• No results found

De bovenstaande antwoorden op de verschillende deelvragen leiden tot de beantwoording van de hoofdvraag:

In hoeverre is het intrekken van het wetsvoorstel tot introductie van de maatschappelijke onderneming een verlies voor de woningcorporaties, waar het de mogelijkheden tot beïnvloeding van het beleid van de maatschappelijke onderneming en versterking van het intern toezicht binnen een woningcorporatie betreft?

Maatschappelijke ondernemingen hebben een positie ingenomen in het normaal maatschappelijk rechtsverkeer. Hiervoor is een speciale modaliteit van rechtspersoonlijkheid niet van belang. Zij kunnen prima functioneren als normale stichting of vereniging. Sommige auteurs betogen zelfs dat een maatschappelijke onderneming ook een speciaal soort vennootschap zou kunnen zijn. In deze beantwoording wordt de mogelijkheid van deze bijzondere vennootschap achterwege gelaten. Het intrekken van het wetsvoorstel tot introductie van de maatschappelijke onderneming is, waar het verduidelijking van de positie van maatschappelijke ondernemingen betreft, geen verlies voor woningcorporaties.

Wanneer het gaat om beïnvloeding van het beleid, moet gekeken worden naar de mogelijkheden tot beïnvloeding van beleid bij een vereniging of stichting. Woningcorporaties dienen, op basis van de voorschriften in de

hoogste orgaan; hier zijn de leden van de vereniging in vertegenwoordigd. Het bestuur is bevoegd de vereniging te representeren, maar in principe worden besluiten genomen met instemming van de algemene vergadering. Bij een stichting is er maar één verplicht orgaan, het bestuur, waarbij de statuten aanvullende regels kunnen stellen over beïnvloeding van het beleid. Echter is de verplichting tot beïnvloeding van beleid ingesteld via de Overlegwet en Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH), voor woningcorporaties die zijn vormgegeven als een stichting. Naast belangrijke bron van regelingen over beïnvloeding van beleid door huurders en overige belanghebbenden, biedt het Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) ook aanknopingspunten voor de vraag of versterking van intern toezicht mogelijk is via bestaande wetgeving. Op basis van artikel 7 en artikel 21 BBSH is het mogelijk om het (financieel) beleid van de woningcorporatie te toetsen door middel van intern toezicht. Daarnaast moeten verenigingen en stichtingen, op basis van Boek 2 BW, jaarlijks een jaarverslag en jaarrekening publiceren. Naast deze wettelijke verplichting zijn ook in de Governancecode Woningcorporaties de taken en verplichtingen van toezichthoudende instellingen opgenomen. Gezien de hoeveelheid regelingen is het intern toezicht op

woningcorporaties in ieder geval stevig omschreven. Een goed functionerend intern toezicht is, op basis van de huidige wetgeving, zeker mogelijk.

Echter is het voor goed functionerend intern toezicht belangrijk dat de toezichthouders zelf bewust zijn van hun taak. Uit het onderzoek van de Monitoringscommissie Governancecodes blijkt dat deze bewustwording beter kan. De raden van toezicht zijn vaak nog te afhankelijk van bestuurders voor het verkrijgen van hun informatie. Dit staat onafhankelijk toezicht in de weg. De raad van toezicht zou zich in de uitvoering van haar taak (op basis van de voorwaarden in de Governancecode) rekenschap moeten geven van de maatschappelijke doelstelling die de corporatie nastreeft. Deze maatschappelijke doelstelling is in wettelijke voorschriften niet weergegeven. Het wetsvoorstel tot introductie van de maatschappelijke onderneming had hierin een meerwaarde kunnen bieden, omdat de maatschappelijke doelstelling in het wetsvoorstel expliciet omschreven werd.

De maatschappelijke doelstelling komt nu alleen terug in de Governancecode Woningcorporatie. De Governancecode is geen wettelijk voorschrift, maar zelfregulering. Gezien de doelstellingen die voor het wetsvoorstel werden omschreven zou de Governancecode een goede aanvulling kunnen zijn op de bestaande wetgeving. Hiervoor zou de minister de Code verbindend moeten verklaren. Op basis van deze regelgeving zijn er voldoende mogelijkheden om zowel beleidsbeïnvloeding als versterking van intern toezicht vorm te geven, bijvoorbeeld door:

 Versterking van invulling, benoemen en taakomschrijving van een belanghebbendenorgaan; of dit nu een huurdersorganisatie, belanghebbendenvertegenwoordiging of vergadering van winstbewijshouders betreft;

 Vastlegging van maatschappelijke doelstelling voor woningcorporaties op basis van Governancecode Woningcorporaties;

 Door vastlegging van deze maatschappelijke doelstelling ook verbetering van taakomschrijving bestuur en raad van toezicht;

7 DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN

De aanbevelingen in dit hoofdstuk volgen op basis van de conclusie geschetst in hoofdstuk 6.

 Gezien de kleine hoeveelheid data die is verzameld in dit onderzoek, verdient het de aanbeveling het onderzoek inzake ervaring met huurdersvereningingen te herhalen met een grotere groep respondenten.

 Deze grotere groep respondenten dient ook een aantal vertegenwoordigers van huurdersverenigingen te bevatten. In dit onderzoek ontbreekt vertegenwoordiging van huurdersverenigingen; waardoor mogelijk een eenzijdig beeld is geschetst van de ervaring met huurdersvertegenwoordiging binnen woningcorporaties.

 Op basis van een grotere groep respondenten, aangevuld met onderzoek naar de precieze samenstelling van huurdersvertegenwoordigingen, is mogelijk ook meer te zeggen over de mate waarin huurdersverenigingen voldoende representatief zijn voor hun woningcorporatie.

 De suggestie van De Jongh, Schild en Timmerman om naar Brits voorbeeld een CIC in het leven te roepen, is interessant. Vooral de combinatie van de mogelijkheid tot externe investeringen en een sterk onafhankelijk toezicht is erg aantrekkelijk. Voor de Nederlandse situatie zou onderzocht moeten worden of een dergelijke vennootschap ook onder Nederlands recht mogelijk is.

 Mocht deze suggestie niet mogelijk zijn, dan verdient het de aanbeveling de suggestie van Scheltema te onderzoeken. Een publiekrechtelijke rechtspersoon met privaatrechtelijke middelen. Echter lijkt dit voor meer verwarring te zorgen dan de voorgestelde CIC uit het Britse recht.

 Het wetsvoorstel maatschappelijke ondernemingen was een aardige poging om meer lijn te krijgen in regelgeving voor instellingen in het maatschappelijk middenveld. Dit is een sympathiek initiatief, maar uit dit onderzoek blijkt dat de woningcorporaties een heel andere sector zijn dan zorg en onderwijs. Andersom geldt dit ook. Daarom zou afstemming van wetgeving alleen mogelijk zijn als het gaat om versterking van intern toezicht. Het huidige wetsvoorstel biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Door juist op het vlak van versterking van intern toezicht aansluiting te zoeken tussen de verschillende sectoren, zou een wetsvoorstel voor alle sectoren kunnen slagen.

8 BIJLAGEN