• No results found

3.1 Afvangsten

3.1.3 Conclusie & Aanbevelingen

Arendonk I, de Bospoel en de Driehoek kunnen bijna stierkikkervrij verklaard worden. Het uitblijven van vangsten van stierkikker is hiervoor sterke indicatie. Voor Arendonk I zorgt de nabijheid van andere vijvers die nog in staat van besmetting verkeren er echter voor dat toekomstige acties in deze vijvers zeker nog nodig blijven. Opvolgingsacties in Arendonk I, eventueel aan een lagere intensiteit, zijn daarom nog aangeraden zolang de vijvers in de omgeving besmet blijven.

Door het eerder geïsoleerde karakter van de Bospoel en de Driehoek (Hoogstraten) is uitroeiing binnen bereik. Het succes van de acties is afhankelijk van het beletten van succesvolle voortplanting. Een aangepaste methode of het toepassen van andere, weliswaar soms meer arbeidsintensieve methodes zoals nachtvangsten met licht of afschot van adulten, voor de bestrijding van adulte exemplaren kan hier soelaas bieden. Naast de gerichte acties tegen adulten dienen er ook opvolgingsacties uitgevoerd te worden om eventuele succesvolle voortplanting alsnog in de kiem te smoren. Deze opvolgingsacties kunnen uitgevoerd worden aan een lagere intensiteit (2x 4 fuiken per maand) zolang er geen larven worden waargenomen.

De stierkikkerpopulatie in Arendonk II blijft groeien. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de hoge connectiviteit van dit vijvercomplex met het, met stierkikker besmette, natuurreservaat de Lokkerse Dammen. Ingrijpen in de Lokkerse Dammen zelf wordt als praktisch

onuitvoerbaar en onhaalbaar bestempeld met de huidige methoden. Door het moerassig karakter van dit gebied is het plaatsen van schietfuiken moeilijk. Andere methoden zoals e-DNA sampling kunnen aangewend worden om een beeld te krijgen van de situatie in de Lokkerse Dammen. Tot er een geschikte methode voor de aanpak van de Lokkerse Dammen gevonden is, is het aangeraden om de inspanningen in Arendonk II voort te zetten en

eventueel te intensiveren, om verdere uitbreiding vanuit de nabije kernpopulatie te beletten. De populatie in Arendonk III was klein en stabiel in 2012, maar de mogelijkheid bestaat dat, doordat er in 2013 niet afgevangen werd, de stierkikkerpopulatie in Arendonk III terug opgeleefd is. Het is aangeraden om in 2014 en de daaropvolgende jaren te proberen de eigenaar opnieuw te overtuigen van het belang van het voortzetten van afvangsten in zijn vijver. Indien dit lukt, kan aan de hand van enkele proefvangsten bepaald worden hoe de populatie er na een jaar nietsdoen voor staat en hoe intensief er afgevangen dient te worden om de populatie te drukken.

In het geval van Arendonk IV is de trend minder duidelijk. Ondanks enkele stierkikkerloze vangsten is het niet mogelijk Arendonk IV stierkikkervrij te verklaren. Opvolgingsacties in deze vijver zijn zeker aangeraden en dit best aan dezelfde intensiteit als in 2013.

3.1.3.2 Theoretische inschatting van vangstinspanning voor bestrijding

Aan de hand van data rond de vangbaarheid van dikkoppen en adulten met dubbele

schietfuiken kan een theoretische inschatting gemaakt worden van de nodige inspanning om de populatiegrootte tot onder een welbepaalde drempel te brengen. Aangezien de

vangbaarheid van dikkoppen een factor tien hoger ligt dan bij adulten, is het meest efficiënt om de vangstinspanning af te stemmen op het verwijderen van dikkoppen. De vangbaarheid van dikkoppen werd geschat op 6 % met één vangst per eenheid van inspanning (VPEI, één dubbele schietfuik voor 24 u) (Louette et al. 2013). Wanneer er 5 dubbele schietfuiken simultaan gebruikt worden (momenteel gangbaar bij Natuurwerk vzw), zal ongeveer 27 % van de dikkoppenpopulatie worden verwijderd per vangstdag. Gelijktijdig zal 3 % van de adulte populatie worden verwijderd (VPEI 0,7 %) (Louette et al. ingediend).

In Tabel 16 wordt weergegeven wat voor de verschillende theoretische uitgangssituaties (5000, 1000 en 500 dikkoppen) aan inspanning nodig dient te zijn om de populatiegrootte van dikkoppen onder een bepaalde drempel (100 en 10 resterende dikkoppen) te brengen.

Bijkomend wordt voor een verschillende realistische uitgangssituatie aan adulte individuen (20, 10 en 5 adulten) getoond wat het resterend aandeel van adulten zal zijn in de vijver, na het uitvoeren van het vooropgesteld aantal vangstdagen.

Tabel 16: Aantal nodige vangstdagen bij simultaan gebruik van 5 dubbele schietfuiken om voor verschillende realistische uitgangssituaties (5000, 1000 en 500) van aantallen dikkoppen de populatiegrootte onder een bepaalde drempel te brengen (100 en 10 resterende dikkoppen). Bijhorend wordt voor verschillende uitgangssituaties (20, 10 en 5) van adulten het aantal resterende adulten in de populatie getoond bij het aantal vooropgestelde vangstdagen.

Drempel Dikkopen bij start vangstdagen # nodige Adulten bij start Adulten over na vangstdagen

Tot 100 dikkoppen 5000 13 20 13 10 6 5 3 1000 8 20 15 10 8 5 4 500 6 20 16 10 8 5 4 Tot 10 dikkoppen 5000 20 20 10 10 5 5 3 1000 15 20 12 10 6 5 3 500 13 20 13 10 6 5 3

Wanneer we via de gemiddelde VPEI dikkoppen van de drie laatste vangsten (2013) voor elk van de zes verschillende onderzochte vijvers kijken wat de werkelijke aantallen dikkoppen zijn, kunnen we via een regressie (geschat startaantal

= 26 x VPEI najaar 2013) voorzichtig schatten in

welke startsituatie ze zich bevinden (Louette et al. 2013). Wel dient opgemerkt te worden dat eventuele voortplanting van 2013 niet

meegerekend is (dikkoppen zijn nog niet

vangbaar wegens kleine grootte in zomer-najaar 2013), en de werkelijke aantallen bij aanvatting van wegvangsten in juni 2014 merkelijk hoger kunnen liggen. De eerste VPEI begin juni 2014 zal meer uitsluitsel kunnen geven over startaantallen en de nodige vangstdagen (Tabel 17).

Formule geschat startaantal larven

GSL = Geschat startaantal larven VPEI = Vangst per eenheid van inspanning

bij eerdere vangsten Enkel L0, L1 en L2 larven

Op basis van het aantal benodigde vangsten kunnen we berekenen hoeveel mensuren nodig zijn. Gemiddeld doet een ploeg van drie personen 45 à 60 minuten over het oogsten van één fuik (inclusief opmeten, tellen en noteren van (bij)vangsten). Het plaatsen van fuiken gaat sneller en duurt gemiddeld 15 à 30 minuten.

Het benodigd aantal mensuren kan dan als volgt berekend worden:

MU = aantal mensuren VD = aantal vangstdagen Fu = aantal gebruikte fuiken

AR = aantal arbeiders

Voor de berekening van het benodigd aantal mensuren werd er uitgegaan van een standaard van vijf fuiken en drie arbeiders.

Tabel 17: Per vijver wordt het geschat aantal dikkoppen weergegeven aan de hand van de vangst per eenheid van inspanning (VPEI) bij de laatste vangsten van 2013 (behalve Arendonk III, laatste gegevens dateren van najaar 2012) en de regressie naar werkelijke aantallen (zie Louette et al. 2013). Het aantal nodige vangstdagen om de dikkoppenpopulatie onder 100 overblijvende individuen te brengen, is aangegeven. Bij vijvers waar de startaantallen al extreem laag liggen, kan zekerheidshalve standaard een 4-tal vangstdagen (*) (1 werkweek) worden uitgevoerd.

Gemeente Vijver VPEI Geschat aantal # nodige vangsten (VD) Mensuren (MU)

Hoogstraten Driehoek 2 52 4* 68 Bospoel 1 26 4* 68 Arendonk Arendonk I 1 26 4* 68 Arendonk II 46 1196 8 135 Arendonk III 6 156 4* 68 Arendonk IV 7 182 4* 68

4 Verspreiding van de stierkikker

In samenspraak met de Provincie Antwerpen werden op 5 februari 2013 een aantal prioritair te controleren locaties vastgelegd om te inventariseren op aanwezigheid van stierkikkers. Dit gebeurde door tijdens de voortplantingsperiode rond de vijver te wandelen en naar

stierkikkers te speuren (visueel/auditief). Daarbij werd extra gelet op het iep-geluid dat wegspringende juveniele/subadulte stierkikkers produceren. In de mate van het mogelijke werden aangelanden bevraagd naar de aanwezigheid van stierkikker waarbij ze het geluid te horen kregen. Soms werd ook met een schepnet de vijver bemonsterd. Hierna volgt een overzicht van de resultaten van dit veldonderzoek.

Figuur 46: Situering van de in 2013 door INBO en Hyla vzw gecontroleerde meldingen en de ongecontroleerde meldingen (gegevens: Hyla, INBO en waarnemingen.be).