In deze scriptie is onderzocht of ‘de Nederlandse cultuur’ over te dragen is aan vrouwen die in Nederland zijn geboren maar deels zijn opgevoed met Arabisch/islamitische cultuur. Bovendien is gekeken naar hoe deze vrouwen hun culturele identiteit ten
opzichte van ‘de Nederlandse cultuur’ ervaren en positioneren. Dit is geanalyseerd aan de hand van culturele objecten en de betekenis die de vrouwen aan deze objecten gaven. Hiervoor zijn uiteindelijk twaalf semigestructureerde diepte-‐interviews gehouden met vier groepen hoger opgeleide vrouwen: een groep vrouwen die deels is opgevoed met Nederlands-‐Marokkaanse/Amazigh cultuur, een groep vrouwen die deels is opgevoed met Nederlands-‐Egyptische cultuur en een groep vrouwen die is opgevoed met Nederlands-‐ Iraanse cultuur. Daarnaast is er een referentiegroep geïnterviewd waarvan beide ouders zijn opgegroeid in Nederland.
Om de hoofd-‐ en deelvraag te beantwoorden is de scriptie uiteindelijk opgesplitst in twee delen. In het eerste deel is aan de hand van vijf fotovoorbeeld van Nederlandse (hoge) cultuur bekeken of processen van cultuuroverdracht een kans van slagen hebben bij vrouwen die deels zijn opgevoed met Arabisch/ islamitische cultuur. Uit de interviews blijkt uiteindelijk dat
cultuuroverdracht van Nederlandse (hoge) cultuur, zoals Bourdieu stelt, grotendeels wordt overgedragen van ouders op kinderen. Dit komt vanzelfsprekend het meeste naar voren bij de referentiegroep. Deze vrouwen zijn al van jongs af aan door hun ouders
meegenomen op culturele zomervakanties en naar Nederlandse musea. Zij belichamen daardoor automatisch de meeste kennis van Nederlandse ‘hoge’ cultuur. Hun ouders bezitten door hun opleiding en beroepen tevens veel Nederlands ‘cultureel kapitaal’ om door te geven. De vrouwen benaderen daardoor de meeste kunstwerken
vanuit een esthetisch oogpunt: ze kijken naar details, stijl of proberen het te duiden.
Uit de interviews met de NAI-‐vrouwen blijkt vervolgens dat cultuuroverdracht bij hun eveneens het sterkste heeft
plaatsgevonden in de vroege jeugd. Zo hebben de twee
respondenten uit Iran (Roya en Sarah), waarvan beide ouders hoog opgeleid zijn, kennis ontwikkeld over Iraanse ‘hoge’ klassieke vormen van cultuur zoals poëzie, muziek en literatuur. Khadijas reactie op het zelfportret van Van Gogh, een beeld dat zij uit haar jeugd kent, bevestigt dit. Dat (hoge) Nederlandse cultuur niet zomaar is over te dragen aan vrouwen die (deels) zijn opgevoed met Arabisch/islamitische cultuur blijkt uit de reacties op de twee abstracte kunstvoorbeelden. Het heersende idee van mensen als Wilders en beleidsmakers is dat ‘de Nederlandse cultuur’ ongeacht culturele opvoeding overgedragen kan worden. Dat gebeurt o.a. door middel van cultuuronderwijs via bijvoorbeeld vakken als kunstgeschiedenis en CKV maar ook via inburgeringcursussen. De reacties op het schilderij van Mondriaan en Appel weerleggen dit idee. Een aantal van de respondenten heeft weliswaar met plezier CKV of kunstgeschiedenis gevolgd maar weinig kunnen betekenis geven aan de abstracte kunst van Mondriaan of Appel. Kunst moet voor hun vooral iconische diepgang hebben, het moet een verhaal vertellen zodat zij zich er vanuit hun emotie mee kunnen
identificeren. Samenvattend kan gesteld worden dat verplichte cultuuroverdracht van Nederlandse (hoge) cultuur op latere leeftijd via onderwijs of inburgeringcursussen weinig kans van slagen heeft bij mensen die (deels) zijn opgevoed met een andere cultuur dan de Nederlandse.
Dat cultuuroverdracht via onderwijs weinig kans van slagen heeft bij vrouwen die deels zijn opgevoed met Arabisch/
islamitische cultuur blijkt eveneens uit de culturele objecten die zij zelf hebben meegenomen. Uit het tweede deel van dit onderzoek
komt naar voren dat hoe meer nadruk er wordt gelegd op ‘de Nederlandse cultuur’, des te meer deze vrouwen hun
Arabisch/islamitische culturele identiteit gaan revitaliseren. De interviews maken duidelijk dat zelfs vrouwen die hier geboren, opgegroeid en hoger opgeleid zijn zich nog steeds buitengesloten voelen door processen van othering. Zij grijpen daardoor zelf terug op processen van ‘culturele revitalisatie’ en nemen zodoende meer afstand van Nederlandse cultuur. Dit wil echter niet zeggen dat zij niet geïntegreerd zijn: zij zijn allemaal hoog opgeleid en sommige hebben reeds goede functies op de arbeidsmarkt. Toch ontstaat er bij mensen als Geest Wilders een weinig gegronde angst voor de culturele ander. Deze angst voor ‘het vreemde’ is uiteindelijk een voedingsbodem voor culturalistisch denken: het idee dat ‘niet-‐ westerse’ cultuur zoals ‘de Marokkaanse’ de oorzakelijke factor is bij gebrek aan integratie. Arabische en islamitische culturen liggen dus met name onder vuur als het gaat om integratie. Deze culturen worden in politiek, media en het publieke debat bestempeld als intolerant, haatdragend, weinig Verlicht en vrouwonvriendelijk. De keuze van Banning om bij ‘Moroccon Vermeer’ te kiezen voor een hoofddoek-‐dragende vrouw komt dus niet uit de lucht vallen. De foto uit 2007 vormde destijds een reactie op de sterke toename van islamofobie en xenofobie in West-‐Europa tegenover Arabische en islamitische culturen.
5.2 Het probleem van culturalisme
In dit onderzoek heb ik aan de hand van drie punten proberen te laten zien wat problematisch kan zijn aan culturalistisch denken en aan de foto op de voorkant van deze scriptie. Dat heb ik gedaan door zelf een culturalistische onderzoeksbril op te zetten, door de
Arabisch/islamitische cultuur van mijn respondenten tot de essentie van hun identiteit te maken. Dit proces, groupism, was noodzakelijk om het problematische van culturalistisch denken naar voren te brengen. Culturalisme, zoals in de uitspraken van
Geert Wilders, creëert namelijk een statisch, gefixeerd beeld van cultuur an sich en van Nederlandse cultuur in het bijzonder. Dit beeld werkt allereerst uitsluitend voor mijn respondenten en
daardoor niet bindend. Bovendien komt door culturalistisch denken de nadruk te liggen op cultuur als het gaat om integratie. Het
problematische daaraan is dat integratie niet meer over sociaal-‐ structurele factoren gaat maar over sociaal-‐culturele factoren. De focus komt vervolgens niet meer te liggen op opleidingsniveau of arbeidsparticipatie maar op integreren in ‘de Nederlandse cultuur’.
Sociaal-‐culturele integratie leidt tot meer beleid om die gefixeerde Nederlandse cultuur mee over te dragen. Er wordt vanuit gegaan dat die cultuur, ongeacht culturele opvoeding, overgedragen kan worden. Dit blijkt uiteindelijk een illusie. Bovendien botst een gefixeerd idee van cultuur met het dynamische karakter van cultuur. Cultuur is, zoals ik in dit onderzoek heb proberen te laten zien, ambigu, afhankelijk van de context en komt tot stand in relatie tot de culturele ander. De statistiek in de inleiding heeft daarnaast laten zien dat Nederland een cultureel heterogeen en divers land is waar 3,5 miljoen ‘allochtonen’ wonen. Dit is geen probleem zolang men niet de eigen culturele maatstaven aan andere culturen probeert op te leggen. Woensdag 19 februari stond er een mooi citaat van Arnon Grunberg in de Groene Amsterdammer over hoe om te gaan met die diversiteit aan culturen:
“Vanuit de hemel bekeken zijn we allemaal gelijk. De mens die geneigd is zijn eigen maatstaven aan anderen op te leggen met volstrekte vanzelfsprekendheid vergeet dat ook geschiedschrijving, misschien eerst en vooral, een maatstaf is. Vanuit Afghaans perspectief ziet de Europese geschiedenis er bijvoorbeeld volstrekt anders uit dan voor ons” (Grunberg 2014).5
Het citaat van Grunberg maakt duidelijk hoe groepen mensen verschillende percepties op de wereld kunnen hebben. Dit hoeft
5 <http://www.groene.nl/dossier/310> [1 maart 2014].
geen probleem te zijn maar het vergt wel een zekere antropologische manier van kijken.
6. BIBLIOGRAFIE
Alexander, J. (2008) ‘Iconic Experience in Art and Life: Surface/Depth Beginning with Giacometti’s Standing Woman’. Theory, Culture &
Society 25 (5): 1-‐19.
Banning, J. (2007) Moroccan Vermeer. Beschikbaar via
<www.janbanning.com/work-‐in-‐progress/national-‐identities/> [24 februari 2014].
Berger, P. (1967) ‘The sacred canopy’. In: Farganis, J. Readings in social
theory. The classic tradition to post-modernism. New York: McGraw-‐
Hill: 275-‐285.
Bourdieu, P. (1980) ‘Aristocracy of culture’. Media, Culture and Society (2): 225-‐254.
Bourdieu, P. (1986) ‘The forms of Capital’. In: Richardson, J.E. (red.)
Handbook of Theory of Research for the Sociology of Education.
Greenword Press: 46-‐58.
Bourdieu, P. (1998) ‘Distinction: A social critique of the judgement of taste’. In: Storey, J. (red.) Cultural theory and popular culture. Athens: The University of Georgia Press: 431-‐441.
Brubaker, R. (2002) ‘Ethnicity without groups’. Archives Européennes de Sociology 2: 163-‐189.
Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Derde druk. Oxford: Oxford University Press.
Clark-‐Ibáñez, M (2004) ‘Framing The Social World with Photo-‐Elicitation Interviews’. American Behavioral Scientist 47 (12): 1507-‐1527. Centraal Bureau Statistiek (2013) Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd en
herkomstgroepering, 1 januari. Beschikbaar via <http://www.cbs.nl/nl-‐ NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/faq/specifiek/faq-‐allochtoon.htm> [24 februari 2014].
Daloz, J.P. (2007) ‘Elite Distinction: Grand Theory and Comparative Perspectives’. Comparative Sociology 7: 27-‐74.
Dimaggio, P. (1982) ‘Cultural Entrepreneurship in Nineteenth-‐Century Boston. The Creation of an Organizational Base for High Culture in America’. Media, Culture and Society 4: 33-‐50.
Eriksen, T. H. (2010) Small places, large issues. Derde druk. London: Pluto Press.
Farganis, J. (2011) Readings in social theory. The Classic tradition to Post-
Modernism. Zesde druk. New York: McGraw-‐Hill.
Geertz, C. (1973) The interpretation of cultures. New York: Basic Books. Groenendijk, K. (2007) ‘Allochtonen of burgers: definitiemacht in debat en
wetgeving over immigranten’. In: Duyvendak, J. (red.) Macht en
verantwoordelijkheid: Essays voor Kees Schuyt. Amsterdam:
Amsterdam University Press.
Grunberg, A. (2014) Oorlogsenthousiasme en oorlogsmoeheid. Tomorrow
the World! Beschikbaar via
<www.groene.nl/dossier/310> [1 maart 2014].
Haak, M. van den (2014) Disputing about taste. Practices and perceptions of
cultural hierarchy in the Netherlands. Proefschrift, Universiteit van
Amsterdam.
Kok, W. (2012) Culturele identiteit en het immigratiedebat. Een
antropologische analyse van het Nederlandse immigratiedebat in relatie tot culturele identiteit. Scriptie: Universiteit van Amsterdam.
Parker, L.D. (2009) ‘Photo-‐elicitation: an ethno-‐historical accounting and management research prospect’. Accounting, Auditing &
Accountability Journal 22 (7): 1111-‐1129.
Scheffler, I. (2007) ‘Immigration and the significance of culture’.
Philosophy & Public Affairs 35 (2): 93-‐125.
Schinkel, W. (2008) De gedroomde samenleving. Kampen: Klement. Sharifi, M. N. (2013) ‘Zo ben je Nederlander, Zo een Marokkaan’. NRC next,
24 januari 2014.
Silverman, D. (2006) Interpreting Qualitative Data. Derde druk. London: Sage Publications.
Silverstein, P.A. (2005) ‘Immigrant Racialization and the New Savage Slot: Race, Migration, and Immigration in the New Europe’. Annual
Review of Anthropology 34: 363-‐384.
Slootman, M. (2013). 'Soulmates: Socially Mobile Turkish and Moroccan Dutch'. In: J. Rath, M. van de Kamp, M. Slootman, I. Tzaninis (eds). Issues of 'Normalcy' around Social and Spatial Mobility. Amsterdam: University of Amsterdam
Spaans, E. (2013) Rijks Museum Gids. Amsterdam: Rijks Museum. Swaan, A. de (1991) ‘Kwaliteit is klasse. De sociale wording en werking
van het cultureel smaakverschil’. In: Kwaliteit is klasse. Amsterdam: Meulenhoff: 59-‐92.
Verkaaik, O. (2010) ‘The cachet dilemma: ritual and agency in new Dutch nationalism’. American Ethnologist 37 (1): 69-‐82.
Wilterdink, N. & B. van Heerikhuizen (2007) Samenlevingen. Derde druk. Groningen: Wolters-Noordhoff.
<http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/25296/gevaren-‐van-‐de-‐ canon.html> [13 juni 2014].
BIJLAGEN. 7.1 INTERVIEWVRAGEN 1. Inleidende vragen: Naam? Leeftijd? Opleiding/Beroep? Thuis of uitwonend?
Hoe lang en waarom uitwonend?
2. Biografische vragen/gezin van herkomst: Leeftijd moeder? Opleidingsniveau moeder? Beroepsstatus moeder? Leeftijd vader? Opleidingsniveau vader? Beroepsstatus vader?
Wanneer ouders naar Nederland gekomen? Grootte gezin? Hoe is de relatie onderling? Belangrijke peers naast ouders?
3. Vragen over kunsticonen:
Wat is het eerste waar je aan moet denken? Wat vind je hiervan?
Herken je de schilder?
Welke gevoelens roept het schilderij op? Hoe kom je aan deze kennis?
4. Vragen eigen meegebrachte iconen Wat heb je meegebracht?
Waarom heb je hiervoor gekozen?
5. Vragen over (bi)culturele identiteit (deze vragen heb ik grotendeels tussendoor gesteld)
Wat voor taal spreken jullie thuis? In hoeverre voel jij je Nederlands?
In hoeverre voel jij je Arabisch/Islamitisch BIJLAGE 7.2 RESPONDENTENSCHEMA