• No results found

3. Stedelijke netwerken

3.2 Netwerksamenleving

3.3.3 Complementariteit

Van de vier verschijningsvormen die een PUR kan hebben, kan volgens Parr (2004) alleen bij een network city sprake zijn van complementariteit. Dit wordt bevestigd door Meijers (2007a, 2008), die stelt dat alleen sprake kan zijn van complementariteit tussen steden in een PUR indien het een urban network betreft. Hoewel het gebruik van twee verschillende termen verwarring kan zaaien, wordt met beide termen op hetzelfde principe gedoeld; namelijk dat op zichzelf staande steden met elkaar een netwerk vormen, functioneel met elkaar geïntegreerd zijn en ieder een eigen profiel hebben (Meijers, 2007a). Wat hiermee samenhangt zijn de voorwaarden waar steden volgens Meijers (2005: 769) aan moeten voldoen om complementair te kunnen zijn, namelijk:

1. De activiteiten die plaats vinden in steden moeten verschillen;

2. De markt voor deze activiteiten moet minimaal deels overlappen. Met andere woorden, de activiteiten of voorzieningen in stad A en B halen hun bezoekers uit dezelfde regio.

De verschillende steden binnen een stedelijk netwerk bieden ieder plaats aan een aantal activiteiten en voorzieningen die hun bezoekers deels uit de eigen stad en deels uit het omliggende gebied, inclusief andere steden, halen. Meijers (2005) noemt als voorbeeld twee universiteiten die

verschillende studies aanbieden en hun studenten uit dezelfde regio halen, en ziekenhuizen die zich hebben gespecialiseerd in het uitvoeren van verschillende medische ingrepen.

Wanneer sprake is van complementariteit tussen steden is het mogelijk om meer

gespecialiseerde diensten een plaats te bieden in deze steden. Dat heeft te maken met het feit dat inwoners en bedrijven in de ene stad hun voordeel kunnen doen met de diensten en activiteiten die worden aangeboden in de andere stad (Meijers, 2007a).

41

“When two cities complement each other, then the citizens and companies in one place can take advantage of the various functions the other city has to offer. These functions can then be more specialised, as the demand market on which they build is larger given the overlapping of hinterlands.” (Meijers, 2006: 5).

De markt waarop een voorziening in een complementaire stad opereert is groter. In de andere steden binnen het netwerk worden deze voorzieningen niet aangeboden, waardoor inwoners van dit netwerk zijn aangewezen op de stad waarin deze voorziening wel aangeboden wordt. Wanneer elke stad dezelfde voorzieningen aanbiedt, treedt concurrentie op en bestaat de afzetmarkt vrijwel alleen uit de eigen inwoners. Daarnaast vereisen sommige stedelijke voorzieningen een bepaalde kritische massa die alleen in grote steden aanwezig is. Kleinere steden kunnen op zichzelf deze kritische massa niet leveren, maar wanneer sprake is van een PUR zou deze drempel toch gehaald kunnen worden. Het verzorgingsgebied strekt zich namelijk uit over de PUR, waardoor de benodigde kritische massa alsnog behaald wordt (Meijers, 2008). Het streven naar complementariteit is een middel om synergie binnen een PUR te vergroten (Meijers, 2005; Cowell, 2010). Met name wanneer sprake is van steden met ieder een uniek profiel kan complementariteit zorgen voor synergie tussen deze steden.

Hierdoor neemt de interactie tussen steden toe.

Meijers (2007a) heeft onderzoek gedaan naar de complementariteit van steden in drie regio’s, namelijk de Randstad, de Vlaamse Ruit en het RijnRuhr gebied. In zijn onderzoek heeft hij gekeken naar de verdeling van de werkgelegenheid over verschillende sectoren. Hieruit blijkt dat in de Randstad en de Vlaamse Ruit meer sprake is van complementariteit dan in het RijnRuhr gebied. Steden als Den Haag (rechtspraak) en Rotterdam (haven) hebben een uniek economisch profiel. Dit geldt in mindere mate voor Utrecht en Amsterdam, maar hier lijkt de zakelijke dienstverlening een belangrijke sector te zijn (Lambregts, 2009). In de Vlaamse Ruit is sprake van een vergelijkbare situatie: Antwerpen en Leuven hebben beide een specifiek economisch profiel (respectievelijke havenactiviteiten en onderzoek), terwijl in Gent en Brussel geen dominante sector aanwezig is (Meijers, 2007a). In het RijnRuhr gebied is veel minder sprake van complementariteit. Als mogelijke verklaring hiervoor draagt Meijers het ontwikkeltraject aan, zoals dat ook door Parr (2004) is beschreven. In het RijnRuhr gebied hebben steden zich ontwikkeld vanwege de aanwezigheid van steenkool en ijzererts in de bodem. De steden vertonen daardoor veel gelijkenissen met elkaar. Uit het onderzoek van Meijers blijkt tevens dat de complementariteit binnen de PURs afneemt.

Een vergelijkbare conclusie kan getrokken worden uit onderzoek van Cowell (2010). Zij heeft in drie PURs (Randstad, Emilia-Romagna en San Francisco Bay Area) bekeken in hoeverre sprake is van complementariteit. Het blijkt dat de complementariteit ook bij deze PURs afneemt. Als mogelijke verklaringen voor deze trend heeft Cowell (2010: 957-960) drie hypothesen geformuleerd:

1. Polycentrische regio’s met sterkere regionale overheden zullen minder complementariteit vertonen: Dit is in tegenstelling tot wat verwacht wordt van regio’s. Door samenwerking kunnen regionale afspraken gemaakt worden. Een mogelijke verklaring voor deze hypothese is te vinden in het feit dat sterke regionale overheden onderscheid tussen gemeenten proberen weg te nemen, waardoor gemeenten zich niet goed kunnen profileren;

2. Plaatsen met een sterkere regionale identiteit zullen meer complementariteit vertonen: Een sterke regionale identiteit is volgens Cowell een weerspiegeling van collectieve waarden en karakter van de regio. Bedrijven uit deze regio zullen op zoek gaan naar handelspartners

42

binnen de eigen regio. Een sterke regionale identiteit leidt tot een wederzijds gevoel van herkenning en vertrouwen;

3. Complementariteit is groter in plaatsen die in hun ontwikkelingsstrategie de ideeën omtrent polycentrisme tot uiting proberen te brengen. Cowell verwacht dat regio’s waarin sterk gestuurd wordt op polycentrisme meer complementariteit gecreëerd wordt. De reden hiervoor is dat steden in polycentrische regio’s beter gewend zijn om samen te werken. Het creëren van complementariteit is volgens Meijers en Romein (2003) een van de drie potenties die door middel van regionale samenwerking en coördinatie bereikt kunnen worden. De andere potenties van regionale samenwerking zijn het samenbrengen van middelen om daarmee faciliteiten te delen en het optimaliseren van ruimtelijke diversiteit. Vervolgens is het echter de vraag hoe deze regionale samenwerking georganiseerd kan worden. Netwerksturing is hierbij een belangrijk middel.