• No results found

Conceptueel model burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen

Theoretisch kader

Hoofdstuk 4 Zelfbeheer van openbaar groen Burgerparticipatie kan in verschillende

4.8 Conceptueel model burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen

In de voorgaande hoofdstukken zijn verschillende modellen, theorieën en beleid aan bod gekomen die allen te maken hebben met het verklaren van de mate van burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen. Aan de hand van deze theorieën is een conceptueel model opgesteld over burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen op buurtniveau. Figuur 4.5 geeft het definitieve conceptueel model weer waar de verschillende concepten die behandeld zijn in het theoretisch kader met elkaar in verband zijn gebracht.

Figuur 4.5: Conceptueel model burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen

Bron: Eigen onderzoek, 2012

Mate van burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen op buurtniveau Burgerparticipatie Civil society

Persoonlijke situatie, type burger

Betekenis van zelfbeheer openbaar groen voor

gemeentelijk beleid

Preferenties, attitudes, waarden, intenties, behoeften, wensen, meningen en gedrag (keuzen, gebruik, consumptie)

wat betreft het openbaar groen in de buurt

Subjectieve factoren: - Beleving openbaar groen - Gebruik openbaar groen - Affiniteit met tuinieren - Buurtbinding

- Burgerplicht - Beschikbare tijd - Politiek

- Ervaring met andere vormen van burgerparticipatie Objectieve factoren: - Geslacht - Leeftijd - Inkomen - Opleidingsniveau - Huishoudensamenstelling - Woonsituatie Motivatie factoren: - Eigenbelang - Sociaal belang - Burgerschap

- Invloed kunnen uitoefenen

Gemeentelijke belangen: stimulatie vanuit

gemeentelijk beleid Veranderende

De redenering achter dit conceptueel model is als volgt: door de veranderende maatschappij waar steeds meer een samenspel van de overheid met de civil en business society optreedt, krijgen de burgers meer macht in ruimtelijke ordeningsprocessen. Iedere burger heeft vervolgens zijn of haar eigen wensen en behoeften voor de buurt en een eigen oordeel over de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar groen in de buurt. Beide hangen samen met de persoonlijke situatie, zoals voorkeuren en ervaringen, financiële en fysieke mogelijkheden en met beschikbare tijd. De persoonlijke situatie mondt uit in objectieve factoren, motivatiefactoren en subjectieve factoren, die mogelijk van invloed kunnen zijn op de mate van burgerparticipatie in zelfbeheer van het openbaar groen in de buurt. Daarnaast kunnen ook gemeentelijke belangen van invloed zijn op de mate van burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen. De gemeente kan burgers aansporen om te participeren in het beheer van het openbaar groen. Zelfbeheer kan een middel van de gemeente zijn om via burgerparticipatie bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar groen te verhogen. Tot slot kan bekeken worden welke betekenis zelfbeheer van openbaar groen heeft voor gemeentelijk beleid.

In dit onderzoek is de mate van zelfbeheer de afhankelijke variabele en zijn de objectieve, motivatie en subjectieve factoren de onafhankelijke variabelen. In het volgende hoofdstuk worden de concepten uit het conceptueel model geoperationaliseerd voor het empirische onderzoek.

Hoofdstuk 5

Methoden

In de voorgaande theoretische hoofdstukken is duidelijk geworden wat het begrip zelfbeheer inhoudt en dat zelfbeheer een participatiemiddel is om de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar groen te verbeteren en bewoners meer te betrekken bij hun buurt. Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in welke factoren van invloed zijn op de participatie van buurtbewoners in zelfbeheer van het openbaar groen. Dit om beter inzicht te krijgen in welke typen bewoners wel of niet bijdragen aan het onderhoud van het openbaar groen in hun buurt.

In dit hoofdstuk vindt een vertaalslag plaats van de theorie naar een onderzoeksopzet. Aan de hand van de opgestelde deelvragen en de theoretische hoofdstukken is aan het eind van hoofdstuk vier een conceptueel model opgesteld. Dit conceptueel model vormt de basis van het empirische onderzoek. Allereerst wordt het onderzoeksontwerp, het onderzoekstype en de onderzoeksmethode uiteengezet die gebruikt worden om het conceptueel model te onderzoeken. Vervolgens wordt de onderzoekspopulatie en de steekproef van dit onderzoek geschetst. Daarna vindt de operationalisering van de variabelen plaats en de analyse van de enquête. Het hoofdstuk eindigt met de respons van het onderzoek en een representativiteitanalyse.

5.1 Onderzoeksontwerp

De centrale vraag kan nog niet geheel beantwoord worden aan de hand van het theoretisch kader. Om de deelvragen drie tot en met zes te kunnen beantwoorden is er daarom voor gekozen om deze middels een empirisch onderzoek te beantwoorden. Voor dit onderzoek is een casestudieontwerp gehanteerd, waarbij een zelfbeheer casestudie onderzocht wordt. Een casestudieontwerp wordt gekenmerkt door een intensieve analyse van een case. Casestudies zijn geschikt voor kwalitatief en kwantitatief onderzoek (Bryman, 2008, p. 53).

Er is een onderscheid te maken in verschillende casestudieontwerpen. Bij de critical case heeft de onderzoeker een goed ontwikkelde theorie. De case die wordt gekozen wordt gebruikt om de theorie op basis van hypothesen te toetsen. De extreme of unique case is gebaseerd op een intrinsiek belang dat de case uniek maakt. De representative of typical case, ook wel exemplifying case wordt geselecteerd om alledaagse gebeurtenissen en condities te ondervangen. In dit geval worden cases niet gekozen omdat ze uniek of extreem zijn, maar omdat ze een bredere categorie van cases vertegenwoordigen of een goede context vormen om de onderzoeksvragen te kunnen toetsen. Daarnaast kan deze vorm van casestudie onderzoek gekozen worden om belangrijke maatschappelijke processen te onderzoeken. De revelatory case is een case waarbij de onderzoeker een kans krijgt een fenomeen te observeren en analyseren dat eerst niet toegankelijk was voor wetenschappelijk onderzoek. Als laatste kan de longitudinal case gekozen worden waarbij de case de mogelijkheid verschaft om het onderzoek meerdere malen uit te voeren (Bryman, 2008, pp. 55, 56).

De casestudie van dit onderzoek is een voorbeeld van een buurt waar bewoners wel en niet participeren in zelfbeheer van openbaar groen. De casestudie in dit onderzoek kan daarom gezien worden als een exemplifying case. Zelfbeheer van openbaar groen komt in Nederland steeds meer voor. Bij steeds meer gemeenten ontstaat de mogelijkheid voor haar burgers om het openbaar groen zelf in beheer te nemen of dit in samenwerking met de gemeente te doen (medebeheer) (VROM, 2010). Echter zelfbeheer van openbaar groen door burgers is in Nederland (nog) niet vanzelfsprekend. Het is in opkomst bij veel gemeenten, maar veel burgers weten (nog) niet dat het bestaat. Daarmee staat zelfbeheer van openbaar groen nog in haar kinderschoenen, waarmee veel gemeenten aan het experimenteren zijn.

De geselecteerde case voor dit onderzoek is de Utrechtse buurt Wittevrouwen, gelegen in de wijk Noordoost, waar zowel inwoners wonen die wel participeren in zelfbeheer van openbaar groen als

mensen die dit niet doen. De generaliseerbaarheid met betrekking tot de onderzoekspopulatie is groot bij een casestudie. Echter kan er niet vanuit gegaan worden dat de uitkomsten van het onderzoek generaliseerbaar zijn voor alle buurten waar zelfbeheer wel en niet plaatsvindt. Aspecten als het ‘type’ buurt en het ‘type’ bewoner in de buurt kunnen namelijk van invloed zijn op de resultaten van het onderzoek. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de beantwoording van de centrale vraag van het onderzoek (Bryman, 2008, p. 55).