• No results found

Het hoofdonderwerp van deze masterproef is de zoektocht naar het antwoord op de vraag of een hoger gezinsinkomen zorgt voor meer duurzaamheidsinvesteringen in de woning. Deze hoofdvraag is gekaderd in een onderzoek, dat met de hulp van een enquête tracht te observeren wat voor een bepaalde bevolkingsgroep verschillen zijn tussen hun vorige woning en hun huidige woning, en wat de voornaamste factoren zijn die een rol gespeeld hebben in de motivatie achter bepaalde keuzes die gemaakt zijn bij een verhuis. De resultaten die we kunnen trekken uit de gevoerde analyses, worden hier bondig besproken.

De vraag of inkomen een invloed heeft op de mate waarin duurzaamheidsinvesteringen gedaan worden, wordt op drie verschillende manieren geanalyseerd. De eerste manier bestaat er in om voor alle 18 mogelijke investeringen in de huidige woning, die de respondenten konden aanduiden, een logistische regressie uit te voeren met de investering als afhankelijke variabele en het inkomen als onafhankelijke variabele. Uit deze analyses kunnen we besluiten dat een hoger inkomen in nagenoeg de helft van de mogelijkheden zorgt voor meer investeringen.

De tweede manier onderzoekt het verband tussen de som van alle investeringen die een respondent gedaan heeft en het inkomen van deze respondent aan de hand van een correlatie. Hoewel het hier gaat om een relatief zwak verband, kunnen we wel stellen dat ook hier een positief verband is tussen de hoeveelheid duurzaamheidsinvesteringen die iemand doet en de hoogte van het inkomen.

De derde, en laatste, manier onderzoekt via een meervoudige lineaire regressie wat de invloed van verschillende verklarende variabelen, waaronder het inkomen, en controlevariabelen is op de som van alle investeringen. In verhouding tot de vorige twee analyses heeft de hoogte van het inkomen, wanneer we rekening houden met meerdere variabelen, geen invloed op de hoeveelheid duurzaamheidsinvesteringen die gedaan worden.

Er valt te besluiten dat onderzoek naar de impact van inkomen op duurzaamheidsinvesteringen in de huidige woning, wanneer dit geïsoleerd van andere variabelen gebeurt, een verband tussen beide aantoont. Het is echter belangrijk om deze analyse te maken in een realistischere context, daar het voor zich spreekt dar er meerdere elementen, zoals de behoefte om duurzaam te wonen en het jaartal van verhuis, spelen in de beslissing om al dan niet duurzaam te bouwen. De hypothese dat een hoger inkomen ervoor zorgt dat meer duurzaamheidsinvesteringen gedaan worden, is onttrokken aan het feit dat de overheid zegt dat ze dergelijke

investeringen zouden doen, indien er voldoende budget is. Het doortrekken van deze gedachtengang op mensen in het bezit van voldoende budget, leidt tot bovenstaande hypothesestelling. Op basis van de resultaten kan besloten worden dat bovenstaande hypothese ontkracht wordt.

Naast het onderzoeken of de hypothese al dan niet bevestigd kan worden, zijn er een aantal andere analyses die ook voor interessante resultaten zorgen. Zo werden de respondenten gevraagd zich te positioneren op een aantal duurzaamheidsstellingen met behulp van een schaal die reikt van “helemaal niet akkoord” tot “helemaal akkoord.” Een gemiddeld antwoord op deze stellingen, de duurzaamheidspositionering, is dan, net zoals het inkomen, op drie verschillende manieren vergeleken met de mate waarin duurzaamheidsinvesteringen worden gedaan.

Volgens de eerste manier, 18 afzonderlijke logistische regressies, zien we dat iemand die zich duurzamer positioneert, voor precies de helft van de analyses meer kans heeft om de investering te doen. Vervolgens wordt met een correlatie ook aangetoond dat er een zwak verband is tussen iemands duurzaamheidspositionering en de mate waarin zij of hij duurzaamheidsinvesteringen doet. Finaal toont een multivariate regressie opnieuw aan dat, ook met de invloed van andere variabelen, mensen die zich duurzamer positioneren meer duurzaamheidsinvesteringen doen.

Het onderzoek van Gifford en Nilsson (2014) laat zien dat mensen die op een bepaalde manier antwoorden op bepaalde stellingen (stellingen die in dit onderzoek gebruikt zijn), kunnen worden gecategoriseerd als zijnde mensen die meer of minder begaan zijn met hun omgeving en het milieu. Mijn onderzoek bevestigdt dit, daar mensen die favorabel geantwoord hebben, gemiddeld genomen meer zullen investeren in elementen om hun woning te verduurzamen.

Vervolgens heeft de literatuurstudie kort besproken hoe mensen keuzes maken, en dat er een grote discrepantie bestaat tussen uitgedrukte intenties en de effectieve gedragsstellingen. In dit kader is het relevant om te onderzoeken in welke mate er een verband is tussen de uitgedrukte behoefte om duurzaam te wonen, en de hoeveelheid duurzaamheidsinvesteringen die gedaan worden. Zowel bij wijze van een correlatie als een meervoudige lineaire regressie kan aangetoond worden dat de behoefte om duurzaam te wonen en de mate waarin duurzaamheidsinvesteringen gedaan worden matig tot sterk verbonden zijn met elkaar.

Een grotere uitgedrukte behoefte om duurzaam te wonen zorgt dus voor het doen van meer duurzaamheidsinvesteringen, wat niet volledig in lijn ligt met wat bestaande literatuur ons zegt. Het is hier evenwel belangrijk om te vermelden dat ‘een discrepantie tussen uitgedrukte intenties en effectieve gedragsstellingen’ niet helemaal hetzelfde is als het volledig tegenovergestelde doen van wat je zegt. Mijn onderzoek ontkracht dus zeker niet wat bestaande literatuur ons leert, maar het kan wel relevant zijn om hier dieper op in te gaan. Dit wordt bij de suggesties verder besproken.

Finaal is het interessant om twee vergelijkingen te maken tussen de vorige woning en de huidige woning. Eerst laat het onderzoek ons zien dat wanneer je de hoeveelheid gedane duurzaamheidsinvesteringen voor de vorige woning vergelijkt met de hoeveelheid gedane duurzaamheidsinvesteringen voor de huidige woning, gebaseerd op het inkomen, meer inkomen zorgt voor meer investeringen in de huidige woning, maar niet in de vorige woning. Ten tweede laat het onderzoek zien dat wanneer je het E-peil van de vorige woning vergelijkt met het E-peil van de huidige woning, ook gebaseerd op het inkomen, een hoger inkomen een grotere daling teweegbrengt in het E-peil van de huidige woning in verhouding tot het E-peil van de vorige woning.

We kunnen hier uit besluiten dat het inkomen tegenwoordig (voor de huidige woning) een grotere impact heeft op de mate waarin men duurzaamheidsinvesteringen doet in verhouding tot vroeger (voor de vorige woning). Het is ook hier evenwel weer van belang er rekening mee te houden dat het beperktere arsenaal aan mogelijke duurzaamheidsinvesteringen voor de vorige woning ook een impact heeft op deze uitkomst. Als laatste kunnen we ook besluiten dat het inkomen tegenwoordig een grotere impact heeft op de daling van het E-peil in verhouding tot vroeger. Dit ligt volledig in lijn met de voorgaande besluittrekking én met de daling van de CO2- uitstoot op de woningmarkt die de Vlaamse Milieumaatschappij (2018) rapporteert.

Het onderzoek heeft op zich geen inconsistenties aan het licht gebracht, en op basis van bovenstaande analyses valt te besluiten dat dit onderzoek een aantal nieuwe bijdragen levert aan de huidige wetenschappelijke literatuur. Naast het feit dat dit onderzoek academische waarde heeft, zijn er een aantal limitaties in de manier waarop het onderzoek gevoerd is en in de wijze waarop de resultaten gerapporteerd zijn. Deze worden in het volgende deel besproken.

5. Beperkingen en suggesties van het onderzoek