• No results found

HOOFDSTUK 4 RESULTATEN ONDERZOEK

4.2 BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN

In deze paragraaf zal aan de hand van de verkregen informatie uit de interviews een antwoord op de geformuleerde deelvragen uit paragraaf 2.6 worden gegeven.

4.2.1 DEELVRAAG 1

Is de familieband met de directie bepalend voor de materialiteit die door de aandeelhouder van een familiebedrijf wordt gehanteerd?

Binnen de onderzochte bedrijven zijn er zowel directieleden die familie zijn van de geïnterviewde aanwezig, als directieleden van buiten de familie. Er is een duidelijk verschil te proeven tussen de benadering van directieleden die een familielid zijn en de directieleden van buiten af. Er is met name een duidelijk verschil te zien in het verantwoorden van privékosten door de directieleden. De geïnterviewden keuren het volledig af als directieleden van buiten de familie privékosten als zakelijke kosten boeken. De geïnterviewde van vennootschap C gaf duidelijk en eerlijk aan dat er wat hem betreft een verschil zit in het toestaan van het boeken van privékosten. Hierdoor zal de materialiteit voor het toestaan van privékosten voor een aandeelhouder met een familielid als directie hoger zijn dan bij een directielid van buiten de familie. Dit wordt onderbouwd door Hendry43. Hij veronderstelde dat de aandeelhouders van familiebedrijven meer om familiegerelateerde belanghebbenden geven dan om andere belanghebbenden.

Wat betreft het vertrouwen in de directieleden door de aandeelhouders is er niet direct een verschil te zien tussen directieleden die een familielid zijn en die van buiten de familie komen. Hierbij speelt het ook mee dat alle directieleden zijn aangesteld door de geïnterviewde, waardoor de geïnterviewden een band heeft met de directie en dat deze directieleden al minstens een aantal jaren als directielid aanwezig zijn. Dat de directieleden al een aantal jaren aanwezig zijn als directielid is een kenmerk van familiebedrijven, zoals is gebleken uit een onderzoek van Poza, Alfred en Maheshwari44. Daarbij speelt ook mee dat zich geen bijzondere voorvallen hebben voorgedaan binnen de onderzochte vennootschappen, waardoor de aandeelhouders zouden kunnen twijfelen aan de integriteit van de directie. Hierdoor is geen verschil waar te nemen in de te hanteren materialiteit tussen directieleden die familielid zijn en directieleden die van buiten de familie komen.

43 Hendry, J. (2002)

4.2.2 DEELVRAAG 2

Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder kennis heeft van het bedrijf?

De geïnterviewden hadden allen kennis van de werkzaamheden in het bedrijf en alle bijkomende processen. Twee van de geïnterviewden zijn in het verleden werkzaam geweest binnen de vennootschappen en hebben zich teruggetrokken als directeur en hebben de dagelijkse leiding overgedragen. De derde geïnterviewde is nooit werkzaam geweest binnen het bedrijf, maar weet wel precies wat er in het bedrijf omgaat. Van kleins af aan heeft hij meekregen wat zich afspeelde in de vennootschap, omdat zijn vader directeur was. Daarnaast is hij opgetreden als adviseur. Dit bleek ook uit het onderzoek van Kellermanns, Eddleston, Barnett en Pearson45. Zij vonden het bewijs dat de kinderen van familiebedrijven van kinds af aan enthousiast worden gemaakt voor de vennootschap en dat de kinderen veel af wisten van de gang van zaken binnen de vennootschap. De vader van de geïnterviewde van vennootschap C wist zijn zoon echter niet “enthousiast” genoeg te krijgen om zich nauw betrokken te voelen bij de vennootschap om daar ook in dienst te treden. Desalniettemin heeft de geïnterviewde van vennootschap C zich toch deels betrokken gevoeld bij de vennootschap dat hij adviserende werkzaamheden heeft verricht voor de vennootschap.

De geïnterviewde van vennootschap B gaf te kennen dat een deel van de aandeelhouders, inmiddels de derde generatie, relatief minder af weet van het dagelijkse reilen en zeilen binnen de vennootschap. Hierdoor treden de vaders (tweede generatie) van de derde generatie op als vertegenwoordigers van de derde generatie. Dit wordt mede veroorzaakt doordat ook deze aandeelhouders werkzaam zijn buiten de vennootschap waarvan ze aandeelhouder zijn.

Er zijn geen aanwijzingen dat de mate van kennis van invloed is op de

materialiteitsveronderstelling van de aandeelhouders.

4.2.3 DEELVRAAG 3

Zijn de familierelaties met de overige aandeelhouders van belang bij het bepalen van de materialiteit?

Uit het onderzoek van Davis en Herrera46 kwam naar voren, dat de aandeelhouders van een familiebedrijf zich over het algemeen aansluiten bij de meningen van de rest van de van de aandeelhouders. Deze overeenstemming met de overige aandeelhouders wordt gedaan om zo de eenheid binnen de familie te bewaren. Uit de gehouden interviews is niet gebleken dat de aandeelhouders zich laten beïnvloeden wat betreft de materialiteit bij de meningen van de overige aandeelhouders. Geïnterviewde van vennootschap A gaf wel te kennen dat hij over het algemeen met de beslissingen van de overige aandeelhouders (kinderen) meestemt. Deze overeenstemming heeft geen invloed op de materialiteit die wordt gehanteerd door de geïnterviewde.

Daarnaast gaf de geïnterviewde van vennootschap C te kennen dat hij in het begin alle beslissingen over liet aan zijn vader en broer. De geïnterviewde schonk geen aandacht aan de jaarrekening en het wel en wee van de vennootschap. Deze afzijdigheid van de vennootschap heeft echter niets te maken met de groepscohesie die door Gersick, Davis,

45 Kellermanns, F. W., Eddleston, K. A., Barnett T. en Pearson A. (2008).

McCollom Hampton en Lansberg47 is gedefinieerd. Deze afzijdigheid had te maken met een stukje desinteresse in de vennootschap en het drukke zakelijke leven dat de geïnterviewde heeft.

Bij de geïnterviewde van vennootschap B worden de aandeelhouders vertegenwoordigd in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders door een vertegenwoordiger. Momenteel betreft dit nog alleen familieleden. Deze vertegenwoordigers vertegenwoordigen een bepaalde familietak, die voorafgaande aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders een standpunt heeft bepaald. Over het algemeen zijn de meningen binnen de familietakken gelijk gezind. De “vaders” hebben echter wel de grootste invloed, omdat zij de meeste kennis van de vennootschap hebben. Om toch zo goed mogelijk beslissingen te nemen wordt er een vertegenwoordiger namens de aandeelhouders gestuurd. Het sturen van een vertegenwoordiger betekent dat de diverse aandeelhouders hun verantwoordelijkheid diffuseren, zoals is beschreven door Latané en Darley48. De afzonderlijke aandeelhouders nemen echter zelf kennis van de jaarrekening en bepalen eerst hun eigen beslissingen op basis van deze jaarrekening, alvorens de vertegenwoordiger naar de Algemene Vergadering van Aandeelhouders gaat.

Alle geïnterviewden gaven te kennen dat directieleden die buiten de familie staan absoluut geen geld onrechtmatig aan de vennootschap mogen ontrekken. Wanneer de directie wordt gevoerd door een familielid vonden de aandeelhouders het echter niet direct een probleem dat de directie voor een paar duizend euro onrechtmatig geld uit de vennootschap onttrok. Deze onttrekkingen moesten dan wel fiscaal op één of andere manier te onderbouwen zijn en de vennootschap moet het ook kunnen dragen.

Op basis van het onderzoek is niet gebleken dat familierelaties met de overige aandeelhouders van invloed zijn op de materialiteitsberekening van de aandeelhouders. Voor de materialiteit voor “uitgaande geldstromen” is het echter wel van belang welke directieleden er zitten. Directieleden die familie zijn van de aandeelhouders mogen meer geld onrechtmatig uit de vennootschap halen dan directieleden van buiten de familie.

4.2.4 DEELVRAAG 4

Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder financiële kennis heeft?

Uit het onderzoek van Barlett en Chandler49 kwam naar voren dat de jaarrekeningen en jaarverslagen nauwelijks tot niet worden gelezen door de aandeelhouders. Dat is in dit onderzoek ook terug te zien. De geïnterviewde van vennootschap C heeft ook relatief weinig waarde en aandacht geschonken aan het jaarverslag. Dit kwam niet doordat de geïnterviewde niet de financiële kennis in huis heeft, maar vanwege zijn drukke bestaan en weinig interesse in de jaarrekening en de vennootschap.

Uit het onderzoek kwam met name naar voren dat de geïnterviewden van huis uit geen financiële kennis hadden. Deze financiële kennis hebben ze allemaal opgedaan door de jaren heen, door de werkzaamheden die ze verricht hebben. Deze financiële kennis hebben ze opgedaan doordat de geïnterviewden allen directieleden zijn geweest, hetzij van de vennootschap waarvan ze aandeelhouder waren, of een heel andere vennootschap. Hierdoor zijn de aandeelhouders wel in staat de jaarrekeningen te lezen en te begrijpen. Dit onderbouwt de bevindingen van Maarten van Rooij, Annamarie

47 Gersick, K.E., Davis, J.A., McCollom Hampton, M., Lansberg, I. (1997)

48 Latané, B., en Darley, J. M. (1968)

Lusardi en Rob Alessie50. Zij concludeerden dat financiële kennis wordt opgedaan door ervaring. Dit is ook terug te zien bij vennootschap B, aangezien de derde generatie niet de financiële kennis in huis heeft. Daarom worden de vaders naar de Algemene Vergadering van Aandeelhouders gestuurd.

Verder is het duidelijk waarneembaar dat er een verschil zit tussen de financiële kennis en het opleidingsniveau van de geïnterviewde. Zo was het opleidingsniveau van de geïnterviewde van vennootschap A op MBO niveau en dat van de geïnterviewde van vennootschap C op universitair niveau. Het is duidelijk zichtbaar dat de geïnterviewde van vennootschap C meer begrijpt van de jaarrekening dan de geïnterviewde van vennootschap A.

Al met al is er een duidelijk verschil zichtbaar in de financiële kennis tussen de aandeelhouders en het lezen van de jaarrekening. Uit niets is gebleken dat de financiële kennis invloed heeft op de materialiteit die wordt gehanteerd door de aandeelhouders.

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE, DISCUSSIE EN BEPERKINGEN