opgenomen in dit onderzoek. Het meegenomen kenmerk van toegankelijkheid op buurtniveau heeft geen significante samenhang met het inbraakrisico. Wellicht speelt ook hier mee dat de manier waarop toegankelijkheid op buurtniveau is gemeten eerder een weerspiegeling is van toegankelijkheid van de woningen in de buurt dan van de buurt zelf. De kenmerken van CPTED op buurtniveau hebben geen significante invloed op het inbraakrisico.

6.7.2 Patroontheorie

De verwachting van ‘gebruik van de ruimte’ in de buurt is dat meer faciliteiten samenhangen met een hogere kans op inbraak. Dit wordt bevestigt door verschillende onderzoeken (Cozens, 2008b; Lynch &

Cantor, 1992). Voor ‘gebruik van de ruimte’ zorgt alleen de aanwezigheid van een hotel in de buurt voor een significant hogere kans op inbraak. De verwachtingen kunnen niet worden bevestigd.

Enerzijds is het mogelijk dat de faciliteiten op buurtniveau bijna allemaal niet significant zijn, omdat de kenmerken op buurtniveau onvoldoende invloed hebben op woningen die wellicht helemaal aan de andere kant van de buurt staan. Anderzijds kan de vraagstelling in de observatielijst een rol spelen.

Bepaald is dat alleen wordt gekeken óf een faciliteit in de buurt aanwezig is, niet hoeveel faciliteiten er in de buurt zijn. Hierdoor komt een buurt met één horecagelegenheid op hetzelfde niveau als een buurt met tien horecagelegenheden. Het is de vraag in hoeverre de wijze waarop ‘gebruik van de ruimte’ op buurtniveau is gemeten onderscheidend genoeg is om inzicht te krijgen in knooppunten en bewustzijnsruimte van daders. De gegevens over faciliteiten op buurtniveau zijn wellicht onvoldoende gedetailleerd om uitspraken te kunnen doen over de samenhang van deze faciliteiten met het inbraakrisico. De meegenomen kenmerken van de PT op buurtniveau geven geen bevestiging van de theoretische verwachtingen.

6.7.3 Broken windowtheorie

De verwachting is dat een hoge mate van verval en slecht onderhoud samenhangen met een hogere kans op inbraak. Op buurtniveau zijn dezelfde kenmerken van verval en onderhoud meegenomen als op straatniveau, plus de spreiding van verval over de buurt. De resultaten kunnen de verwachtingen niet bevestigen. Van de variabelen van verval zorgt alleen de aanwezigheid van graffiti voor een significant hogere inbraakkans. De andere kenmerken van onderhoud en verval hebben geen significante invloed. Ook hier is het echter zo dat als er meer afval ligt bij een woning in een buurt, ongeacht de hoeveelheid afval in de buurt, deze woning een hoger inbraakrisico heeft. De spreiding van klein afval bevestigt de verwachtingen van de theorie.

Het onderhoud van de woningen laat hetzelfde zien als bij de vergelijking tussen het huis- en het straatniveau. Woningen in goed onderhouden buurten hebben een hoger inbraakrisico dan woningen in minder goed onderhouden buurten. Wanneer meer dan de helft van de woningen in de buurt goed onderhouden is, hebben de woningen die goed onderhouden zijn een lager inbraakrisico. De verschillen zijn echter niet significant.

Hoewel de meeste meegenomen kenmerken op buurtniveau geen significante invloed hebben, zijn sommige kenmerken van de BWT dat wel. De kenmerken van de BWT op buurtniveau die een

139 significante invloed op het inbraakrisico. Hoewel de kenmerken van welvarendheid niet significant zijn, lijken ze de theoretische verwachtingen eerder tegen te spreken dan te bevestigen. Zowel de hoeveelheid eengezinswoningen als de hoeveelheid welvarende woningen in de buurt laten zien dat een hogere welvarendheid samenhangt met een lager inbraakrisico. Er kan geen bewijs gevonden worden dat de gemiddelde welvarendheid van de woningen in de buurt van invloed is op de kans op inbraak.

6.7.5 Niveau overstijgende conclusie

De resultaten die zijn besproken in hoofdstuk 4, 5 en 6 komen voort uit de afzonderlijke analyses van alle kenmerken op huis-, straat- en buurtniveau. Wanneer vergelijkbare kenmerken op de drie niveaus nader bestudeerd worden, hebben de kenmerken op huisniveau de sterkste samenhang met het inbraakrisico. Het straatniveau is minder belangrijk, gevolgd door het buurtniveau, Wanneer de resultaten van de analyses vergeleken worden tussen huis-, straat- en buurtniveau is te zien dat de kenmerken op bijna alle niveaus dezelfde invloed hebben.

Van de CPTED analyses is dit visueel gemaakt in Figuur J-1 tot en met J-3. De kenmerken van territorialiteit op huisniveau gaan in tegen de theoretische verwachtingen óf laten een tegenstrijdige invloed laten zien. Op straat- en buurtniveau hebben de kenmerken van territorialiteit geen significante invloed. Toezichtmogelijkheden laten op zowel huis- als straatniveau voornamelijk een bevestiging van de theoretische verwachtingen zien. Sommige kenmerken hebben een tegenstrijdige invloed, maar geen van de kenmerken gaat in tegen de verwachtingen. De kenmerken van toegankelijkheid op huisniveau laten tegenstrijdige resultaten zien en op buurtniveau zijn de kenmerken niet significant. Op straatniveau laten alle significante kenmerken een bevestiging van de theoretische verwachtingen zien. Zoals verwacht hangt CPTED vooral op huisniveau samen met het inbraakrisico.

Wanneer wordt gekeken naar ‘gebruik van de ruimte’ zijn de resultaten tegenstrijdig (zie Figuur J-4).

De aanwezigheid van faciliteiten naast de woning, in de straat of in de buurt verhogen de kans op inbraak. Maar sommige faciliteiten op straat- en buurtniveau hangen samen met een lagere de kans op inbraak. Er kan geen eenduidige conclusie getrokken worden of de invloed van ‘gebruik van de ruimte’ een bevestiging of ontkrachting is van de theoretische verwachtingen. Er kan wel geconcludeerd worden dat niet iedere faciliteit dezelfde invloed heeft. Hoe deze faciliteiten zich van elkaar onderscheiden verdient nader onderzoek.

Verloedering van de broken windowtheorie wordt op alle niveaus bevestigd. Figuur J-5 laat zien dat alle significante kenmerken een bevestiging van de theoretische verwachtingen laten zien. De meeste significante kenmerken zitten op straatniveau, gevolgd door het huisniveau. Hoewel de BWT een omgevingstheorie is kan hij ook toegepast worden op het huisniveau.

De invloed van de welvaart van de rationele keuzetheorie laat tegenstrijdige resultaten zien. Enerzijds illustreert Figuur J-6 dat het type woning op huisniveau een bevestiging van de theoretische verwachtingen oplevert, terwijl op straatniveau het type woningen de verwachtingen juist ontkracht.

Anderzijds ontkracht hoe welvarend de woning er op huisniveau uitziet de theorie, terwijl op straat- en buurtniveau geen significante invloed gevonden wordt. De RKT laat een tegenstrijdig beeld binnen en tussen de niveaus zien. Verdere bestudering van de baten in combinatie met andere meegenomen kenmerken kan deze resultaten wellicht verduidelijken.

Het is interessant om te zien dat als de kenmerken significant zijn de resultaten over het algemeen stabiel zijn over de niveaus. Dat op buurtniveau zoveel kenmerken geen significante invloed hebben op het inbraakrisico kan drie oorzaken hebben. Ten eerste is het mogelijk dat de kenmerken die gebruikt zijn niet geschikt zijn voor het buurtniveau. Het zijn kenmerken van de huizen die geobserveerd zijn als geaggregeerd buurtkenmerk. Een statistische buurt kan echter uit kleinere

140 gebieden bestaan die er heel anders uitzien. Bijvoorbeeld een flatwijk binnen een wijk met vooral eengezinswoningen. Hier wordt het gemiddelde van gescoord, terwijl deze score geen van de gebieden binnen de buurt echt goed beschrijft. Ten tweede zijn de kenmerken misschien onvoldoende specifiek.

Zo geeft het aantal faciliteiten in de buurt veel meer informatie dan alleen of een faciliteit aanwezig is.

Ten derde is het mogelijk dat de kenmerken van de buurt te ver af staan van de uiteindelijk geselecteerde woning. Dat er een faciliteit in de buurt staat, betekent niet dat deze in de buurt van de woning zit, net als of er afval in de buurt ligt. Misschien is hierdoor is de invloed van de gemeten kenmerken op de geobserveerde woning slechts klein.

In het volgende hoofdstuk wordt verder gekeken naar de invloed van de theoretische concepten wanneer meerdere kenmerken samen worden opgenomen in een model. De theorieën worden getoetst aan de hand van de geobserveerde kenmerken. De kenmerken die passen binnen een theoretisch concept worden samengenomen, teneinde zo de invloed van alle kenmerken binnen een theorie te kunnen bepalen. Wellicht dat de verklaringskracht van het model sterker wordt wanneer meerdere kenmerken samen in een model worden opgenomen.

141