• No results found

M AT ER I A L IT E I T E N DE JA A R R E K E N IN G - G E B R U I K E R

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "M AT ER I A L IT E I T E N DE JA A R R E K E N IN G - G E B R U I K E R"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MATERIALITEIT EN DE

JAARREKENING-GEBRUIKER

Wat is voor de passieve aandeelhouder in het MKB

materieel?

(2)

Auteur: J.C.J. Visserman

Studentnummer: 1830791

School: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economie en Bedrijfskunde

Afstudeerrichting: Msc Accountancy en Controlling 1e begeleider: dr. E.P. Jansen

2e begeleider: drs. R. Koolhaas

(3)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie. Deze scriptie heb ik geschreven ter afronding van de Master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Dit onderzoek richt zich op wat voor de aandeelhouders van een familiebedrijf materieel is. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de materialiteit die door de accountants van beursgenoteerde vennootschappen wordt gehanteerd over het algemeen lager is dan de materialiteit die door de aandeelhouders van dezelfde beursgenoteerde vennootschappen wordt gehanteerd. Er is echter geen onderzoek verricht naar materialiteit ten aanzien van aandeelhouders van familiebedrijven. Des al niet te min bestaat 69% van de gevestigde bedrijven uit familiebedrijven. Op basis van theoretische verkenning zal er onderzocht worden of de materialiteit die door de accountants van familiebedrijven worden gehanteerd gelijk zijn aan de materialiteit die door de aandeelhouders van familiebedrijven worden gehanteerd.

Een aantal mensen heeft me geholpen bij het tot stand komen van deze scriptie. Hierbij wil ik in het bijzonder mijn scriptiebegeleiders de heer Dr. E.P. Jansen en R. Koolhaas bedanken voor hun begeleiding vanuit de Rijksuniversiteit Groningen. Ook wil ik mijn familie, vrienden, collega’s en in het bijzonder mijn vrouw bedanken voor de ruimte, hulp en stimulans die ze mij hebben gegeven voor het schrijven van deze scriptie. Tenslotte wil ik De Jong & Laan accountants bedanken voor het verstrekken van extra studie-uren zodat het mogelijk was om deze scriptie af te ronden.

Ik wens u veel plezier met het lezen van deze scriptie. Zwartsluis, maart 2012

(4)

SAMENVATTING

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar wat voor aandeelhouders van familiebedrijven materieel is. Hier is met name gekeken wat voor de aandeelhouders die niet (meer) werkzaam zijn binnen het familiebedrijf materieel is. De afgelopen jaren zijn er verscheidende onderzoeken geweest naar de materialiteit van de aandeelhouders. Deze onderzoeken richtten zich allemaal op de aandeelhouders van beursgenoteerde vennootschappen en niet op de overige niet-beursgenoteerde vennootschappen. Er zijn diverse verschillen tussen de aandeelhouder van een beursgenoteerde vennootschap en niet-beursgenoteerde vennootschap. Daarnaast zijn er in Nederland in totaal 260.000 familiebedrijven, die goed zijn voor 69% van alle bedrijven (dit is exclusief de eenmanszaken en zzp-ers). Op basis hiervan is de materialiteit bij de aandeelhouders van familiebedrijven een belangrijke groep, die onderzocht dient te worden.

Dit onderzoek is in een tweetal fasen opgedeeld, een literatuuronderzoek en een kwalitatief onderzoek. Het literatuuronderzoek dient als een gehele ondersteuning voor de uitvoering van het kwalitatief onderzoek. Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek in combinatie met semigestructureerde interviews, omdat deze onderzoeksmethode ingaat op de achterliggende motieven en meningen, hetgeen van essentieel belang is bij het bepalen van de materialiteit.

Op basis van dit onderzoek kan verondersteld worden dat de materialiteit die door de aandeelhouders van familiebedrijven, die niet werkzaam zijn in de vennootschap, niet gelijk is aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole. De materialiteit die wordt gehanteerd door de aandeelhouders is lager dan de materialiteit die naar voren komt op basis van de rekenregels voor de accountants. Daarnaast kwam naar voren dat de aandeelhouders een tweetal materialiteiten hanteren, een materialiteit voor boekhoudkundige afwijkingen en een materialiteit voor de daadwerkelijke uitgaven.

(5)

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ... I SAMENVATTING ... II INHOUDSOPGAVE ... III

HOOFDSTUK 1 OPZET ONDERZOEK ... 4

1.1INLEIDING ... 4

1.2AANLEIDING EN RELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK ... 5

1.3PROBLEEMSTELLING ... 7 1.4STRUCTUUR ONDERZOEK ... 8 1.5SLOT ... 8 HOOFDSTUK 2 THEORIE ... 9 2.1INLEIDING ... 9 2.2HET FAMILIEBEDRIJF ... 9

2.2.1 De kracht van een familiebdrijf ... 9

2.2.2 Kenmerken van een familiebedrijf ... 11

2.2.3 Sterkten en zwakten van familiebedrijven ... 12

2.3KENMERKEN VAN DE AANDEELHOUDERS ... 15

2.3.1 Sociaal psychologische kenmerken ... 15

2.3.2 Financiele kennis ... 18 2.4MATERIALITEIT ... 19 2.5CONCEPTUEEL MODEL ... 20 2.6DEELVRAGEN ... 20 HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSOPZET ... 21 3.1KWALITATIEF ONDERZOEK ... 21 3.2ONDERZOEKSMETHODE ... 21

HOOFDSTUK 4 RESULTATEN ONDERZOEK ... 23

4.1INTERVIEWS ... 23

4.1.1 Interview aandeelhouder A ... 23

4.1.2 Interview aandeelhouder B ... 26

4.1.3 Interview aandeelhouder C ... 29

4.2BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN ... 32

4.2.1 Deelvraag 1 ... 32

4.2.2 Deelvraag 2 ... 33

4.2.3 Deelvraag 3 ... 33

4.2.4 Deelvraag 4 ... 34

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE, DISCUSSIE EN BEPERKINGEN ... 36

5.1CONCLUSIE ... 36

5.2AANBEVELINGEN ... 37

5.3BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ... 37

LITERATUURLIJST ... 39 ARTIKELEN ... 39 LITERATUUR ... 41 BIJLAGE ... 42 A. INTERVIEWVRAGEN ... 42 B. MATERIALITEITSBEREKENINGEN... 44

(6)

HOOFDSTUK 1 OPZET ONDERZOEK

1.1 INLEIDING

Als een vennootschap wordt gedreven in de vorm van een besloten of een naamloze vennootschap, is de leiding van de vennootschap in handen van het bestuur, dat over het algemeen niet gelijk is aan de eigenaren van de vennootschap. Doordat er scheiding is tussen eigendom en leiding van de vennootschap ontstaat er informatieasymmetrie tussen eigendom, de aandeelhouder/jaarrekeninggebruiker (principaal) en leiding, bestuurder/directie (agent).

De agency-theorie gaat in op de informatieasymmetrie en verklaart welke consequenties de informatieasymmetrie kan hebben voor de principaal en de agent. De agency-theorie gaat eveneens in op het contract dat bestaat tussen de principaal en de agent. Door middel van dit contract is het de bedoeling dat op een efficiënte wijze de belangentegenstellingen tussen de principaal en de agent worden gereduceerd. Door middel van een agency-contract zou volgens de agency-theorie beide partijen, zowel agent als principaal, tot een maximaal resultaat komen voor beide partijen. De principaal wil in eerste instantie de continuïteit van de vennootschap gewaarborgd zien, alsmede een zo hoog mogelijk resultaat. De agent zou graag een zo hoog mogelijke beloning willen ontvangen voor zijn werkzaamheden voor het leiden van de vennootschap.

Volgens Scott (1997) bestaat er een tweetal gevolgen ten aanzien van de informatieasymmetrie, te weten "adverse selection" en "moral hazard". Bij adverse selection is een verschil in informatie aanwezig, waarover beide partijen, de principaal en agent, beschikken. De agent beschikt over meer informatie dan de principaal; de agent heeft de beschikking over "inside information". Enerzijds heeft de principaal een bepaalde onzekerheid ten aanzien van de huidige activiteiten en anderzijds een onzekerheid ten aanzien van de toekomstige verwachtingen en ontwikkelingen van de vennootschap. Bij “moral hazard” gaat het om beschikbare informatie bij de principaal ten aanzien van de inzet van de agent. Het is voor de principaal niet duidelijk of de agent het maximale uit de vennootschap haalt. Daarnaast is het voor de principaal niet duidelijk of de agent de ondernemingsdoelstelling van de principaal nastreeft.

Een onderdeel van het agency-contract is de jaarrekening, al is het opstellen van een jaarrekening voor een besloten en naamloze vennootschap in Nederland reeds verplicht. De jaarrekening wordt opgesteld door de agent en onder andere aan hem verstrekt om vervolgens verantwoording af te leggen over de afgelopen periode. Daarnaast verstrekt de jaarrekening informatie over de huidige stand van de vennootschap en eventuele toekomstige ontwikkelingen. Door middel van een door de agent verstrekte jaarrekening wordt de informatieasymmetrie met de principaal verkleind. Echter, de informatieasymmetrie kan alleen verkleind worden wanneer de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Bij een jaarrekening die geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid, zou de principaal tot verkeerde beslissingen kunnen komen. Daardoor blijft informatieasymmetrie aanwezig.

In de meeste gevallen wil de principaal er zeker van zijn, dat de verstrekte informatie door de agent een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. Deze zekerheid kan de principaal krijgen door zelf de verstrekte informatie op betrouwbaarheid te onderzoeken. Echter, de principaal beschikt niet altijd over afdoende kennis om dit te onderzoeken. Daarnaast is het ook niet wenselijk dat alle principalen afzonderlijk een onderzoek verrichten naar de getrouwheid van de jaarrekening. Daarom worden accountants ingeschakeld: deze controleren de jaarrekening die is opgesteld door de agent, voor alle

(7)

controleverklaring, waarin de accountant zijn oordeel geeft over de getrouwheid van de jaarrekening.

De controleopdracht die door de accountant wordt uitgevoerd, in opdracht van de principalen, heeft als doel: “de accountant in staat te stellen een oordeel te geven of de financiële overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten in overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde grondslagen voor de financiële verslaggeving”1.

Materieel belang wordt in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving - hetgeen is op-genomen in “Stramien voor de opstelling en vormgeving van jaarrekeningen” - als volgt gedefinieerd: “Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit van de post of de fout is afhankelijk van de omvang daarvan, beoordeeld onder de bijzondere omstandigheden waaronder het weglaten of onjuist weergeven plaatsvindt. Het begrip materialiteit verschaft dus meer een drempel of kritische grens dan dat het een primair kwalitatief kenmerk is dat informatie moet bezitten om nuttig te zijn”.

Kortom, materieel belang of materialiteit betekent dat accountants hun controle-werkzaamheden zullen beperken tot zaken die relevant zijn. Relevant betekent in deze context: zaken die zo wezenlijk zijn dat deze de (economische) beslissingen van de jaarrekeninggebruikers (principaal) kunnen beïnvloeden.

In een goedkeurende controleverklaring krijgt de jaarrekeninggebruiker (principaal) de zekerheid dat er in de verantwoording geen onjuistheden van materieel belang zitten en daardoor de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid, volgens de materialiteitsnormen van de accountant. Zijn de materialiteitsnormen van de accountant echter gelijk aan de materialiteitsnormen van de jaarrekeninggebruikers, de principalen?

1.2 AANLEIDING EN RELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK

Zoals hiervoor is geschetst ontstaat de vraag of de materialiteitsnormen van de accountant gelijk zijn aan de materialiteitsnormen van de principaal. Er zijn inmiddels al diverse onderzoeken geweest met betrekking tot de materialiteitsnormen die door de accountant worden gehanteerd bij de controle van de jaarrekening, en de materialiteitsnormen van de principalen/jaarrekeninggebruikers. Leif Højskov2, Cho, Hagerman, Nabar en Patterson3, Tuttle, Coller en Plumlee4, Brennan en Gray5 en de Rooij6 hebben allen studies gericht op de materialiteitsnormen van de jaarrekeninggebruikers en de accountants. Deze studies tonen aan dat er een verschil is tussen de gehanteerde materialiteit door de accountant en de gehanteerde materialiteit door de principalen/jaarrekeninggebruikers. De materialiteit die door de principalen/ jaarrekeninggebruikers wordt gehanteerd is in al deze studies lager dan de materialiteit die door de accountants wordt gehanteerd.

1 NVCOS (Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden)

2 The expectation gap between users' and auditors' materiality judgements in Denmark, State Authorized Public Accountant,

Ph.D. Southern Denmark Business School, Kolding, Denmark, Europe (paper).

3 Measuring Stockholder Materiality, Accounting Horizons: 63-76

4 The Effect of Misstatements on Decisions of Financial Statement User: An Experimental Investigation on Auditor Materiality

Thresholds. Auditing: A Journal of Practice & Theory, Vol. 21 (1): 11-27

5 The impact of materiality accounting’s best kept secrect, Asian Academy of Management Journal of Accounting and Finance,

vol. 1: 1-31

6 Materiality of misstatements from the perspective of the users of the Financial statements: Narrowing the expectation gap

(8)

De hiervoor genoemde studies richten zich op grote beursgenoteerde vennootschappen en de principalen van deze internationale vennootschappen. De onderzoekers hebben zich op deze groep principalen gericht, omdat dit de grootste bedrijven in de algemene economie zijn en de afstand tussen de agent en principaal groot is. Als gevolg hiervan hecht de principaal veel waarde aan informatie die een getrouw beeld van de werkelijkheid geeft. In deze en andere studies is geen aandacht besteed aan de materialiteit die door de principalen bij kleinere vennootschappen (niet-beursgenoteerde) wordt gehanteerd. In Nederland waren er in 2008 795 beursgenoteerde vennootschappen tegenover 204.585 besloten vennootschappen (niet-beursgenoteerd), waardoor deze groep van vennootschappen een belangrijke deel van de Nederlandse economie vormt.

Bij niet beursgenoteerde vennootschappen en met name bij het Midden- en Kleinbedrijf (hierna: MKB) ligt de scheiding tussen eigendom en leiding in veel gevallen anders dan bij beursgenoteerde vennootschappen. Bij het MKB is de eigendom en leiding in veel gevallen in handen van één of een aantal personen. Als deze personen zowel de eigendom als de leiding hebben en er geen andere aandeelhouders zijn, dan is er geen sprake van informatieasymmetrie; immers de principaal is gelijk aan de agent. Er zijn echter in het MKB meer dan genoeg vennootschappen waar sprake is van scheiding - hetzij deels - tussen eigendom en leiding. Hierbij valt te denken aan familiebedrijven, waarvan één van de familieleden de leiding volledig in de handen heeft. Dit familielid heeft een deel van de aandelen in zijn/haar bezit (eigendom), andere familieleden hebben de overige aandelen in hun bezit. Als gevolg hiervan is er bij de overige familieleden sprake van informatieasymmetrie.

De principalen van een familiebedrijf kunnen anders tegen de jaarrekening aankijken die is verstrekt door de agent, dan dat de principaal van een beursgenoteerde vennootschap doet ten aanzien van de verstrekte jaarrekening door zijn agent. Dit verschil in inzicht wordt veroorzaakt door verschillende aspecten:

 De familienaam kan gekoppeld zijn aan de vennootschap, waardoor de principaal nauwer betrokken is bij de vennootschap dan de principaal van een beursgenoteerde vennootschap.

 De principalen van beursgenoteerde vennootschappen participeren in de vennootschap met als doel op korte termijn geld te verdienen aan het aandelenbezit. De principalen van een familiebedrijf hebben meerdere doelen ten aanzien van het aandelenbezit dan er enkel geld aan te verdienen. Indien de principaal van een familiebedrijf geld wil verdienen aan zijn aandelen is dit op langere termijn gericht en niet op korte termijn, zoals bij beursgenoteerde vennootschappen.

 Bij een familiebedrijf is de agent over het algemeen een bekende van de principaal, waardoor de principaal juist meer of minder waarde hecht aan de aanwezige informatieasymmetrie dan de principaal van een beursgenoteerde vennootschap.

 Bij een familiebedrijf kunnen familieconflicten doorlopen in de vennootschap, waardoor de principaal meer of minder waarde hecht aan de informatie-asymmetrie, dan de principaal van een beursgenoteerde vennootschap.

 Bij een familiebedrijf speelt het meerwaarde leveren door de agent voor de principaal een ondergeschiktere rol dan bij beursgenoteerde vennootschappen.  De principalen van een beursgenoteerde vennootschap hebben over het algemeen

meer financiële kennis dan een principaal van een familiebedrijf.

 De principaal van een beursgenoteerde vennootschap bepaalt vooraf in welke vennootschap deze wil participeren. De principalen van een familiebedrijf hebben niet de keuze in welke vennootschap ze willen participeren. De principalen van een familiebedrijf hebben de keuze om wel of niet te participeren met alle

(9)

Uit de bovenstaande punten blijkt dat er verschillen bestaan tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven die van invloed kunnen zijn voor het inzicht van de principalen in/van een familiebedrijf ten opzichte van beursgenoteerde vennootschappen op de aanwezige informatieasymmetrie. Deze verschillen zouden er op kunnen duiden dat de studies die zijn uitgevoerd ten aanzien van de materialiteit van de principalen van een beursgenoteerde vennootschap niet van toepassing hoeven te zijn op de principalen van een familiebedrijf, omdat er te grote verschillen en belangen zijn ten aanzien van de principalen van beursgenoteerde vennootschappen.

In totaal zijn er in Nederland 260.000 familiebedrijven, die goed zijn voor 69% van alle bedrijven (dit is exclusief de eenmanszaken en zzp-ers). De familiebedrijven dragen voor 53% bij aan het bruto nationaal product en zorgen voor 49% voor de werkgelegenheid in Nederland.7 Hierdoor zijn de familiebedrijven een sector in de Nederlandse economie die niet onderbelicht kan blijven.

1.3 PROBLEEMSTELLING

Zoals in de literatuur wordt beschreven zal de accountant bij het bepalen van de materialiteit rekening moeten houden met de wensen van de jaarrekeninggebruikers (waaronder de principalen). De accountant dient te onderzoeken wat voor fouttolerantie door de jaarrekeninggebruikers wordt geaccepteerd. Bij een afwijking hoger dan de fouttolerantie zal de jaarrekeninggebruiker eventueel een andere economische beslissing nemen.

Op basis van het voorstaande kan de volgende probleemstelling gedefinieerd worden:

Is de materialiteit die door de aandeelhouders/principalen van familiebedrijven, die niet werkzaam zijn in de vennootschap zijn, gelijk aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole?

Definitie familiebedrijf8

Een bedrijf is een familiebedrijf als het aan minstens twee van de volgende drie criteria voldoet:

 meer dan 50% van de eigendom is in handen van één familie;  één familie heeft beslissende invloed op de bedrijfsstrategie of op

opvolgingsbeslissingen;

 een meerderheid of ten minste twee leden van de ondernemingsleiding zijn afkomstig uit één familie.

Echter, indien het bedrijf minder dan tien jaar geleden is opgericht, dient in het bedrijf tenminste één familielid van de directeur werkzaam te zijn of eigendom te hebben.

7 Flören, Uhlaner en berent-Braun (2010). 8 Flören (2002).

(10)

1.4 STRUCTUUR ONDERZOEK

In hoofdstuk 2 zullen de theoretische grondslagen voor het onderzoek behandeld worden en worden de deelvragen geformuleerd. In hoofdstuk 3 zal vervolgens de onderzoeksmethode uiteengezet worden en aangegeven worden wie voor dit onderzoek zullen worden geïnterviewd. In hoofdstuk 4 zullen de uitkomsten van het onderzoek worden weergegeven, waarna in hoofdstuk 5 de conclusies en aanbevelingen worden behandeld.

1.5 SLOT

In dit hoofdstuk is de aanleiding, probleemstelling en relevantie van dit onderzoek geschetst. In het volgende hoofdstuk zal de theorie die van belang is voor het onderzoek worden behandeld en een conceptueel model worden geschetst. Nadat de theorieën zijn behandeld en het conceptueel model is geschetst, zullen de deelvragen worden opgesteld.

(11)

HOOFDSTUK 2 THEORIE

2.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk zullen de theoretische grondslagen worden beschreven aan de hand van de aanwezige literatuur en theorieën. Als eerste zal er een analyse worden gemaakt van de kenmerken van een familiebedrijf aan de hand van de huidige literatuur en theorieën. Vervolgens zal er aan de hand van de beschikbare onderzoeken, literatuur en theorieën de kenmerken van de aandeelhouders van een familiebedrijf, de financiële kennis en de voorgaande onderzoeken over de materialiteit worden onderzocht. Dit hoofdstuk dient als basis voor de deelvragen die de hoofdvragen zullen beantwoorden. De deelvragen vormen een basis voor de interviewvragen.

2.2 HET FAMILIEBEDRIJF

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de kracht, kenmerken en sterke en zwakke punten van het familiebedrijf. Dit zal worden beschreven om een betere visie te hebben op de familiebedrijven zelf.

2.2.1 DE KRACHT VAN EEN FAMILIEBDRIJF

De kracht van een familiebedrijf wordt bepaald door de wederzijdse beïnvloeding van bedrijfsbelangen, familiebelangen en eigendomsbelangen9. Bij niet-familiebedrijven zijn deze belangen in principe niet met elkaar verenigd en zijn deze onafhankelijk van elkaar. Bij familiebedrijven overlappen deze belangen elkaar niet alleen, deze zijn ook van elkaar afhankelijk (kunnen niet zonder elkaar). Deze afhankelijkheid wordt bepaald door de rationaliteit, emoties, financiële onafhankelijkheid en de ondernemingsgeest. Hierdoor wordt de unieke positie van de familiebedrijven in de economie bepaald.

De grafische weergave van deze belangen is als volgt weer te geven:

Figuur 1: driecirkelmodel van het familiebedrijf

Bron: Davis, J. en Tagiuliri, R. (1996)

(12)

Het driecirkelmodel geeft een indruk van de wederzijdse belangen die spelen in een familiebedrijf. De verstrengeling van deze belangen heeft zowel positieve als negatieve gevolgen voor de familiebedrijven. Het driecirkelmodel geeft geen inzicht in de groei van familiebedrijven. Voor de groei van het familiebedrijf hebben Gersick, Davis, Hampton en Lansberg in 1997 het driedimensionale ontwikkelingsmodel van het familiebedrijf ontwikkeld.10

In het driedimensionaal model worden drie verschillende soorten familiebedrijven onderscheiden:

 Individueel directeur-grootaandeelhouder;  Samenwerking tussen broers en zussen;  Consortium van neven en nichten.

Alle deze drie soorten behoren tot een familiebedrijf. Toch heeft elk soort verschijning een eigen specifiek kenmerk en uitdagingen. Zo is de communicatie bij een consortium van neven en nichten en verdeling van het eigendom lastiger dan bij een directeur-grootaandeelhouder, terwijl bij de directeur-grootaandeelhouder het familiebedrijf kwetsbaar kan zijn van de afhankelijkheid van de directeur-grootaandeelhouder.

Het driedimensionaal ontwikkelingsmodel is als volgt weer te geven:

10 Gersick, K.E., Davis, J.A., McCollom Hampton, M., Lansberg, I. (1997). Generation to generation: Life cyclus of the family

business. Volwassenheid Expansie en professionalisering Start Jonge bedrijfsfamilie Kinderen treden toe tot het bedrijf Samenwerken met generaties Bedrijfsopvolging Directeur- grootaandeelhouder Broers en zussen als partners Consortium van neven en nichten E ig en d o m -as Bedrijfs-as Famile-as

Figuur 2: Het driedimensionaal ontwikkelingsmodel van het familiebedrijf

Bron: Gersick, K.E., Davis, J.A., McCollom Hampton, M., Lansberg, I. (1997).

(13)

2.2.2 KENMERKEN VAN EEN FAMILIEBEDRIJF

Feiten en cijfers van de familiebedrijven in Nederland11

Flören R.H. verricht in Nederland veel onderzoek naar familiebedrijven. Deze heeft diverse onderzoeken verricht naar de kenmerken van de familiebedrijven in Nederland. Hieronder zal een opsomming worden gegeven van de bevindingen die door Flören zijn geconstateerd bij zijn onderzoeken.

Flören heeft onder andere geconstateerd dat er kenmerkende verschillen aanwezig zijn tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Deze verschillen bepalen het eigen gezicht voor de familiebedrijven. Eén van de meest opvallende kenmerken van de familiebedrijven is, dat deze een langere historie hebben dan de niet-familiebedrijven. Met name in het MKB bestaan familiebedrijven veel langer dan niet-familiebedrijven. Van de familiebedrijven met 10 tot 100 werknemers bestaat 61% van de familiebedrijven al langer dan 30 jaar, bij niet-familiebedrijven bestaat 37% van de bedrijven langer dan 30 jaar.

Doordat familiebedrijven relatief lang bestaan, worden de bedrijven door de diverse generaties geleid. Voor zover bekend is Touwfabriek G. van der Lee te Oudewater het oudste familiebedrijf van Nederland. De vennootschap is opgericht in 1545. Daarnaast is de eigendom van de vennootschap nog steeds in dezelfde familie en wordt momenteel geleid door de 12e generatie. In 58% van alle familiebedrijven wordt de leiding gevoerd door de tweede of latere generatie van de oprichters en in zelfs 5% van de gevallen wordt de leiding gevoerd door de vierde of latere generatie.

Naast het feit dat de familiebedrijven in verhouding ouder zijn dan niet-familiebedrijven blijft het management bij veel familiebedrijven langer aan dan bij niet-familiebedrijven. Bij niet-familiebedrijven blijft de directeur gemiddeld 7 jaar werkzaam bij de vennootschap, terwijl bij familiebedrijven dit gemiddelde boven de 20 jaar ligt. Daarnaast blijkt dat bij 30% van de familiebedrijven de directie meer dan 20 jaar in functie is, terwijl bij niet-familiebedrijven dit slechts 5% is.

De meeste familiebedrijven hebben maar een beperkt aantal aandeelhouders, ruim 80% van de familiebedrijven heeft maximaal twee aandeelhouders. Bij zelfs meer dan 90% van alle familiebedrijven bezit één familie meer dan 50% van de aandelen of certificaten van de vennootschap. Dit percentage geldt zowel voor kleine als grote familiebedrijven. Het aandelenbezit binnen de familie is bij 1/3 van de eigenaren van een familiebedrijf een vereiste. Eén van de redenen om de aandelen in bezit van de familie te houden, wordt veroorzaakt doordat veel families er moeite mee hebben om inzicht te geven in de financiële situatie van het bedrijf en dat anderen vervolgens ook inspraak kunnen krijgen in de bedrijfsvoering.

Een ander belangrijk kenmerk van een familiebedrijf dat niet uit te drukken is in cijfers, is dat familiebedrijven zich over het algemeen onderscheiden van andere bedrijven door haar unieke sfeer. Er heerst over het algemeen een sfeer die iedereen het gevoel geeft dat hij of zij ergens deel van uitmaakt en dat er een diepere gemeenschappelijk doel bestaat onder het gehele personeel. Hoewel dit kenmerk niet tastbaar te bewijzen is, wordt dit gevoel wel gecreëerd. Dit kenmerk heeft tot gevolg dat er bij familiebedrijven een aantal sterkten en zwakten ontstaat ten opzichte van niet-familiebedrijven.

(14)

2.2.3 STERKTEN EN ZWAKTEN VAN FAMILIEBEDRIJVEN

Zoals in de vorig paragraaf is aangegeven, zijn er verschillen in kenmerken tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de sterke en de zwakke punten van een familiebedrijf ten opzichte van een niet-familiebedrijf. Dit wordt gedaan om een beter inzicht te verkrijgen over het functioneren van een familiebedrijf en haar aandeelhouders.

Sterke punten

De familiebedrijven hebben over het algemeen sterke punten ten opzichte van niet-familiebedrijven op de volgende gebieden:

Betrokkenheid12

Doordat de familie de vennootschap heeft opgericht, kunnen de familieleden daar zeer gepassioneerd door raken. Immers de familie, hun voorouders, heeft het bedrijf opgericht en het is dus hun “familiecreatie”. Voor veel ondernemers is het bedrijf hun leven. Dit vertaalt zich in nauwe betrokkenheid en toewijding tot de vennootschap door de ondernemer. De nauwe betrokkenheid en het enthousiasme van de familie zorgt tevens voor extra loyaliteit van het personeel; de werknemers voelen zich deel uitmaken van het bedrijf en willen bijdragen aan het gemeenschappelijke doel, namelijk het bedrijf laten bloeien en groeien.

Kennis13

De kennis binnen een familiebedrijf wordt anders verspreid dan bij niet-familiebedrijven. Binnen familiebedrijven blijft over het algemeen de kennis binnen de familie. Kinderen van de oprichters of de huidige eigenaren van een familiebedrijf, krijgen in de loop der jaren van kinds af aan de kennis van hun ouders mee. Tevens worden deze kinderen aangestoken met het enthousiasme van hun ondernemende ouders. Op het moment dat deze kinderen toetreden tot het bedrijf, hebben ze de nodige bedrijfskennis in huis. Bij niet-familiebedrijven dient deze kennis gedeeld te worden met derden om de kennis te waarborgen, met de gevolgen dat de kennis op den duur het bedrijf verlaat en een concurrent wordt.

Lange termijn denken14/15

Het lange termijn denken gaat bij familiebedrijven gemakkelijker dan bij niet-familiebedrijven. De eigenaren van een familiebedrijf zijn over het algemeen geïnteresseerd dat het bedrijf blijft voortbestaan en concentreren zich op een verdere horizon dan eigenaren van familiebedrijven. Dit wordt veroorzaakt doordat bij niet-familiebedrijven veel vaker rekening gehouden moet worden met aandeelhouders en andere externe financiers. Deze partijen hebben over het algemeen een korte termijn visie, aangezien deze snel rendement willen behalen uit hun belegging of financiering. Bij familiebedrijven heerst een veel meer langere termijn visie en er behoeft niet op korte termijn rendement behaald te worden. Als gevolg hiervan kunnen familiebedrijven effectiever en beter omgaan met onverwachte gebeurtenissen. Het lange termijn denken brengt met zich mee dat familiebedrijven langer bestaan dan niet-familiebedrijven, zoals in de vorige paragraaf (2.2.2) reeds is aangegeven.

12 Kellermanns, F. W., Eddleston, K. A., Barnett T. en Pearson A. (2008). 13 Kellermanns, F. W., Eddleston, K. A., Barnett T. en Pearson A. (2008). 14 Lee, J. (2006)

(15)

Stabiele cultuur16

Zoals in de vorige paragraaf (2.2.2) is aangegeven is de directie van familiebedrijven veel langer betrokken bij de vennootschap dan bij niet-familiebedrijven. De directie van een familiebedrijf werkt al jaren aan het succes van de vennootschap. Verhoudingen en relaties binnen het bedrijf hebben voldoende tijd gehad om zich te ontwikkelen en te stabiliseren. Hetzelfde geldt voor de ethiek en de werkmethoden. Doordat de directie lang betrokken is bij het bedrijf, lopen veel processen automatisch. Bij niet-familiebedrijven dient er bij elke nieuwe directie weer opnieuw worden ingespeeld op de medewerkers, dat ook veranderingen met zich meebrengt.

Snelle besluiten17

In een familiebedrijf kunnen sneller besluiten genomen worden dan bij niet-familiebedrijven. Dit wordt veroorzaakt doordat bij familiebedrijven over het algemeen één of twee personen de besluiten nemen en bij niet-familiebedrijven zijn dit over het algemeen meerdere personen en meerdere lagen in de organisatie. Daarnaast zijn de genomen besluiten van een familiebedrijf niet tegenstrijdig met de bedrijfsdoelstellingen omdat deze volledig bekend zijn bij de besluitvormende personen in een familiebedrijf. De snelheid van besluitvorming heeft een belangrijk commerciële waarde en brengt een belangrijk voordeel met zich mee voor de familiebedrijven.

Betrouwbaarheid en trots18

De klanten van bedrijven hebben het liefst contact met een solide en betrouwbare organisatie. Over het algemeen wordt dit zo ook gezien door de markt, doordat familiebedrijven over het algemeen geen grote risico’s nemen. Daarnaast speelt mee dat familiebedrijven al vele jaren bestaan, reeds beschreven in de vorige paragraaf (2.2.2), waardoor het betrouwbare spelingpartners zijn voor haar klanten. Daarnaast bouwen klanten een relatie op met de directie en hebben klanten er weinig behoefte aan om telkens een nieuwe band op te moeten bouwen met de directie (hetgeen het geval kan zijn bij een niet-familiebedrijf, zie mede voorgaande paragraaf (2.2.2)).19 Daarnaast zijn familiebedrijven over het algemeen betrouwbare spelingpartners dan niet-familiebedrijven, omdat bij de familiebedrijven trots om de hoek komt kijken. De directie van een familiebedrijf is over het algemeen trots op haar bedrijf, trots op het feit dat ze het bedrijf heeft opgericht, opgebouwd of heeft voortgezet. De directie is over het algemeen nauw betrokken binnen het bedrijf en de directie is over het algemeen aanwezig in alle lage van de organisatie. Tevens is het personeel van zo’n bedrijf trots op het feit ze geassocieerd wordt met de familie en het bedrijf. De meeste familiebedrijven dragen door deze trots een belangrijke bijdrage aan de gemeenschap.

16 Poza, E.J., Alfred, T., en Maheshwari, A. (1997) 17 Ward, J. L. (1997)

18 Sorenson, R.L (2000)

(16)

Zwakke punten

Naast sterke punten hebben familiebedrijven ook zwakke punten ten opzichte van familiebedrijven. De zwakke punten van familiebedrijven ten opzichte van niet-familiebedrijven zien er als volgt uit:

Verkrijging van kapitaal20/21

Beursgenoteerde bedrijven en niet-familiebedrijven hebben over het algemeen een gediversifieerd aandeelhoudersbestand, waardoor deze vennootschappen over het algemeen een breed scala aan financieringsmogelijkheden hebben. Dit is bij familiebedrijven anders, want deze hebben over het algemeen maar een beperkt aandeelhoudersbestand, waardoor de financieringsmogelijkheden beperkter wordt. Daarnaast speelt een belangrijke rol dat de directie van familiebedrijven er over het algemeen niet mee kan leven dat financiële middelen bij externe financiers verkregen dient te worden. Deze afkeer tegen externe financiering is de angst om de grip op het bedrijf te verliezen. Deze angst kan de vorm aannemen van een lichte afkeer ten opzichte van buitenstaanders die invloed krijgen op de manier waarop het bedrijf wordt geleid. Over het algemeen wensen families geen verantwoording af te leggen aan buitenstaanders hoe ze hun bedrijf leiden: het is immers hun filosofie en hun passie.

Opvolging22

Familiebedrijven worden over het algemeen van generatie op generatie overgedragen, als de volgende generatie daar klaar voor is. Deze verandering heeft zowel invloed op de familie als op het bedrijf en is over het algemeen een moeizaam proces. Als de bestuursfunctie wordt overgedragen aan de volgende generatie neemt dit, naast de gebruikelijke managementproblematiek, een reeks emotionele problemen met zich mee die tegelijkertijd opgelost dienen te worden. Daarnaast wil het niet altijd betekenen dat het overdragen van de bestuursfunctie aan de volgende generatie de beste oplossing is voor het bedrijf. Het is goed mogelijk dat er externe bestuurders zijn, die capabeler zijn dan de familie om het bedrijf te leiden. Deze externe bestuurders kunnen een familiebedrijf meer laten floreren dan de volgende generatie.

Naast de opvolging in de leiding, dient de familie zich ook voor te bereiden op de eigendomsoverdracht en moet deze goedplannen. Door een eventueel gebrek aan planning van de eigendomsoverdracht kunnen fiscaliteiten en emotionele kwesties de continuïteit van het familiebedrijf in het geding brengen. Opvolging van een familiebedrijf brengt belangrijke veranderingen met zich mee, die bepalend kunnen zijn voor de toekomst van het bedrijf.

Emotionele kwesties23

Binnen familiebedrijven kunnen emotionele kwesties een belangrijke rol innemen in het besluitvormingsproces. Deze problemen kunnen een beperkende invloed hebben op de ruimte die het bedrijf heeft om commerciële activiteiten te ontplooien. Het familiedomein is gebaseerd op emoties, met nadruk op zorg en loyaliteit. Hier zal in paragraaf 2.3 nader op worden ingegaan. Het bedrijfsdomein daarentegen is gestoeld op taken. Bij deze taken staan prestaties en resultaat centraal. Een familiebedrijf is een samensmelting van deze twee domeinen. Deze beide domeinen kunnen zowel mogelijkheden bieden voor topprestaties. Deze kunnen echter ook leiden tot serieuze problemen binnen een familiebedrijf.

20 Molly, V., Laveren, E. en Deloof, M. (2010) 21 Harvey, M. en Evans, R. (1995)

22 Lee, J. (2006)

(17)

Beperkte voorkeuren24

Doordat de familiebanden doorlopen in het bedrijf, hebben de leiding en de eigenaren van een familiebedrijf beperkte voorkeuren. Zo kunnen familiegerelateerde belanghebbenden voorkeur krijgen boven andere belanghebbenden. Dit kan met zich meebrengen dat niet altijd voor de beste optie wordt gekozen, maar aan het familiebelang wordt gedacht. Dit kan zijn dat er juist aan de belangen van het personeel wordt gedacht. Maar ook met eventuele leveranciers waar al jaren een familieband mee is. Deze voorkeuren worden behouden om de familie binnen het bedrijf te behouden. Daarnaast is het belangrijk om de rest van de familie tevreden te houden, omdat deze anders bang kan zijn dat de familie langzamerhand uit de vennootschap wegvloeit. Op basis van de bovenstaande literatuur kan er tot de volgende deelvragen worden gekomen:

Is de familieband met de directie bepalend voor de materialiteit die door de aandeelhouder van een familiebedrijf wordt gehanteerd?

Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder kennis heeft van het bedrijf?

2.3 KENMERKEN VAN DE AANDEELHOUDERS

Nu de kenmerken, de sterke en zwakke punten van het familiebedrijf in kaart zijn gebracht, zal er gekeken worden wat de kenmerken zijn van de aandeelhouders. Door de kenmerken van de aandeelhouders van een familiebedrijf te beschrijven, kan er een richting worden verkregen in het doen, laten en denken van de aandeelhouders van een familiebedrijf. Deze kenmerken zullen een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de materialiteit voor de aandeelhouders van een familiebedrijf. Er zal met name in deze paragraaf naar de sociaal psychologische kant van de aandeelhouders van een familiebedrijf worden gekeken. Vervolgens zal er gekeken worden naar de financiële kennis van de aandeelhouders.

2.3.1 SOCIAAL PSYCHOLOGISCHE KENMERKEN Groepscohesie

Groepscohesie wil zeggen dat men het gevoel krijgt en wil hebben om ergens bij te horen. Cohesie heeft betrekking op de aantrekkingskracht die de aandeelhouders willen hebben en voelen voor het familiebedrijf en de andere aandeelhouders en werknemers. Aandeelhouders met veel cohesie kunnen elkaar beter accepteren en ondersteunen. Als gevolg van groepscohesie hebben onderlinge relaties meer betekenis, ook voor de aandeelhouders.

De samenhang tussen de aandeelhouders (broers en zussen) is vaak gekoppeld aan de loyaliteit en rivaliteit die in de loop der jaren van kinds af aan zijn opgebouwd tussen de broers en zussen.25

Een andere factor die van invloed is op de cohesie kan de familienaam zelf zijn. Dit omdat de aandeelhouders dezelfde naam hebben als het familiebedrijf. Als gevolg hiervan hebben ze een gedeelde identiteit, want de naam en de bedrijfsnaam komen overeen. In Latijns-Amerikaanse gezinnen wordt meer dan één achternaam aangehouden, dit om de herkenbaarheid duidelijk te maken met de voorgaande

24 Hendry, J. (2002)

(18)

generaties. Hierdoor is er een directe koppeling met het familiebedrijf, dat bijdraagt aan de cohesie.26

Sociale vergelijkingstheorie27

Ieder mens wil er zeker van zijn dat de meningen correct zijn en dat proberen ze te bereiken door de eigenschappen te zien zoals ze zijn. Is men hierover onzeker dan wenden ze zich tot anderen om hun meningen en zienswijzen te vergelijken (het liefst met iemand die iets bekwamer is dan zijzelf).

Sociale vergelijkingen vinden vaak plaats in gezinnen. Deze vergelijkingen zijn gebruikelijk tussen broers en zussen. Deze sociale vergelijkingen zijn echter ook aanwezig tussen andere generaties, zoals neven en nichten. Deze vergelijkingen hebben te maken met overeenkomsten in banden tussen de broers en zussen of neven en nichten als gevolg van hun overeenkomst in hun waarden en verbintenissen (familiebanden). Aan de andere kant zijn er ook verschillen, in achternaam, de manier waarop hun familie wordt behandeld en hun presteren in het bedrijfsleven. Al deze verschillen kunnen leiden tot rivaliserende gevoelens.

Een manier waarop de aandeelhouders van een familiebedrijf zich vergelijken, is het vergelijken van het aantal aandelen dat men bezit. Deelname in het familiebedrijf is een manier om de eigen sociale status en succes binnen het gezin of familie te meten, vooral in het algemeen buiten het bedrijf en het gezin. De sociale vergelijkingstheorie stelt dat minderheidsaandeelhouders zich met elkaar gaan vergelijken, omdat ze iets met elkaar gemeen hebben, te weten een minderheidsbelang. Door zich te vergelijken met andere minderheidsaandeelhouders voelen zij zich belangrijk en aantrekkelijk. Zij voelen zich ook een deel van een groep met soortgelijke problemen en doelen. De minderheidsaandeelhouders zullen zich gaan verenigen. Als gevolg hiervan kunnen er coalities ontstaan en in het uiterste geval scheuringen in de familiebanden.28

Overeenstemming met de meerderheid29

Er is sprake van overeenstemming met de meerderheid als een individu of een kleine groep van individuen onder druk van andere instemt met de meerderheid, ook al is deze individu of kleine groep van individuen een andere mening toegedaan dan de meerderheid. Daarnaast kan die individu of kleine groep van individuen zijn positie als “niet belangrijk” accepteren.

Overeenstemming tussen aandeelhouders van een familiebedrijf kan de schijn creëren dat er eenheid en harmonie is tussen de aandeelhouders. Deze overeenstemming kan tevens de snelheid van de besluitvorming verhogen. Maar dit kan ook scheve gezichten of zelfs opstand onder de aandeelhouders op den duur tot gevolg hebben, dat vervolgens invloed kan hebben in het zakelijke leven (familiebedrijf) of het privéleven (familie).30 Daarnaast speelt een belangrijke rol dat aandeelhouders met voldoende kennis over het bedrijf gemakkelijker kunnen deelnemen in bijeenkomsten, beter hun adviezen duidelijk kunnen maken naar de rest. Daarnaast is het ook belangrijk om als aandeelhouder veel kennis te hebben over het bedrijf. Dit levert meer “status” op binnen de aandeelhoudersgroep. Aandeelhouders voelen zich echter vaak onder geïnformeerd en onder druk gezet om belangrijke beslissingen te nemen of kenbaar te maken ten aanzien van de andere aandeelhouders. Als gevolg van het bang zijn om onder geïnformeerd te

26 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) 27 Festinger, L. (1954)

28 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) 29 Asch, S. (1952)

(19)

zijn, zien deze aandeelhouders vaak af van vragen te stellen, meer informatie in te winnen of het nemen van beslissingen. De onder geïnformeerde aandeelhouders zullen met de rest van de groep aandeelhouders die wel voldoende informatie over het bedrijf beschikken “meevaren”. Dit alles wordt als informatieve druk geformuleerd. 31

Tevens zou een aandeelhouder ook bang kunnen zijn om uitgesloten te worden van bepaalde bijeenkomsten, in verlegenheid worden gebracht als gevolg van onwetendheid of bang zijn om storend te zijn in de groep. In al deze situaties zou de aandeelhouder ook “meevaren” met de rest van de groep aandeelhouders. Dit alles wordt als normatieve druk geformuleerd. 32 Hoewel zowel de informatieve als de normatieve druk in nagenoeg alle groepen aanwezig zijn, hebben Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) bewijzen gevonden dat de normatieve druk bij aandeelhouders in een familiebedrijf groter is dan de informatieve druk.

De overeenstemming binnen familiebedrijven is anders dan de overeenstemming binnen grote beursgenoteerde bedrijven en grote niet-familiebedrijven. De institutionele beleggers die starten met het deelnemen in een bedrijf hebben over het algemeen direct een actieve houding. Dit is daarentegen niet gebruikelijk bij familiebedrijven. Nieuwe deelnemers treden over het algemeen op de achtergrond en gaan met de grote groep mee (zijn in overeenstemming met de rest). Naar mate de nieuw toegetreden aandeelhouders langer bij de groep aandeelhouders behoren, zullen deze “prominenter” aanwezig zijn in de aandeelhoudersvergaderingen.

Uit onderzoek is gebleken dat de grote aandeelhouders van familiebedrijven hun wil en doelen nastreven en hun stem duidelijk kenbaar maken. De minderheidsaandeelhouders bezwijken aan de wil van de grote aandeelhouders en onthouden zich over het algemeen er van om hun doel en wil kenbaar te maken, zelfs wanneer het tegen hun belang en wil indruist.33

Diffusie van verantwoordelijkheid34

Bij diffusie van verantwoordelijkheid durft de aandeelhouder geen verantwoordelijkheid te nemen voor beslissingen. De aandeelhouder veronderstelt dat andere aandeelhouders deze besluiten wel nemen of punten aandragen. Bij diffusie van verantwoordelijkheden “zitten” de aandeelhouders “stil” of aanvaarden deze andere richtingen, de aandeelhouders nemen een passieve houding aan. Diffusie van verantwoordelijkheden komt met name voor in grote groepen aandeelhouders, omdat de kosten van het stilzitten als laag worden beschouwd.

Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) concluderen dat kleine aandeelhouders met name de verantwoordelijkheid van zich afschuiven, omdat de kleine aandeelhouders ervan uitgaan dat de grote aandeelhouders hun verantwoordelijkheden dienen te nemen. De kleine aandeelhouders nemen alleen hun verantwoordelijkheid indien eventuele besluiten een negatieve invloed kunnen hebben op hun status en beloning in de groep. Daarnaast spelen ook hier de familiebanden een belangrijke rol, die van oudsher zijn ontstaan. Indien een broer van kinds af aan al de leiding neemt in de band met zijn zus, dan veronderstelt de zus dat ook nu haar broer de leiding op zich neemt.

31 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) 32 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) 33 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998) 34 Latané, B., en Darley, J. M. (1968)

(20)

Deïndividuatie35

In de voorgaande situatie worden de aandeelhouders als passieve aandeelhouders weergegeven (diffusie van verantwoordelijkheid), bij deïndividuatie nemen de aandeelhouders een actievere en meer agressievere houding aan. Bij deïndividuatie uiten mensen agressie wanneer deze het gevoel hebben dat deze opgaan in de grote groep en hun individuele identiteit verliezen. Binnen de aandeelhouders van de familie kan deïndividuatie optreden als deze aandeelhouders het gevoel krijgen dat hun stem, rol en betekenis een ondergeschikte rol speelt. Als gevolg hiervan voelen deze aandeelhouders dat ze geen eigen identiteit hebben, maar deel uitmaken van een anonieme groep. Deïndividuatie kan twee vormen aannemen binnen de aandeelhoudersgroep. Als eerste kunnen sommige individuen zich verplaatsen in de richting van de passiviteit en het gebrek aan daadkracht als een reactie op de ongeschikte rol in de groep. Hun gedrag zal in de richting van de diffusie van de verantwoordelijkheid neigen. Ten tweede kunnen aandeelhouders agressief worden of zelfs in opstand komen. Dit kan zich uiten in het varen van een andere koers van het familiebedrijf of het verkopen van het belang in het familiebedrijf.36

Op basis van de bovenstaande literatuur kan er tot de volgende deelvraag worden gekomen:

Zijn de sociale familierelaties met de overige aandeelhouders van belang bij het bepalen van de materialiteit?

2.3.2 FINANCIELE KENNIS

Uit een onderzoek van Maarten van Rooij, Annamarie Lusardi en Rob Alessie37 is gebleken dat van de door hen uitgevoerde steekproef slechts 23,8% van de huishoudens aandelen in bezit hebben of deelnemen aan een beleggingsfonds. Er zitten echter grote verschillen tussen het aandelenbezit in de diverse demografische groepen. Het aandelenbezit neemt sterk toe in vergelijking met het onderwijsniveau. Slechts een klein deel van degenen met een laag opleidingsniveau bezitten aandelen. Maar zelfs de grote meerderheid van de respondenten met een universitair opleidingsniveau bezit geen aandelen. Het opleidingsniveau is per definitie niet bepalend voor de financiële kennis van de respondenten. Daarbij moet opgemerkt worden dat uit andere onderzoeken blijkt dat een hoog opleidingsniveau niet per definitie betekent dat men hoog scoort op de financiële kennis. Uit het onderzoek is echter wel gebleken dat de financiële kennis significant toeneemt naar mate de respondenten ouder werden. Dit betekend dat de financiële kennis door ervaring wordt opgedaan. Dat de respondenten geen aandelen aanhouden, is volgens de onderzoekers het gevolg van een gebrek aan kennis van de economie en de financiën.

Uit het onderzoek van Barlett en Chandler38 is gebleken dat de jaarverslagen en jaarrekening niet of nauwelijks worden gelezen door de aandeelhouders. Barlett en Chandler concluderen dat de informatie die wordt verstrekt in het jaarverslag misschien wel niet voldoet aan de wensen van de aandeelhouders. Op basis van de jaarrekening zouden de aandeelhouders geen (investerings)beslissing kunnen nemen. Barlett en Chandler concluderen tevens dat er weinig overeenkomsten tussen de informatiebehoefte

35 Festinger, L., Pepitone, A., en Newcomb, T. (1952) 36 Davis, J.A. en Herrera, R.M. (1998)

37 Rooij van, M., Lusardi, A, en Alessie R. (2011) 38 Bartlett, S.A en Chandler R.A (1997)

(21)

van de aandeelhouders is. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat de jaarverslagen en de jaarrekening in de toekomst algemeen gebruikt gaan worden door de aandeelhouders. Op basis van de bovenstaande onderzoeken en de andere onderzoeken blijkt dat de financiële kennis in zijn algemeenheid vrij beperkt is. Dit beeld is ook terug te zien bij de aandeelhouders. Hierdoor kunnen de aandeelhouders de jaarrekening niet of nauwelijks lezen en begrijpen. Als gevolg hiervan kunnen de aandeelhouders geen investeringsbeslissing nemen over het al dan niet aanhouden van de aandelen op basis van de jaarrekening en het jaarverslag.

Op basis van de bovenstaande literatuur kan er tot de volgende deelvraag worden gekomen:

Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder financiële kennis heeft?

2.4 MATERIALITEIT

In het verleden zijn verschillende onderzoeken geweest ten aanzien van de materialiteit. Daar het vrij lastig is om een statistisch onderzoek uit te voeren ten aanzien van de materialiteit, omdat de materialiteit voor een ieder kan verschillen, is het vrij lastig om tot een conclusie te komen. Er zijn echter wel een aantal onderzoeken geweest om te beoordelen of de materialiteit die door de accountants wordt gehanteerd gelijk is aan de materialiteit van de jaarrekeninggebruikers. Deze onderzoeken zijn met name uitgevoerd ten aanzien van de beursgenoteerde vennootschappen, omdat hier de meeste jaarrekeninggebruikers aanwezig zijn en hierdoor het eenvoudigst de materialiteit bepaald kan worden. Bij beursgenoteerde vennootschappen wordt namelijk de koersreactie van de aandelen vergeleken bij het verkrijgen van nieuwe informatie als basis voor het bepalen van de materialiteit.

Cho, Hagerman, Nabar en Patterson39 hebben onder andere gekeken naar wat de

koersreactie was bij het beschikbaar stellen van nieuwe informatie. Als de nieuwe informatie in materieel opzicht, in de ogen van de principaal, afwijkt van de reeds beschikbare informatie dan zou er geen koersreactie waar te nemen zijn. Mocht de nieuwe informatie in materieel opzicht, in de ogen van de principaal, afwijken van de reeds beschikbare informatie, dan zou er een koersreactie waarneembaar moeten zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat de materialiteitsdrempels van de principalen lager liggen dan die de accountants hanteren voor het uit voeren van de controle. Op basis hiervan valt te concluderen dat de materialiteitsgrenzen niet op één lijn liggen met de die van de accountants, waardoor er een verwachtingskloof ontstaat.

Ook Højskov komt tot dezelfde conclusie als Cho, Hagerman, Naber en Patterson. Højskov heeft namelijk een verkennend onderzoek gedaan onder bedrijfsanalisten en accountants.40 De analisten en accountants zijn een viertal jaarrekeningen, van

beursgenoteerde vennootschappen, voorgelegd, waarbij deze afzonderlijk van elkaar moesten aangeven wat materieel voor hun was in de jaarrekening. Ditzelfde heeft Højskov gedaan bij de accountants. Uit dit onderzoek komt wederom naar voren dat de gehanteerde materialiteit van de accountants in 72% van de gevallen hoger lag dan de materialiteit die door Højskov zelf was gedefinieerd. Daarentegen was in 73% van de gevallen de gehanteerde materialiteit van de bedrijfsanalisten lager dan de gehanteerde materialiteit door Højskov. Op basis hiervan valt wederom te concluderen dat materialiteit van de accountants hoger ligt dan de materialiteit van de principalen.

39 Cho S.Y., Hagerman R.L., Nabar S. en Patterson E.R. (2003), 40 Højskov, L. (1998)

(22)

Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat lang niet alle aandeelhouders bekend zijn met het begrip materialiteit. Uit onderzoek van de Rooij41 is gebleken dat 35% van de

geënquêteerde niet bekend was met het begrip materialiteit en wat dit precies betekent voor de jaarrekening en de controle van de accountant. Uit hetzelfde onderzoek kwam tevens naar voren dat er een verwachtingskloof aanwezig is tussen de accountant en de respondenten. De respondenten gaven aan dat zij het belangrijk vinden dat de accountant meer openheid en inzicht geeft in de gehanteerde materialiteit, zodat de jaarrekeninggebruiker weet wat de materialiteit is en wat de maximale fout in de jaarrekening zou kunnen zijn.

2.5 CONCEPTUEEL MODEL

Aan de hand van de beschreven literatuur kan er tot het volgende conceptueel model worden gekomen:

2.6 DEELVRAGEN

Op basis van het voorgaande literatuuronderzoek en het conceptueelmodel kunnen deelvragen worden geformuleerd die er voor dienen te zorgen dat er gedurende het onderzoek een antwoord verkregen wordt op de probleemstelling. De probleemstelling die geformuleerd is, in paragraaf 1.5, luidt als volgt:

Is de materialiteit die door de aandeelhouders/principalen van familiebedrijven, die niet werkzaam in de vennootschap zijn, gelijk aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole?

De volgende deelvragen zijn geformuleerd:

1. Is de familieband met de directie bepalend voor de materialiteit die door de aandeelhouder van een familiebedrijf wordt gehanteerd?

2. Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder kennis heeft van het bedrijf?

3. Zijn de familierelaties met de overige aandeelhouders van belang bij het bepalen van de materialiteit?

4. Is het bepalend voor de materialiteit dat de aandeelhouder financiële kennis heeft?

41 Rooij, D. de (2008)

Materialiteit

Financiële kennis Familiebanden Relatie overige

(23)

HOOFDSTUK 3 ONDERZOEKSOPZET

In dit hoofdstuk zal uiteen worden gezet hoe het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast zal uiteen worden uitgelegd, waarom het onderzoek op deze wijze is uitgevoerd. Dit onderzoek heeft een verkennend karakter, of te wel het is een kwalitatief onderzoek, omdat er nog de tijd en de mogelijkheid is om een statistisch onderbouwd onderzoek uit te voeren.

3.1 KWALITATIEF ONDERZOEK

De gekozen onderzoeksmethodiek voor de beantwoording van de probleemstelling is kwalitatief onderzoek. De probleemstelling van dit onderzoek is, zoals reeds in paragraaf 1.3 is geformuleerd:

Is de materialiteit die door de aandeelhouders/principalen van familiebedrijven, die niet werkzaam in de vennootschap zijn, gelijk aan de materialiteit die wordt gehanteerd door de accountants bij de accountantscontrole?

Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek in combinatie met semigestructureerde interviews, omdat deze onderzoeksmethode ingaat op de achterliggende motieven en meningen, hetgeen van essentieel belang is bij het bepalen van de materialiteit.

Een voordeel van een semigestructureerd interview is dat deze een rijke informatie per respondent oplevert, omdat de mogelijkheid bestaat om door te vragen. De vraagstelling kan gedurende het onderzoek ook worden bijgestuurd. Er zitten aan semigestructureerde interviews echter ook nadelen. Zo leveren deze een relatief smalle steekproef op, waardoor de resultaten niet statistisch representatief zijn en enkel een indicatie geven wat er onder de respondenten leeft. Daarom heeft dit onderzoek een verkennend karakter.42

3.2 ONDERZOEKSMETHODE

De onderzoekspopulatie bestaat uit familiebedrijven, waarvan de aandeelhouders niet (meer) werkzaam zijn in de vennootschap. Er is gekozen om het onderzoek uit te voeren bij een drietal vennootschappen, omdat het uitvoeren van een onderzoek bij één vennootschap te beperkt is. Daarnaast zijn alle vennootschappen en families verschillend, waardoor er geen goed beeld kan worden verkregen van de achterliggende gedachtes. Echter bij drie vennootschappen zal het ook geen afspiegeling geven van alle familiebedrijven, maar zullen de uitkomsten wel een beter beeld geven van het geheel. Bij het onderzoek is ervoor gekozen om enkel te focussen op de aandeelhouders die niet meer werkzaam zijn. Er is voor gekozen om alleen deze groep aandeelhouders te interviewen, omdat dit de meest nuttige informatie oplevert. Daarnaast is het niet noodzakelijk geacht om de directie en de andere aandeelhouders te interviewen. Het gaat met name om de beeldvorming en de achtergronden van de aandeelhouders die niet (meer) werkzaam zijn in de vennootschap. Daarbij voegt het interviewen van de directie en overige aandeelhouders niet veel nieuwe informatie toe. Daarnaast bepaalt de aandeelhouder voor zichzelf, op basis van zijn eigen oordeel en eigen mening, de materialiteit of toegestane afwijking.

Er is gekozen om de geïnterviewde een jaarrekening voor te leggen van zijn eigen vennootschap. Dit is gedaan omdat de geïnterviewde de cijfers en de eigen vennootschap als beste kent. Daarbij biedt het voordeel dat de geïnterviewde zich niet hoeft in te leven

(24)

in een nieuwe vennootschap. Het inleven in een nieuwe vennootschap kan tevens tot gevolg hebben dat de geïnterviewde tot geheel andere conclusies en meningen komt dan bij zijn eigen vennootschap. Het gaat er bij dit onderzoek met name om de gedachtes die de aandeelhouders hebben ten aanzien van de vennootschap en de materialiteit. Bij een fictieve vennootschap zal het waarschijnlijk lastiger zijn om deze gedachtes boven tafel te krijgen. Op basis van de jaarrekening zijn de geïnterviewde een aantal casussen voorgelegd om te bepalen wat voor de geïnterviewden materieel is. Deze casussen zijn per geïnterviewde iets in waardes aangepast, zodat er bij elke geïnterviewde de juiste casussen worden voorgelegd. Per geïnterviewde is aan de hand van de rekeningregels voor de accountants de materialiteit bepaald, in bijlage B zijn de rekeningregels voor de materialiteitsberekening opgenomen. Aan de hand van deze materialiteit zijn de casussen aangepast. Er is in de casussen een aantal uitersten opgenomen, om vast te stellen dat de geïnterviewde wel een reële materialiteit hanteert. Nadat de geïnterviewde heeft bepaald wat voor hen materieel is, is er per casus doorgevraagd waarom juist deze casus aangepast dient te worden in de jaarrekening en een andere casus juist niet. Hierbij zijn de achterliggende gedachtes van belang voor het onderzoek, daarom is er aan het doorvragen de meeste tijd besteed.

In bijlage A van dit afstudeeronderzoek zijn de interviewvragen inclusief de casusvragen opgenomen, die zijn voorgelegd aan de geïnterviewden. Tijdens de interviews is geprobeerd om de geïnterviewden een zo natuurlijk mogelijk verhaal te laten vertellen. Waar nodig, werd bij afdwaling van het onderwerp het gesprek weer bijgestuurd. De interviews hebben gemiddeld anderhalf uur geduurd. Tijdens het afnemen van de interviews zijn aantekeningen gemaakt. Deze aantekening zijn na afloop van het interview uitgewerkt. De uitwerkingen zijn ter verificatie naar de geïnterviewde opgestuurd om te verifiëren of de uitspraken en de conclusies die zijn gemaakt op basis van het interview inderdaad overeenkomen met die van de geïnterviewde en niet anders zijn geïnterpreteerd.

Het doel van dit onderzoek is inzicht te verschaffen in hetgeen voor de aandeelhouder van een familiebedrijf materieel is. Daarom zal in de conclusie de meningen en redeneringen van de geïnterviewde worden meegenomen. De materialiteit van de geïnterviewde zal tegen de materialiteitsberekeningen, die door de accountants worden gehanteerd, worden afgezet om te bepalen of de materialiteit van een aandeelhouder van een familiebedrijf gelijk is aan die van de accountant.

Om een zo betrouwbaar mogelijke mening en oordeel van de geïnterviewde te verkrijgen is richting de aandeelhouders toegezegd dat hun anonimiteit volledig gewaarborgd is. Hierdoor worden zoveel mogelijk eerlijke en betrouwbare antwoorden verkregen en kunnen de geïnterviewde in alle eerlijkheid hun verhaal doen. Daarom zijn de namen van de geïnterviewde en de vennootschappen niet benoemd in dit onderzoek. Bij het onderzoek zijn de aandeelhouders en de vennootschappen als volgt te classificeren:

Soort

aandeelhouder vennootschap Omvang Typologie vennootschap

A Oud directeur Middelgroot Handelsonderneming

B Oud directeur Groot Handelsonderneming/stukproductie C Zoon van oprichter Middelgroot Dienstverlening met doorstroming van goederen van derden

(25)

HOOFDSTUK 4 RESULTATEN ONDERZOEK

In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksresultaten worden uitgewerkt. Allereerst zal er een samenvatting en zullen de bevindingen van de gehouden interviews worden beschreven. Aan de hand van deze samenvattingen en de bevindingen van de interviews zullen de in paragraaf 2.6 onderkende deelvragen worden beantwoord.

4.1 INTERVIEWS

Hieronder zal een samenvatting worden gegeven van de gehouden interviews. Bij deze samenvatting zullen de gedachtes die van belang zijn voor het bepalen van de materialiteit door de aandeelhouder worden beschreven. Aan het eind van elke uitwerking van het interview zal de materialiteit die op basis van de rekenregels van de accountants zal worden gehanteerd worden weergegeven. Dit om een beeld te schetsen hoe de materialiteit zich verhoudt tot de materialiteit van de aandeelhouders.

4.1.1 INTERVIEW AANDEELHOUDER A Algemeen

De vennootschap is een vennootschap die wordt gestuurd door een tweetal directeuren. De eerste directeur (hierna: directeur 1) is directeur van de tussenholding en stuurt de onderliggende dochtermaatschappijen aan. Directeur 1 is aangesteld door de oud eigenaar (geïnterviewde) en is geen familielid van de aandeelhouders. De andere directeur (hierna: directeur 2) is de directeur van de holding en helpt waar nodig de andere directeur. Directeur 2 is de schoonzoon van de oprichter en aandeelhouder (geïnterviewde). Daarnaast is directeur 2 zwager en man van de overige aandeelhouders. De geïnterviewde is de oprichter van de gehele vennootschap. Sinds 2003 heeft de geïnterviewde zijn bevoegdheden en zijn aandelen verkocht aan de kinderen (stichting). In deze stichting zitten zijn kinderen en de geïnterviewde, waardoor hij zeggenschap heeft op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Geïnterviewde heeft naast de zeggenschap in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders nog een vordering op de holding in verband met de verkoop van zijn aandelen en voor de geïnterviewde is een pensioenvoorziening gevormd bij de holding, waaruit hij een aanvulling krijgt op zijn AOW.

Alle kinderen van de geïnterviewde hebben zeggenschap in de vennootschappen, omdat zij allen lid zijn van de stichting. Daarnaast zijn alle kinderen werkzaam binnen één van de vennootschappen.

Geschiedenis

De geïnterviewde gaf aan dat hij zijn kinderen had voorgelegd wat ze wilden met de vennootschap: wilden ze de vennootschappen overnemen of niet, anders zouden de vennootschappen aan derden worden verkocht. Uiteindelijk hadden de kinderen unaniem besloten om de vennootschappen over te nemen van de vader. Vanaf 2003 is de geïnterviewde teruggetreden als directeur grootaandeelhouder van de vennootschap. De geïnterviewde gaf zijn kinderen bij zijn terugtreden alle vrijheid. De kinderen van geïnterviewde moesten zelf bepalen wie van de kinderen directeur van de holding moest worden.

(26)

Directeur 1 was in het verleden aangesteld door geïnterviewde als directeur van de tussenholding en deze moest daar eigenlijk toch wel blijven zitten. Er moest echter voor de holding nog een directeur worden aangesteld. Zijn kinderen hebben na onderling overleg besloten dat een van de schoonzoons van geïnterviewde directeur werd. De kinderen en de andere schoonzoon kregen of hadden al diverse functies binnen de diverse vennootschappen.

Bij de overname door de kinderen was afgesproken dat geïnterviewde elke week overleg had met de kinderen over de gang van zaken. Dit overleg wilden de kinderen graag hebben, in verband met kennisoverdracht van hun vader aan de kinderen. Na verloop van tijd is dit overleg verdwenen aangezien niet alle kinderen meer behoefte hadden aan dit overleg en op dat moment andere afspraken planden. Vanaf dat moment is geïnterviewde niet veel meer aanwezig geweest bij de vennootschap. Geïnterviewde geeft desgewenst adviezen, maar dit moet door de kinderen worden aangegeven.

Eens per jaar wordt een Algemene Vergadering van Aandeelhouders gehouden, of in geval van bijzondere omstandigheden wordt vaker een Algemene Vergadering van Aandeelhouders gehouden. Deze is alleen op verzoek van de directie of van één van de aandeelhouders. Op deze vergadering worden de belangrijke zaken besproken, zoals het beleid en de toekomstvisie van de vennootschap. Daarnaast dient de directie aan aandeelhouders verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de toekomstige richting te beschrijven/schetsen voor de vennootschap. Op deze vergadering zijn geïnterviewde, de kinderen, directeur 1, directeur 2 (schoonzoon) en de accountant aanwezig. Op deze vergadering heeft geïnterviewde een stem en deelt zijn mening en visie met de overige aandeelhouders en directie. De geïnterviewde laat echter de stemming met name over aan de overige aandeelhouders. Als deze het er mee eens zijn,stemt hij ook mee. De geïnterviewde probeert wel op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders zijn mening en ervaring te delen met de kinderen, zodat deze hun voordeel daar mee kunnen doen.

Geïnterviewde merkte na verloop van tijd en bij de overdracht wel op dat de ideeën van zijn kinderen op bepaalde terreinen anders zijn dan die van hemzelf. Hij gaf te kennen daar geen problemen mee te hebben. Geïnterviewde heeft de vennootschappen overgedragen en het zijn inmiddels ook de vennootschappen van de kinderen en zij mogen ermee doen, binnen de grenzen weliswaar waar, wat zij denken wat goed is voor de vennootschap.

Relatie

Binnen de familie zijn de banden goed te noemen. Er is absoluut geen “trammelant” binnen de familie, niet tussen geïnterviewde en de kinderen maar ook niet tussen de kinderen en schoonzonen onderling. Voorheen werkten beide schoonzonen bij de vennootschappen, één als directeur en de ander als medewerker. De schoonzoon kon echter niet onder directeur 2 werken, waardoor de schoonzoon (die als medewerker in dienst was) uitdienst is getreden bij één van de vennootschappen. Hierdoor kwamen er wat scheve gezichten binnen de familie, dit wilde geïnterviewde absoluut niet hebben. Daarom heeft geïnterviewde besloten om de schoonzoon die uitdienst was getreden, te ondersteunen in financiële zin. Hierdoor kon de schoonzoon zijn dromen waar maken en heeft deze ook een goede en leuke toekomst, aldus de geïnterviewde. Daarbij kwam het feit ook dat de rust in de familie terug keerde, dat voor de geïnterviewde belangrijk is. Geïnterviewde geeft aan dat hij nagenoeg nooit meer bij zijn vennootschappen over de vloer komt. Zijn kinderen vinden dat soms wel jammer, maar zelf geeft hij aan dat wel prettig te vinden, want anders is hij geneigd om zich er mee te bemoeien en dat wil hij voorkomen. In het verleden kwam geïnterviewde nog wel eens over de vloer en sprak dan met het personeel. Echter, volledig loslaten doet geïnterviewde niet, aangezien hij de mogelijkheid heeft om in te loggen in de bankomgeving, leesrechten van de diverse

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

uitkeringen aan in de Westelijke Mijnstreek woonachtige personen, die zelf niet alle noodzakelijke kosten van educatie, recreatie, sociale en sportieve ontplooiing van hun

Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt jaarlijks aan de provincie Flevoland een Doeluitkering Verkeersveiligheid van ƒ800.000,= beschikbaar gesteld.. Voor het laatst

Het is uitdrukkelijk verboden voor om het even welke werknemer om, in bezit te zijn van software zonder geldige licentie, dergelijke software in de bedrijfsgebouwen binnen te

– Voor een goede placemaking van de Almeerse Poort is uitbreiding van het aanbod aan educatieve en culturele activiteiten door bij voorbeeld Staats- bosbeheer en Stad en Natuur

Groningen biedt een 3-jarige opleiding aan, dit omdat de ervaring is dat de buitenlandse studenten die kiezen voor het volgen van een opleiding in een ander land, vaker

Naar verwachting gaan dit jaar ook 50 procent minder Nederlanders op vakantie in eigen land, dat zijn er 12,5 miljoen.. In totaal komen naar verwachting dus 24,5 miljoen minder

Dit document voor ouders is bedoeld om jou als ouder concrete tips te geven hoe je aan de veerkracht van je kind - en jezelf - kunt werken. In deze uitgave gaan we specifiek in

De komende jaren zijn cruciaal voor de positie van het CDJA binnen het CDA.. Het afgelopen jaar hebben we geïnvesteerd in