• No results found

Complexe samenhang

In deze paragraaf gaan we voor totale onderzoeksgroep na in welke complexe samenhang de hiervoor besproken achtergrondkenmerken de hoogte van de ernstige recidive bepalen. We doen dit aan de hand van een Cox regressiemodel (Klein en Moeschberger, 1997). Cox regressie is een speciale vorm van regressieanalyse waarbij op basis van de scores op de achtergrondkenmerken een wiskundige vergelijking (een model) wordt opgesteld die het al dan niet vóórkomen van recidive tijdens de observa-tieperiode zo goed mogelijk voorspelt.

Via de Cox regressie kunnen we vaststellen welke verschillen in het recidi-veniveau er tussen de vijf cohorten overblijven, indien gecorrigeerd wordt voor de verschillen in de achtergronden van de ex-terbeschikkinggestel-den. Daarnaast zetten we de techniek in om na te gaan of gevoegd bij de

duur maatregel

observatieperiode in jaren

percentage recidivisten percentage recidivisten

30 40 50 60 0 20 10 0 30 40 50 60 20 10 0

percentage recidivisten percentage recidivisten

30 40 50 60 20 10 0 30 40 50 60 20 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ongeoorloofde afwezigheid observatieperiode in jaren proefverlof observatieperiode in jaren 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 contrair/conform observatieperiode in jaren < dan 5 jaar (96) 5-10 jaar (155) > dan 10 jaar (19) ja (24) nee (251) nee (131) ja (144) contrair (139) conform (98)

Figuur 8 Prevalentie van ernstige recidive onder ex-terbeschikkinggestelden uitgestroomd in de periode 1994-1998; naar verschillende kenmerken van het verloop van de maatregel

WODC_230_7.indd Sec3:43

invloed van de beschikbare persoonskenmerken, de duur van het verblijf en de kenmerken van het verloop van de maatregel een zelfstandig effect hebben op de hoogte van de recidivekans.

Tabel 9 geeft de resultaten van de Cox regressie weer. De kenmerken die in het model konden worden opgenomen, worden links in de tabel opgesomd. Met uitzondering van de leeftijd bij uitstroom en het aantal eerder justi-tiecontacten naar aanleiding van zeer ernstige misdrijven, zijn de

kenmerken opgedeeld in een beperkt aantal categorieën. De delictkenmer-ken zijn opgebouwd uit twee waarden: het type delict is in de uitgangszaak aan wezig (‘ja’) of het ontbreekt (‘nee’). Op deze manier houden we rekening met het voorkomen van verschillende typen delict in één zaak. In de tweede kolom van de tabel staat de hazard ratio vermeld, een maat die aangeeft hoezeer het betreffende kenmerk van invloed is op het recidi-veniveau. De hazard ratio is de verhouding tussen het recidiverisico in de betreffende subgroep van ex-terbeschikkinggestelden en het recidiverisico in een referentiegroep. Hoe meer de hazard ratio afwijkt van 1, hoe sterker het kenmerk van invloed is op de kans dat de ex-terbeschikkinggestelden op enig moment tijdens de observatieperiode opnieuw in de fout gaan. Is de hazard ratio groter dan 1, dan is het recidiverisico hoger. Is de hazard ratio kleiner dan 1, dan is er in vergelijking met het uitgangsniveau in de referentiegroep sprake van een verlaagd risico. In beide gevallen wordt door de waarde in de derde kolom van de tabel aangegeven of het effect significant is. Blijft de p-waarde onder 0,05, dan is er statistisch bewijs dat het effect bestaat.14

We beginnen met de rol van de persoonskenmerken. De hazard ratio van vrouwelijke ex-terbeschikkinggestelden bedraagt 0,47. Het risico dat een vrouw na de tbs ernstig recidiveert, is bij gelijke scores op de andere ken merken dus ongeveer een half keer zo groot als het recidiverisico onder mannen. Ex-terbeschikkinggestelden die in Nederland zijn geboren, recidiveren vaker dan ex-terbeschikkinggestelden met een ander geboorteland en jonge ex-terbeschikkinggestelden vaker dan oudere.

Ook het aantal eerdere justitiecontacten blijkt een belangrijke voorspeller van latere recidive te zijn. De kans dat een (zeer) hoogfrequente veelpleger opnieuw met justitie in aanraking komt, is 1,8 keer zo groot als de kans dat een verge-lijkbare ex-terbeschikkinggestelde met 1 of 2 eerdere justitiecontacten dat doet. Naast het aantal justitiecontacten in de laatste 5 jaar voor de tbs, doet ook het aantal justitiecontacten over de gehele carrière nog een bijdrage aan de voorspelling van de recidivekans. Vooral het aantal contacten naar aanleiding van delicten met een strafdreiging van 8 jaar of meer speelt een belangrijke rol. Elk voorafgaand justitiecontact vanwege een zwaar delict verhoogt de kans op recidive naar schatting met 33%; de hazard ratio is 33% groter dan 1.

14 De vierde kolom van de tabel 4 geeft het 95%-betrouwbaarheidsinterval van de hazard ratio. Omdat personen in principe in meer dan één cohort kunnen voorkomen is – om onderschatting van de standaardfouten te voorkomen – gebruikgemaakt van een robuuste variantieschatter. Deze is opgenomen in het clustersubcommando van de Cox-procedure in het softwarepakket Stata 7 (Statacorp, 2001).

Tabel 9 Invloed van achtergrondkenmerken op het recidiveniveau van ex-terbeschikking-gestelden uitgestroomd in de periode 1974-1998 (n=1.675)

Factor Hazard ratio p 95%-betrouwbaarheidsinterval

Sekse Man 1 Vrouw 0,47 0,002 0,29-0,77 Geboorteland Nederland 1 Overig 0,77 0,006 0,65-0,93

Leeftijd bij uitstroom 0,96 0,000 0,95-0,97

Dadertype

Incidentele dader (1-2) 1

Laagfrequente veelpleger (3-4) 1,56 0,000 1,27-1,92

Hoogfrequente veelpleger (5-10) 1,83 0,000 1,50-2,23

Zeer hoogfrequente veelpleger (>10) 1,83 0,000 1,46-2,29

Aantal eerdere middelzware justitiecontacten 1,03 0,000 1,02-1,04

Aantal eerdere zware justitiecontacten 1,33 0,000 1,26-1,40

Ongeoorloofd afwezig Nee 1 Ja 1,41 0,000 1,22-1,62 Proefverlof Nee 1 Ja 0,87 0,048 0,76-1,00 Vermogen-met-geweldcomponent Nee 1 Ja 0,67 0,001 0,53-0,85 Agressiecomponent Nee 1 Ja 0,72 0,000 0,60-0,87 Zedencomponent Nee 1 Ja 0,81 0,041 0,66-0,99

Factoren niet in het model

Wijze van beëindiging tbs - ns

Duur maatregel - ns

Vermogen-zonder-geweldcomponent - ns

Overig delictcomponent* - ns

* Overig delict omvat tevens Opiumwetdelicten en verkeersdelicten Wald χ2(17) = 670,42; p = 0.0000

WODC_230_7.indd Sec3:45

Er zijn drie typen uitgangsdelict waarbij de kans op latere recidive kleiner is dan gemiddeld. Bij ex-terbeschikkinggestelden bij wie sprake was van een vermogensdelict met geweld, een agressiedelict of een zedenmis-drijf werden, bij gelijke scores op de andere kenmerken, betere resultaten behaald dan bij ex-terbeschikkinggestelden waarbij deze delictcompo-nenten niet aanwezig waren in de uitgangszaak. Opvallend genoeg zijn dit juist de delicten die in de laatste cohort verreweg het vaakste voorkomen; 98% van de ex-terbeschikkinggestelden die zijn uitgestroomd in de jaren 1994-1998 is veroordeeld voor een agressie-, vermogen-met-geweld- of zedendelict. In de andere cohorten komen meer uitgangszaken voor zonder deze componenten; in de eerste cohort is dit aandeel bijvoorbeeld 38%. Personen die voor vermogensdelicten werden veroordeeld, of Opiumwet- of verkeersmisdrijven hadden begaan, recidiveren iets meer dan het gemiddelde. Het verschil is echter niet significant. De delictcomponenten ‘vermogen-zonder-geweld’ en ‘overig’ zijn niet in het model opgenomen. Naast de effecten van de persoons- en delictkenmerken is er een aantal effecten gevonden van het verloop van de maatregel. De duur van de tbs blijkt geen rol te spelen. Omdat zij geen eigen bijdrage doet aan de voorspel-ling van de recidivekans werd deze grootheid niet in het model opgenomen. Het antwoord op de vraag of er gedurende de looptijd van de maatregel sprake is geweest van ongeoorloofde afwezigheid is wel een goede voorspeller van latere recidive. Indien er op enig moment sprake is geweest van vlucht-gedrag, is de kans dat men na ontslag ernstig in de fout gaat 1,4 zo groot als voor ex-terbeschikkinggestelden die zich op dit punt aan de regels hebben weten te houden. Ex-terbeschikkinggestelden die de tbs afsloten na een periode met proefverlof recidiveren minder dan degenen die vanuit de inrichting werden ontslagen.

De wijze van beëindiging van de maatregel speelt verrassend genoeg geen verdere rol in de voorspelling van de recidivekans. In de vorige paragraaf zagen we dat de ex-terbeschikkinggestelden van wie de maatregel tegen het advies van de inrichting in werd beëindigd, vaker recidiveerden dan de ex-terbeschikkinggestelden waarbij het oordeel van de rechter en de behandelaars overeenstemden. Nu blijkt dat als we voor de in dit onderzoek gemeten instroomverschillen tussen beide groepen corrigeren, het voor de kans op latere recidive in feite niet uitmaakt of de maatregel contrair of conform is beëindigd. Bij gelijke scores op de andere persoons- en delict-kenmerken is de kans dat men na het ontslag opnieuw in de fout gaat voor beide groepen gelijk. Het verschil tussen beide groepen kan volledig worden toegeschreven aan verschillen in statische factoren. De hogere recidive onder de ‘contrairen’ kan op basis van factoren als leeftijd en delictgeschie-denis worden voorspeld.

In de tabel ontbreken gegevens over verschillen tussen de cohorten. Het kenmerk cohort is in het model meegenomen als stratum

-variabele.15 Dit betekent dat voor elke uitstroomgroep een aparte inschat-ting is gemaakt van het basisniveau waarop men heeft gerecidiveerd. In figuur 9 worden deze base lines afgebeeld. Ze maken duidelijk welke verschuivingen zich in de tijd hebben voorgedaan. De figuur lijkt sterk op het verloop van de ernstige recidive afgebeeld in figuur 2, maar er is een belangrijk verschil: er is nu gecorrigeerd voor de instroomverschillen die in dit onderzoek gemeten zijn. De verschillen tussen de percentages van de eerste drie cohorten zijn kleiner geworden. Zij blijken vooral toe te schrijven te zijn aan verschillen in achtergronden van de ex-terbeschik-kinggestelden. Dit geldt echter niet voor de laatste twee cohorten. De verschillen in het recidiveniveau van de ex-terbeschikkinggestelden die tussen 1989-1993 en 1994-1998 zijn uitgestroomd met die uit de andere cohorten blijven groot. Op grond van deze resultaten mogen we dus niet alleen stellen dat het recidiveniveau in de laatste decennia fors is afgenomen, maar ook dat de afname niet kan worden toegeschreven aan veranderingen in het uitgangsdelict of het delictverleden. De afname van de recidive staat los van alle in dit onderzoek gemeten verschuivingen in de populatie van ex-terbeschikkinggestelden.

Figuur 9 Cumulatieve recidivekans in vijf uitstroomcohorten van

ex-terbeschikkinggestelden, bij gemiddelde waarden van andere kenmerken in het model

15 De invloed van dit kenmerk op het recidiverisico bleek gedurende de observatieperiode niet constant te zijn. observatieperiode in jaren 0.00 0 5 10 15 20 25 30 0.10 0.20 0.30 0.40 0.50 0.60 0.70 1974-1978 1979-1983 cumalatieve recidivekans 1984-1988 1989-1993 1994-1998 WODC_230_7.indd Sec3:47 WODC_230_7.indd Sec3:47 14-6-2005 15:15:5714-6-2005 15:15:57

kinggestelden. Het onderzoek heeft betrekking op 1.798 personen die een (onvoorwaardelijke) tbs kregen opgelegd en van wie de maatregel werd beëindigd in de periode 1974-1998. Van deze groep is nagegaan welk deel na uitstroom uit de tbs opnieuw met justitie in aanraking is gekomen wegens het plegen van een misdrijf. Het onderzoek is onderdeel van de WODC-Recidivemonitor, een project waarbij gestandaardiseerde metin-gen worden verricht onder uiteenlopende dadergroepen.

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is de recidive na de tbs eerst licht gestegen en daarna sterk gedaald. De algemene recidive 10 jaar na ontslag is teruggelopen van 65 tot 72% voor de ex-terbeschikkinggestel-den die in de jaren zeventig en tachtig zijn uitgestroomd tot 40% voor de ex-terbeschikkinggestelden die in de jaren negentig zijn vrijgekomen.16 De ernstige recidive, het plegen van delicten met een strafdreiging van 4 jaar of meer, maakt 60 à 70% uit van de totale recidive en is eveneens gedaald. De afname van de zeer ernstige recidive, delicten met een straf-dreiging van 8 jaar of meer, is minder sterk. Deze vorm van recidive komt relatief weinig voor. 17% van de ex-terbeschikkinggestelden waarvan de maatregel tussen 1994 en 1998 is beëindigd is 10 jaar na het ontslag vervolgd wegens het plegen van een zeer ernstig delict.

Naast de verschuivingen in de tijd doen zich binnen de groep

ex-ter beschikkinggestelden aanzienlijke verschillen voor in het recidi-veniveau. De beste voorspeller van latere recidive is het aantal eerdere (zware) justitiecontacten: hoe groter het aantal eerdere justitiecontac-ten, hoe groter de kans op recidive. Daarnaast spelen een rol: geslacht (mannelijke ex-terbeschikkinggestelden recidiveren vaker dan vrouwe-lijke), geboorteland (het recidiverisico is het hoogst onder personen geboren in Nederland) en leeftijd (hoe jonger men bij uitstroom is, hoe groter de kans op een nieuw justitiecontact).

Ook een aantal verblijfskenmerken blijkt samen te hangen met de kans op recidive. Als er tijdens de tbs sprake is geweest van ongeoorloofde afwezigheid is er meer kans op recidive. Eindigde de maatregel met een periode van proefverlof, dan zijn de vooruitzichten beter. De duur van de maatregel lijkt geen verschil te maken en de wijze van beëindiging van de maatregel evenmin. Bij gelijke condities wat betreft de andere kenmerken maakt het niet uit of de maatregel contrair of conform het advies van de inrichting werd afgesloten. Wel speelt het type uitgangsdelict nog een rol. Bij ex-terbeschikkinggestelden die werden veroordeeld voor een geweld- of zedendelict werden over het algemeen de beste resultaten gehaald.

16 Een deel van dit resultaat is gebaseerd op een deel van de ex-terbeschikkinggestelden uit de laatste cohort.

WODC_230_7.indd Sec4:49

Misschien zijn zij beter behandelbaar, maar het kan ook zijn dat hier sprake is van een versluierd cohorteffect. In het eerste geval is de recidive afgenomen omdat het aandeel geweldplegers is gestegen (zie tabel 2), in het tweede geval is de recidive gedaald terwijl het aandeel geweldplegers is toegenomen.

Dit onderzoek maakt niet duidelijk waaraan de afname van de recidive na de tbs moet worden toegeschreven. Patiënt- en behandelgegevens waren niet voorhanden. Het vaststellen van de effectiviteit van de behan-deling vergt een onderzoeksopzet waarbij de recidive in de behandelde groep wordt afgezet tegen de recidive in een groep justitiabelen die in alle relevante opzichten vergelijkbaar is.17 Aan deze voorwaarde werd in dit populatieonderzoek niet voldaan. Uitspraken over de prestaties van de tbs-inrichtingen zijn op grond van de hier gepresenteerde resultaten dan ook niet mogelijk.

De afname van de recidive zou het effect kunnen zijn van demografi-sche veranderingen, of van een verbeterde behandeling; maar evengoed kunnen worden toegeschreven aan selectie-effecten die optreden tijdens de uitvoering van de maatregel. Het aantal daders dat jaarlijks een tbs-maatregel krijgt opgelegd, is al geruime tijd groter dan het aantal van wie de maatregel wordt beëindigd (Van der Heide en Eggen, 2003). De duur van de behandeling neemt sinds de jaren zeventig toe. Bij de beslissing de maatregel al dan niet te verlengen speelt de inschatting van het recidive-risico een grote rol. Wellicht slaagt men er tegenwoordig beter in dit recidive-risico op waarde te schatten en wordt de maatregel van terbeschikkinggestelden met een hoog recidiverisico minder snel beëindigd. Dit zou een verklaring kunnen bieden zowel voor de toenemende duur van de maatregel als voor de dalende recidivecijfers.

Welke verklaring ook het meest voor de hand ligt, vast staat dat de recidive onder ex-terbeschikkinggestelden de laatste decennia is afgenomen. Het niveau is inmiddels vergelijkbaar met dat van een gemiddelde groep van volwassen daders en veel lager dan dat van ex-gedetineerden. De vergelijking met andere daderpopulaties kan worden gemaakt omdat de uitstroomresultaten van strafrechtelijke interventies binnen de WODC-Recidivemonitor altijd op dezelfde manier worden gemeten. Dit rapport vormt de eerste in een nieuwe reeks. Vanaf nu zal de recidive in de tbs-sector niet langer om de 5 jaar in kaart worden gebracht, maar worden de ontwikkelingen in de uitstroomresultaten via jaarlijkse metingen gevolgd.

17 Een recidivemeting maakt slechts een onderdeel uit van het onderzoek naar de effectiviteit van een strafrechtelijke interventie. Zie Wartna (2005) voor een handleiding voor de evaluatie van interventies speciaal gericht op het terugdringen van de recidive.

Ook in de andere sectoren van DJI zal deze opzet worden gehanteerd. Over de recidive van volwassen ex-gedetineerden en die van ex-pupil-len van justitiële jeugdinrichtingen zijn onlangs soortgelijke rapporten verschenen. Ook deze groepen zullen met jaarlijkse metingen worden gevolgd. Daarnaast zal ook het onderzoek naar de resultaten van extra-muraal uitgevoerde sancties zoals transacties, boetes en taakstraffen periodiek worden herhaald. Met de Recidivemonitor leert Justitie de uitstroomresultaten van alle strafrechtelijke interventies kennen. De overzichtstudies brengen de trends die zich op nationaal niveau voordoen in kaart. Tegelijkertijd verschaffen zij vergelijkingsmateriaal voor meer specifiek onderzoek naar de effectiviteit van de straffen en maatregelen die in Nederland worden opgelegd. Het onderzoek naar de werking van de tbs maakt daar onderdeel van uit.

WODC_230_7.indd Sec4:51

A statistical overview of criminal recidivism of former offenders under an entrustment order in the Netherlands

This study explores recidivism in offenders placed under an entrustment order. Placement under an entrustment order is a sanction that aims to protect Dutch society from offenders of serious crimes who are suffering from a psychiatric or personality disorder. Offenders under an entrustment order are placed in designated custodial centres and undergo treatment to help reduce the risk of recidivism.

Since the mid nineteen nineties the number of placements under an entrustment hospital order has increased dramatically. Every year courts in the Netherlands make about 200 placements under hospital orders, while some 80 orders are terminated each year. The intramural capacity needed in 2008 is expected to increase to 1,700 places.

This report explores criminal recidivism rates in former offenders under an entrustment order and maps out the results for the entire sector. In order to provide a background to the study results, some results are compared with results from a similar measurement held amongst adult offenders in general (refer to Wartna, Tollenaar and Blom, 2005) and amongst former inmates (refer to Wartna, Tollenaar and Essers, 2005). Since these groups cannot be compared in all aspects, this study should not be regarded as a means to establish an order’s effectiveness, but rather as an exploration of the outflow results in the placement under hospital order sector.

Study group

The study group comprises all offenders under an entrustment order whose placement was formally terminated in the period 1974-1998. This involved 1,798 unique persons divided into five groups, each covering a five-year outflow period. Previous reports on recidivism rates in the first four cohorts have been published by Van Emmerik in 1985 and 1989 and Leuw in 1995 and 1999. This study adds a fifth cohort to the study: former offenders under an entrustment order who left the institution in the period 1994-1998.

Table a sets out the data for the five cohorts and a number of background

characteristics for the former offenders under an entrustment order.

There are substantial differences in the backgrounds of the former offenders under an entrustment order in the five cohorts. The main shifts were

concentrated in the duration of the entrustment order, the initial offence and the percentage of ‘frequent offenders’. While the number of former offenders placed under an entrustment order who were prosecuted three times or more in the 5-year period preceding the placement in the institution order had been increasing in recent years, it dropped sharply in the last cohort. The percentage of offenders on whom the order was imposed following violent

WODC_230_7.indd Sec5:53

* 1,798 unique persons

or sex offences has increased considerably. The same applies to the term of the entrustment order and the number of orders which were terminated contrary to the advise of treatment personnel. In interpreting the recidivism measurement results these differences need to be taken into account.

Method

The study is part of the

WODC Recidivism Monitor

, an ongoing project in which standardised measurements are being carried out amongst a wide range of offender groups. The measurements are based on data from the Justice Documentation research and policy database (OBJD). The OBJD is an anonymous version of the justice documentation system (JDS) and contains information about crimes prosecuted by the Public Prosecutors Office. The Recidivism Monitor applies fixed criteria to assess the rate of recidivism. Table b Recidivism criteria within the WODC Recidivism Monitor

Criterion Description

General recidivism New criminal cases, regardless of the nature and seriousness of the crimes committed, with the exception of criminal cases that result in acquittal, dismissal by reason of likeliness of