• No results found

Het onderwerp van dit hoofdstuk betreft de ervaring met inspraak en medezeggenschap door huurders bij woningcorporaties. In het wetsvoorstel maatschappelijke ondernemingen wordt immers expliciet de functie en het belang van interactie met belanghebbenden genoemd. Om te onderzoeken hoe de huidige samenwerking verloopt, zijn interviews gevoerd met vier personen: een vertegenwoordiger van de Woonbond, een

vertegenwoordiger van Aedes en twee participatiemedewerkers die regelmatig deze gesprekken voeren in de wijk. Daarnaast geeft analyse van het onderzoek naar het gebruik van governancecodes in de corporatiesector, uitgevoerd door de Monitoringscommissie Governancecodes (hierna: MCG), een beeld van de landelijke ontwikkelingen op het vlak van intern toezicht, inspraak en medezeggenschap.

Op basis van de Governancecode Woningcorporaties beschikken vrijwel alle corporaties over een bestuur, een raad van toezicht en (meerdere) huurdersvertegenwoordigingen. De MCG onderzocht de samenstelling van besturen, raden van toezicht en huurdersvertegenwoordigingen. Daarnaast kwam de relatie tussen deze drie organen aan bod. Grote en kleine corporaties verschillen van elkaar als het gaat om samenstelling van en de relatie tussen deze drie organen. Kennis van de Governancecode is bij vrijwel alle besturen en raden van toezicht aanwezig en zij denken er ook aan te voldoen.

De top van de meeste corporaties is zich bewust van de rol van corporaties in de samenleving. Zowel besturen als raden van toezicht vinden dat realisatie van volkshuisvestelijke doelen tot de kern van hun takenpakket hoort. Het realiseren van financiële en bedrijfseconomische doelen hoort volgens de besturen niet tot hun kerntaken. De raden van toezicht zijn zich bewust van hun controlerende taak en verwerven ook actief informatie bij het bestuur, maar laten het vaak ook over aan het bestuur om hen van juiste informatie te voorzien. Ongeveer de helft van de raden van toezicht vindt dat zij een taak hebben bij het realiseren van financiële en

bedrijfseconomische doelen.

De relatie tussen besturen en hun raad van toezicht is goed. Ze vinden ook dat ze goed tegen elkaar ‘opgewassen’ zijn. Wel kunnen ze beter op de hoogte zijn van wet- en regelgeving die op hun taak van toepassing is. Hierdoor is voor raden van toezicht waarschijnlijk ook meer duidelijkheid of het bestuur meer vrij gelaten kan worden, of dat er meer toezicht nodig is.

Het contact met belanghebbenden en hun vertegenwoordigers is in het algemeen goed. De relatie tussen het bestuur en de raad van commissarissen is wel iets beter, wellicht komt dit door meer kennis over de taken die

beide organen dienen uit te voeren. Mogelijk is dat bij huurdersorganisaties minder duidelijk. De raad van toezicht waakt over regelmatig overleg tussen bestuur en belangrijke belanghebbenden over het beleid en de prestaties van de corporatie. De gemeente en de huurders zijn hierbij de belangrijkste gesprekspartners en kunnen dan ook veel invloed op het beleid uitoefenen.

Uit het onderzoek van de MCG blijkt dat voor veel huurders dat beïnvloeding van beleid nog wel sterker kan. Een extra hoofdstuk in de Governancecode over de positie van huurders is vooral voor de huurdersorganisaties wenselijk, terwijl besturen en raden van toezicht dit minder noodzakelijk vinden. Wel oordelen de meeste huurdersorganisaties positief over het bestuur. De transparantie van algemene besluitvorming en bijbehorende resultaten is goed, evenals transparante informatievoorziening, eenduidig handelen en belangenbehartiging voor maatschappelijke doelstellingen van de corporatie en haar huurders. De meeste huurdersverenigingen zien hun bestuur vaker dan één keer per jaar, een kwart zelfs vaker dan 10 keer per jaar. Ruim de helft van de

huurdersverenigingen vindt dat zij op tijd worden geïnformeerd over belangrijke besluiten.

De wet schrijft voor dat de woningcorporaties met huurders overleggen over verbouw, sloop en renovatie van woningen en de woonomgeving. Dat betekent dat huurders in ieder geval informatie krijgen over plannen voor hun wijk. Uit de ervaring van participatiemedewerkers blijjkt dat samenwerking met verschillende

huurdersorganisaties niet altijd even gemakkelijk is. Vaak staat het eigen belang voorop en het is moeilijk om tot een goede afspiegeling van de bewoners te komen. Inzet voor een huurdersvertegenwoordiging heeft vaak te maken met het belang dat mensen hechten aan hun woning of hun wijk. Vaak zijn het mensen die al jaren in een bepaalde wijk of complex wonen die in dergelijke organen vertegenwoordigd zijn. Ze hebben vaak geen weet van de belangen van jongere bewoners en staan hun plekje niet graag af.

Ook de Woonbond erkent dit representativiteitsprobleem. Oudere huurders zijn actief, maar jongeren en allochtonen laten het in dergelijke overlegorganen vaak afweten. Door actief op zoek te gaan naar

vertegenwoordigers zou de representativiteit omhoog kunnen, aldus Aedes. Contact tussen huurders (lokale omgeving) en de corporatie is van essentieel belang voor een goed functionerende corporatie volgens Aedes en de Woonbond. Dit kan ook in een andere vorm dan een vergadering of vertegenwoordigend orgaan, de eerste corporaties hebben hier al ervaring mee. Belangrijk voor goed functioneren is een duidelijke rol en positie van een dergelijk overleg. Dit is door de voorschriften in de Overlegwet al voor huurders geregeld. De Woonbond maakt zich zorgen of dit voor een belanghebbendenvertegenwoordiging ook zo is; aangezien huurders dan tussen allerhande professionele organisaties terecht komen.

De partijen in de belanghebbendenvertegenwoordiging hebben waarschijnlijk tegenstrijdige belangen. Het is maar de vraag of effectieve besluitvorming plaatsvindt als alle partijen in de

belanghebbendenvertegenwoordiging tot een eenduidig advies moeten komen. Daarnaast ontstaat het gevaar dat een advies van de belanghebbendenvertegenwoordiging slechts een schakel in een goed

besluitvormingsproces wordt (input-legitimiteit). Dit komt het ondernemerschap niet ten goede. Anders dan bij een bv of een nv hebben de belanghebbenden geen direct belang bij de onderneming. Hierdoor ontstaat het gevaar dat zij geen duidelijke beslissing kunnen nemen.

Als het om het takenpakket gaat, lijkt de controlefunctie niet geschikt voor de

belanghebbendenvertegenwoordiging. Hier zijn Aedes en de Woonbond het over eens. Beleidsontwikkeling zou wel tot het takenpakket van de belanghebbendenvertegenwoordiging kunnen horen, evenals het goedkeuren van het jaarverslag. Het wetsvoorstel geeft hier nu geen invulling aan, maar dit zou een hiaat kunnen oplossen als het om stichtingen gaat. Waar bij een verenging een verplichting bestaat voor de algemene vergadering om het jaarverslag goed te keuren, gebeurt dat bij een stichting alleen door de raad van toezicht. Wanneer ook de

belanghebbendenvertegenwoordiging dit jaarverslag dient te ondertekenen, wordt het bestuur gedwongen zich controleerbaar op te stellen.

Het werk van de corporatie moet afrekenbaar en controleerbaar zijn. Een gefundeerd (controleerbaar) oordeel van een professional kan soms effectiever en efficiënter zijn dan de goedkeuring van een

belanghebbendenvertegenwoordiging. Volgens Aedes is dit waarschijnlijk beter. Het visitatieconcept dat in de Governancecode is geïntroduceerd, is hiervoor een bruikbaar middel.

In de interviews met de medewerkers van de koepelorganisaties kwam de ontwikkeling van het wetsvoorstel nogmaals aan bod. Zowel de koepel van de huurders (Woonbond) als de koepel van de corporaties (Aedes) gaf aan dat dit gebeurde in een periode waarin de positie van de corporaties opnieuw tegen het licht werd gehouden. De vraag over hoe de corporaties zich verhouden tot de overheid stak steeds de kop op. Het is, gezien de

ontwikkelingen in het maatschappelijk middenveld en de overheidsfinanciën die onder druk staan, geen vreemde vraag om na te gaan in hoeverre de overheid nog verantwoordelijk moet zijn voor de instellingen die tussen markt en overheid opereren en daarom goed moeten opletten hoe zij hun maatschappelijk bijeengebracht vermogen uitgeven.

Dat er voor instellingen meer ruimte ontstaat voor ondernemerschap hoort daar bij. Er ontstaat een probleem wanneer de regulering voor alle sectoren gelijk wordt getrokken. Het is maar de vraag of de verschillende vakministeries hun macht willen afgeven. Terwijl het voor het goed functioneren van maatschappelijke

ondernemingen noodzakelijk is om wetgeving niet te laten stapelen. Desalniettemin moeten de corporaties op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen bij verschillende investeringen. De bomen groeien niet meer tot in de hemel – zeker niet in de huidige tijden van crisis – en een euro kun je maar één keer uitgeven. Volgens de Woonbond moeten de corporaties er rekening mee houden dat slechts het uitvoeren van kerntaken dan al een behoorlijke kostenpost is.

6 CONCLUSIE

Dit hoofdstuk beantwoordt de hoofdvraag van dit onderzoek. De beantwoording van de hoofdvraag leidt tot conclusies en aanbevelingen.

De te beantwoorden hoofdvraag:

BIEDT HET WETSVOORSTEL TOT INTRODUCTIE VAN DE MAATSCHAPPELIJKE ONDERNEMING EEN VERANDERING IN DE VORMGEVING EN WERKING VAN HET INTERN TOEZICHT BIJ

WONINGCORPORATIES?