Kamers vol nationale trots Exotische objecten in het nieuwe Rijksmuseum
19. Vier objecten uit de collectie van verzamelaar en jurist Theodor Royer (1737-1807) De grote hoeveelheid objecten vormden de basis van de collectie Aziatica binnen het Kabinet van Zeldzaamheden en later het Nederlandsch Museum Het
grootste gedeelte van de collectie bestond uit Aziatisch porselein met zowel blauw-witte als polychrome decoraties. Daarnaast waren er ook een heel aantal stukken lakwerk aanwezig aangevuld met enkele objecten van ivoor en glas. Met de klok mee: Een lakwerken kistje op pootjes. 18e eeuw. Obj. nr. RM: AK-NM-6138. Een polychroom gedecoreerde porseleinen
vaas uit Japan. Eerste helft 18e eeuw. Obj. nr. RM: AK-NM-6447-B. Een glazen dekselpot beschilderd met bloemen, India.
Laatste kwart 18e eeuw. Obj. nr. RM: AK-NM-6982-1. Een blauw-wit gedecoreerde dekselpot uit China. Eind 17e eeuw. Obj.
47
De schilderijen kwamen in het Rijksmuseum voor Schilderijen, prenten, tekeningen en penningen in het Rijksprentenkabinet en al het overige kwam in de collectie van het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst. Het grootste gedeelte hiervan bestond uit gebruiksvoorwerpen, beelden en meubels. Maar ook de verzamelingen met klederdrachten, wapens, modelschepen, gipsen afgietsels en bouwfragmenten kreeg Van der Kellen Jr. in zijn beheer. Toch kon hij kon nog niet aan de inrichting van de zalen beginnen, aangezien de afwerking van het Nederlandsch museum nog tot 1887 zou duren. Het nieuwe Rijksmuseumgebouw zou de bindende factor van de drie musea worden. Cuypers en De Stuers hadden daarom niet gekozen voor een classicistische bouwstijl, waarin ook het British Museum of het Louvre gebouwd waren, maar voor de Hollandsche renaissancestijl. De keuze voor deze stijl werd door De Stuers verdedigd door te zeggen dat; ‘de vormen van het Museumgebouw diens
bestemming behooren uit te drukken n.l. het bewaren van Nederlandsche schilderijen hoofdzakelijk uit de XVIe en XVIIe eeuw’.130 De ontwerp voor decoratie werd grotendeels overgelaten aan de schrijver
Alberdingk Thijm en refereerde vooral aan allerlei belangrijke figuren en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis met een focus op de Gouden Eeuw. Gedrieën waren de heren erg tevreden over het eindresultaat. Toch was niet iedereen het met hen eens. Bouwopzichter A. van Delden zei; ‘Thijm, Cuypers en De Stuers hebben geprobeerd met het gebouw sfeeren te scheppen, verre boven den
grond, waarop de maatschappij van heden leeft en voelt’.131 Veel anderen vonden het gebouw te
middeleeuws, gedateerd en te weinig écht Nederlands.132
Ondanks het feit dat het museum pas in 1885 officieel geopend zou worden, was de oostelijke vleugel al in 1883 zover gereed dat deze als expositieruimte gebruikt kon tijdens de Internationale, Koloniale
en Uitvoerhandel Tentoonstelling. Dit was een Nederlandse variant van de beroemde
wereldtentoonstellingen. Op de tentoonstelling zouden veel Nederlanders voor het eerst in contact komen met een heel scala aan vreemde en exotische culturen van over de gehele wereld. Zo waren landen als Suriname, Perzië, Nederlands-Indië, China en India erg goed vertegenwoordigd. Het braakliggende Museumplein werd door allerlei landen volgebouwd met de meest exotische en bizarre bouwwerken. Tegelijkertijd creëerde Van der Kellen Jr. in de zalen van het Nederlandsch Museum de allereerste tentoonstelling binnen het nog in aanbouw zijnde Rijksmuseum. Het kreeg de titel: De
tentoonstelling van Retrospectieve Kunst.133
Voor deze tentoonstelling werd optimaal gebruik gemaakt van de zojuist afgebouwde en ingerichte stijlkamers in het museum. Deze waren door Van der Kellen Jr. en De Stuers bijeengebracht vanuit heel
130 Van der Ham, 2000, p. 133
131 Idem, p. 151
132 Website Rijksmuseum, Geschiedenis; website: www.rijksmuseum.nl/nl/organisatie/geschiedenis, geraadpleegd op 29-11-2016
48
Nederland en werden gereconstrueerd op de eerste verdieping van de oostelijke museumvleugel.134
Er waren zowel kerkelijke als burgerlijke ruimtes aanwezig. Deze gaven een historisch overzicht van het Nederlandse interieur vanaf de 13e, tot de 17e eeuw.135 Het geheel was huiselijk ingericht want ‘een “gezellige” kamer geniet de algemeene belangstelling’ aldus H.P. Berlage (1864-1937) in de
tentoonstellingscatalogus.136 Deze woorden maken samen met de ‘nauwkeurige’ illustraties in de
catalogus duidelijk dat Van der Kellen Jr. met de inrichting van de stijlkamers vooral een reconstructief doel voor ogen had. Binnen de opstelling werd verder geen gebruik gemaakt van extra informatie, uitleg of een wetenschappelijke onderbouwing of benadering.
In de tentoonstellingscatalogi werd wel actief ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het aardewerk, de textielproductie en de smeed- en meubelkunst. Daarbij werd nadrukkelijk verteld dat deze vormen van kunstnijverheid uit Italië en het Midden-Oosten afkomstig waren.137 Toch zijn er in
de opstelling vrijwel geen stukken opgenomen die deze buitenlandse vormen van kunstnijverheid konden illustreren. In de tentoonstellingsgids staat slechts een enkel niet-Nederlands stuk vermeld. Zo ligt er in een van de kamers een ‘fraai oud smyrnaasch kleed’ op een tafel en staat er een enkel stuk Italiaanse majolica opgesteld.138 Vanwege de soms minimale omschrijving is niet duidelijk of er nog
meer buitenlandse objecten te zien waren. Duidelijk is wel dat ze weinig aandacht kregen en sterk ondervertegenwoordigd waren.139 Slechts een enkel stuk is herkenbaar als zijnde afkomstig uit het
Nederlandsch Museum, zoals de Hedwigbeker en het kanon van Michiel de Ruijter.140 Van de
Islamitische objecten is na de verdeling vrijwel niets overgebleven. De focus van de verzameling lag duidelijk niet in deze richting. De weinige stukken die opgenomen waren in de collectie blijven exoten en zijn niet geïntegreerd in de grotere verzameling of opstelling, details over hun herkomst of vervaardiging ontbreken volledig.141
134 De oriëntatie met betrekking tot de oost- en west-vleugel kunnen binnen het Rijksmuseum enigszins problematisch zijn aangezien de
ingang van het museum in het verleden enkele malen van de voor- naar de achterzijde hebben plaatsgevonden.
135 Anoniem, 1883, p. 10-11; voor een gedetailleerde omschrijving van de inhoud van de tentoonstelling zie; Berlage, 1883, p. 3-4.
136 Berlage, 1883, p. 3
137 Idem, Zowel de geschiedenis van het ontstaan van de wandbetimmering en de meubel- en smeedkunst worden in de catalogus van Berlage
behandeld. In de anonieme gids die uitgegeven is voor de tentoonstelling wordt verder ingegaan op de geschiedenis van het ontstaan van steengoed, aardewerk en tapijten. Voor bijna alle vormen van kunstnijverheid werd verwezen naar landen en culturen buiten Nederland.
138 Anoniem, 1883, p. 38. en p. 40; het ‘Smyrnaasch kleed’ dat vermeldt staat in de catalogus is waarschijnlijk afkomstig uit Turkije, via Smyrna
(het huidige Izmir) in Turkije werd een groot deel van de tapijten uit het Ottomaanse rijk ingevoerd. De tapijten kwamen dan ook onder deze naam bekend bij het grote publiek.
139 In de catalogus van de tentoonstelling staan op p. 44 de exotische stukken; ‘Twee platte vitrines met Indische, Chineesche en Japansche
voorwerpen, hoofdzakelijk wapens en lijfsieraden’. Meer details worden er niet genoemd.
140 Anoniem, 1883, p. 68; ‘een zoogn. Hedwig-glas, geslepen met diergestalten en relief, niet geheel helder, XIIde eeuw; de vorm der
diergestalten schijnt een Bijzantijnschen oorsprong aan te duiden; aan de onderzijde op den bodem een inscriptie van later datum; dergeijke glazen slechts aanwezig in de verzamelingen te Breslau en Neurenberg.’; p. 17; ‘een bizonder fraai bewerkt klein geel koperen kanon op affuit; het kanon rijk met zilveren ten deele in- ten deele opgelegde arabesken en met enkele steenen versierd, met inscriptieën, … Singaleesch werk, vermoedelijk afkomstig uit de kanongieterij in de XVIIde eeuw op Ceylon aanwezig tijdens dit eiland een Nederlandsche bezitting was; (Volgens de overlevering zou dit kanon aan de Ruyter vereerd zijn)’ , In de 19e eeuw werd een link gelegd met zeeheld Michiel de Ruyter, echter is het
onduidelijk waar deze link vandaan komt.
49
20.Twee afbeeldingen uit de catalogus van de Retrospectieve Kunst tentoonstelling in het Rijksmuseum in 1883. Op de bovenste tekening is een taverne te zien (zaal 1.8). Linksonder ligt een Perzisch tapijt op tafel. Op de onderste tekening is een ‘Hollandsche Kamer’ te zien. Boven de openhaard hangt ‘De Staalmeesters’ van Rembrandt. De 17e-
eeuwse betimmering is afkomstig uit een huis in Dordrecht (BK-NM-3931-B). Op de vloer ligt wederom een Perzisch tapijt. Ondanks het feit dat Berlage enkele creatieve toevoegingen heeft gemaakt lijken de tekeningen grotendeels overeen te komen met de werkelijkheid. Bron: Berlage, 1883.
50
Naast de wereldtentoonstelling was er echter nóg een tentoonstelling aanwezig in het Rijksmuseum. Op het oostelijke binnenplein was er namelijk onder leiding van de Leidse onderdirecteur Serrurier de ‘Ethnographische Afdeeling’ ingericht. Deze bestond in tegenstelling tot de tentoonstelling van Van der Kellen Jr. volledig uit niet-Nederlandse objecten. Alle tentoongestelde stukken waren (particuliere) bruiklenen en geen enkel stuk dat vanuit het Koninklijk Kabinet naar Amsterdam was gehaald werd in deze tentoonstelling opgesteld.142 De exotische objecten lokten bij vele bezoekers enthousiaste
reacties uit; ‘Tot het schoonste, wat op de Amsterdamsche Tentoonstelling te zien is, behoort ook
datgene, wat op de binnenplaats van het Rijksmuseum is bijeengeplaatst’ aldus een bezoeker in De Opmerker.143 Het thema van deze ‘afdeeling’ was dan ook meer in lijn met de koloniale tentoonstelling
op het Museumplein dan die van Van der Kellen Jr. op de eerste verdieping van het museum.
De Ethnografische Tentoonstelling was gevuld met 105 vitrines die waren opgedeeld in vijf categorieën; ‘I: Britsch-Indië en Perzië, II: Oostersche godsdiensten. Hinduïsme. Buddhisme., III: China
en Japan, IV: Historische-Ethnographische verzamelingen en V: Verzameling voor vergelijkende ethnologie van Generaal Pitt Rivers’.144 In de eerste drie categorieën zat enige logica aangezien de
tweede categorie, de godsdiensten, als brug diende tussen het eerste en het derde thema. De laatste twee groepen bestonden uit een gevarieerder aanbod van objecten uit de gehele wereld. Een groot deel van de bruiklenen kwam uit Engeland waardoor met name de kroonkolonie Brits-Indië (India) goed vertegenwoordigd was.145 De meeste stukken kwamen uit de collectie van Albert Eduard, Prince
of Wales (1841-1910), Raja Sir Sourindro Mohun Tagor (1840-1914), een prins uit Bengalen, en het South Kensington Museum.146
Tussen de objecten uit Brits-Indië zaten ook enkele zwaarden en kleding die in de categorie ‘Islamitisch’ geschaard zou kunnen worden aangezien ze uit Perzië afkomstig waren.147 Toch bestond het officiële
aandeel van Perzië op deze tentoonstelling uit slechts vier vitrines. Deze objecten kwamen niet uit Engeland, maar van twee particuliere bruikleengevers, Mevrouw A.D. van Assendelft de Coningh en Heer Wallaardt Sacré, die familie van elkaar waren.148 Deze collectie bestond uit een groot aantal
kledingstukken, wapens en gebruiksvoorwerpen. Ook de Perzische Handelsvereeniging uit Rotterdam
142 Anoniem, 1883, p. 89-98: lijst met bruiklenen voor de tentoonstelling.
143 Tibbe, 2005, p. 276.
144 Serrurier, 1883, p. 4
145 Montijn, 1983, p. 33
146 Tibbe, 2005, p. 276; Serrurier, 1883, p. 9; Raja Sir Sourindro Mohun Tagor (1840-1914) was een rijke prins uit Brits-Indië die, aldus de
catalogus, niet alleen enkele jaren voor deze tentoonstelling vele objecten aan het South-Kensington Museum had gedoneerd maar ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1883 ook een grote verzameling muziekinstrumenten en gebruiksvoorwerpen aan het Volkundig Museum in Leiden had geschonken.
147 Serurrier, 1883, p. 33-35. Onder de objecten uit Indië zitten ook Perzische wapenuitrustingen, zwaarden en vaatwerk.
51
leverden enkele tientallen objecten waaronder een heel aantal tapijten die de wanden van de binnenplaats sierden.149
Japan en China waren ook redelijk vertegenwoordigd met vooral bronzen beelden uit de collectie van de eerder genoemde Franse kunsthandelaar Siegfried Bing (1838-1905).150 De grote hoeveelheid
porseleinen objecten uit het voormalige Koninklijk Kabinet hadden perfect gebruikt kunnen worden in dit deel van de tentoonstelling. Deze stukken waren ten slotte al aanwezig in het Rijksmuseum.151 Uit
de bestudering van de catalogus blijkt dat geen enkel stuk uit deze collectie opgesteld werd op deze etnografische tentoonstelling.152 De laatste twee categorieën waren uiteindelijk minder goed
uitgevoerd, aangezien enkele belangrijke bruiklenen uitbleven.153 Ondanks de bijzondere aard van de
twee tentoonstellingen trokken beiden in verhouding maar weinig bezoekers.154
Objecten uit Nederlandsche-Indië waren niet aanwezig op de binnenplaats van het museum. Deze werden apart gepresenteerd in de tentoonstellingsgebouwen op het museumplein. De organisatie, voor het overgrote deel in handen van niet-Nederlandse investeerders, had voor het ontwerp van de toegangspoort de Franse architect Paul Fouquiau (1855-….) gevraagd.155 Het geheel leek direct
afkomstig uit de verhalen van 1001 nacht en deed erg on-Nederlands aan. De 120 meter brede ingang was opgebouwd uit een bizarre mix van bouwstijlen uit de Indische, Cambodjaanse en Egyptisch tempelcultuur.156 In het hoofdgebouw hadden verschillende, vooral Europese, grootmachten een
afdeling die niet alleen het eigen land, maar ook de koloniale gebieden vertegenwoordigde. Nederland had op kosten van het Ministerie van Koloniën nog een extra gebouw laten neerzetten om haar eigen belangrijkste kolonie te presenteren, Nederlands-Indië.157
Het Nederlandse ‘bijgebouw’ was 4200 m2 en trok erg de aandacht met haar ‘Moorse’ voorgevel die ontworpen was door Ary Willem Stortenbeker. Dit riep behoorlijk wat kritische reacties op, aangezien deze stijl volgens sommige niets met Nederlands-Indië te maken zou hebben. De keuze van Stortenbeker werd echter verdedigd door te wijzen op het feit dat de Islam steeds meer invloed kreeg in de koloniën en daarmee symbool stond voor het geloof van de inheemse bevolking.158 Dit werd niet
149 Idem, p. 150
150 Idem, p. 153 – 158; In totaal zijn zes bronzen beelden afkomstig uit de collectie van de kunsthandelaar Siegfried Bing.
151 Jaarverslag Rijksmuseum 1883, 1884, p. 19; Op 19 maart werd de collectie van het Nederlandsch Museum vanuit Den Haag naar
Amsterdam overgebracht. P.30; Op 18 april werd de collectie van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden naar Amsterdam overgebracht.
152 Wellicht zijn enkele bruiklenen die afkomstig zijn uit het Etnografische Museum in Leiden afkomstig uit het Koninklijk Kabinet van
Zeldzaamheden. Dit staat niet expliciet in de catalogus, wellicht dat verder onderzoek bij het Museum Volkenkunde in Leiden hier meer informatie over kan verschaffen.
153 Serrurier, 1883, p 4-6
154 Montijn, 1983, p. 33
155 Sterfdatum onbekend
156 Tibbe, 2005, p. 266; Voor details zie: Groll, 1883, p. 14
157 Groll, 1883, p. 24-27
52
21. Twee afbeeldingen uit het mapje van 'Herinneringen aan Amsterdam 1883'. Boven: de hoofdingang van de