• No results found

CONCLUSIE, DISCUSSIE EN BEPERKINGEN In dit hoofdstuk zullen er conclusies worden getrokken uit de resultaten uit de hiervoor In dit hoofdstuk zullen er conclusies worden getrokken uit de resultaten uit de hiervoor

beschreven interviews en door middel van de antwoorden op de deelvragen. In de conclusie worden de onderzoekresultaten gerelateerd aan de onderzoeksvragen en de probleemstelling, zoals in hoofdstuk 1 is gedefinieerd. Vervolgens zal worden beschreven hoe de conclusies zich verhouden tot de in hoofdstuk 2 onderzochte literatuur. Als laatste worden de mogelijkheden voor vervolgstudie beschreven en zullen de beperkingen van dit onderzoek uiteengezet worden.

5.1 CONCLUSIE

Door beantwoording van de deelvragen in hoofdstuk 4, is het mogelijk de probleemstelling, zoals deze is gedefinieerd in paragraaf 1.5, te beantwoorden. De probleemstelling voor dit onderzoek was:

Is de materialiteit die door de aandeelhouders/principalen van familiebedrijven, die niet werkzaam zijn in de vennootschap zijn, gelijk aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole?

Op basis van dit onderzoek kan verondersteld worden dat de materialiteit die door de aandeelhouders/principalen van familiebedrijven, die niet werkzaam zijn in de vennootschap, niet gelijk is aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole. De materialiteit die wordt gehanteerd door de aandeelhouders is lager dan de materialiteit die naar voren komt op basis van de rekenregels voor de accountants. Deze conclusie ligt in lijn met de conclusies die Cho, Hagerman, Nabar en Patterson51 en Højskov52 trokken naar aanleiding van hun onderzoek. Ook zij kwamen tot de conclusie dat de materialiteit die de accountants hanteren hoger is dan die door de aandeelhouders van beursgenoteerde vennootschappen wordt gehanteerd. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat de aandeelhouders van familiebedrijven een tweetal materialiteiten hanteren, te weten:

1. Een materialiteit voor de boekhoudkundige afwijkingen. Het eigen vermogen van de vennootschap geeft naar verloop van tijd het werkelijke eigen vermogen weer. Daar de aandeelhouders van familiebedrijven de aandelen voor een lange periode aanhouden, hebben deze afwijkingen voor de aandeelhouders niet direct een grote impact voor de waarde van hun aandelen en de mogelijke dividenduitkeringen. In alle gevallen was de materialiteit die door de aandeelhouders wordt gehanteerd lager dan de materialiteit die door de accountants wordt gebruikt.

2. Een materialiteit voor de uitgaven, de daadwerkelijke uitgaande geldstromen. Volgens de aandeelhouders van familiebedrijven mag er geen geld onrechtmatig de vennootschap uitvloeien. Hierbij valt te denken aan privékosten die door de directie als zakelijke kosten zijn verantwoord. Wat betreft de aandeelhouders van familiebedrijven ligt deze materialiteit tussen “helemaal geen afwijking” en een afwijking van “een paar duizend euro”. In alle gevallen was deze materialiteit van de aandeelhouders veel lager dan de gehanteerde materialiteit in de accountantscontrole.

51 Cho S.Y., Hagerman R.L., Nabar S. en Patterson E.R. (2003),

5.2 AANBEVELINGEN

Uit dit onderzoek is een aantal aanbevelingen naar voren gekomen. Allereerst dient opgemerkt te worden, dat de beschikbare rekenregels voor de materialiteit een hogere materialiteit berekenen dan door de aandeelhouders van een familiebedrijf worden gehanteerd. Daarnaast kwam naar voren dat niemand van de geïnterviewde aandeelhouders identiek aan elkaar is. Hierdoor is het niet mogelijk om een eenduidige rekenregel te hanteren voor een materialiteitsberekening. Op basis van dit onderzoek valt te concluderen dat de accountants meer gebruik moeten maken van hun professional judgement, omdat de rekenregels voor de materialiteitsberekening aan de hoge kant zijn en niemand aan elkaar gelijk is. De accountant dient zich meer in te leven in de uiteindelijke belanghebbende dan aandacht te besteden aan de materialiteitsberekening. Wellicht is het overwegen waard voor de accountant om voor aanvang van de accountantscontrole navraag te doen bij de belanghebbende wat voor hen materieel is en wat zij van de accountant verwachten.

Daarnaast is geconstateerd dat er inderdaad een verwachtingskloof aanwezig is tussen de jaarrekeninggebruiker en de accountant, zoals is gebleken uit het onderzoek van de Rooij53. Eén van de geïnterviewden gaf aan dat de accountant transparanter zou moeten werken. De accountant zou meer openheid moeten geven over de gehanteerde materialiteit. De materialiteit zou bijvoorbeeld opgenomen kunnen worden in de controleverklaring. Hierdoor is het voor de jaarrekeninggebruiker direct inzichtelijk met wat voor materialiteit er gewerkt is en wat voor afwijking er maximaal in de jaarrekening aanwezig kan zijn.

5.3 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK

Aan dit onderzoek zijn enkele beperkingen verbonden. Voor dit onderzoek is bewust gekozen om slechts drie aandeelhouders die niet werkzaam zijn binnen het familiebedrijf te interviewen. Hiervoor, zoals reeds eerder is aangegeven, is bewust gekozen om de onderzoeksomvang te beperken en om zo voldoende betrouwbare en nuttige informatie te verkrijgen van de geïnterviewde. Hierdoor is dit onderzoek een verkennend en kwalitatief onderzoek, wat in gaat op gedachtes van de geïnterviewden. Omdat slechts een drietal aandeelhouders is geïnterviewd, wil dit niet zeggen dat de gedachtes van de geïnterviewden een afspiegeling zijn van de gedachtes van alle niet-werkzame aandeelhouders van een familiebedrijf. Zoals uit het onderzoek blijkt, is geen één persoon hetzelfde en hebben alle aandeelhouders verschillende gedachtes en meningen. Daarnaast kunnen resultaten “vervuild” zijn, doordat de geïnterviewden een strategisch antwoord hebben gegeven of bevooroordeeld zijn. Wel moet opgemerkt worden dat dit zoveel mogelijk getracht is te vermijden. Om een representatief onderzoek te doen naar de materialiteit van de niet-werkzame aandeelhouders binnen een familiebedrijf dient de onderzoekspopulatie uitgebreid te worden.

De geïnterviewde personen betroffen een tweetal gepensioneerde aandeelhouders en één aandeelhouder die in het verleden reeds de vennootschap heeft geadviseerd. Hierdoor hebben deze aandeelhouders de nodige kennis van de vennootschappen, waardoor de interpretatie van aandeelhouders die veel minder kennis hebben over de vennootschap een andere kijk op de materialiteitsberekening kan hebben.

Dit onderzoek heeft tevens de focus op de bedrijven die zijn gevestigd in het oosten van Nederland. De mentaliteit en de sociale opvattingen in het oosten kunnen heel anders zijn dan in bijvoorbeeld de Randstad, waardoor aandeelhouders in de Randstad eventueel een andere mentaliteit hebben dan de geïnterviewden. Met name de bedrijfsstructuur en de opvattingen van aandeelhouder B zullen niet zo snel terug te vinden zijn. Aandeelhouder B houdt er andere opvattingen en een andere materialiteit op na dan de andere geïnterviewde aandeelhouders.

Dit betreft een verkennend onderzoek en van hieruit kan meer richting worden gegeven aan de probleemstelling voor eventuele vervolgonderzoeken.

LITERATUURLIJST