• No results found

Circa 150.000 ha nieuwe natuur nodig om een hoger VHR-doelbereik te realiseren

Habitatrichtlijnsoorten en op habitattypen

5.8 Circa 150.000 ha nieuwe natuur nodig om een hoger VHR-doelbereik te realiseren

Kernboodschappen:

• VHR-doelbereik is fors te verhogen met combinatie aan maatregelen.

• Extra natuuruitbreiding kan stapsgewijs en is te combineren met landschapskwaliteit, de klimaatopgave of verregaande vormen van duurzame landbouw.

Figuur 5.11 Toename van verschillende typen landnatuur in het HDB-scenario die resulteren in een

toename van doelbereik van landnatuur tot circa 90%. Dit betreft Figuur 5.2 in Van Hinsberg et al. (2020).

Resultaten

Redenerend vanuit de knelpunten die in BaU een hoger doelbereik belemmeren, kwamen we uit op een extra opgave van circa 150.000 ha aan nieuwe leefgebied voor landnatuur. Dit betreft een globale inschatting van de hoeveelheid leefgebied die nodig is op basis van resultaten van een berekening met de MNP. Na de toevoeging van ruim 140.000 ha bevestigen MNP-berekeningen dat deze forse

toename van leefgebied – samen met het herstellen van milieucondities in natuurgebieden – nodig is om het landelijke doelbereik te verhogen tot 90%. Deze toename komt boven op de uitbreiding in BaU. Deze uitbreiding zal grotendeels ten koste gaan van agrarisch gebied, maar zal ook deels plaatsvinden in de vorm van oevers en eilanden in wateren. Voor oppervlaktewateren is de verwachting dat geen grote uitbreiding nodig is (Tabel 5.4).

Tabel 5.4 Toename van verschillende typen natuur in het HDB-scenario die resulteren in de arealen

uit Figuur 5.11. Getallen zijn afgerond op 5.000-tallen.

Natuurtype toename

(Half)natuurlijke graslanden 40 000

Hoog(venen) 15 000

Heide & ven 25 000

Moeras 15 000

Rivier- en beekbegeleidend bos 20 000

Haagbeuken- en essenbos 15 000

60 |

WOt-technical report 190

Discussie

De 150.000 hectare extra leefgebied die nodig is om alle VHR-soorten op termijn te kunnen beschermen, is qua omvang vergelijkbaar met de provincie Utrecht en komt overeen met een uitbreiding van het Nationale Natuur Netwerk (NNN) met circa 20%. Met deze forse uitbreiding van het NNN zetten we een nieuwe stap richting het zogenaamde ‘half earth concept’ (Immovilli & Kok, 2020), waarin wordt gesteld dat voor het behoud van de biodiversiteit en de mens veel meer van het land- en wateroppervlakte beschermd moet zijn dan nu het geval is.

De noodzaak tot uitbreiding sluit ook aan bij eerdere constateringen dat de oorspronkelijke EHS, en zeker ook het te realiseren NNN, niet groot genoeg is voor duurzame instandhouding van alle soorten (Opdam & Wieringa, 2010; Bredenoord et al., 2011; PBL en & WUR, 2017). Bovendien is voor een duurzame instandhouding van habitattypen ook extra ruimte nodig voor herstel van natuurlijke processen zoals dynamiek (verstuiving en begrazing) en hydrologie (grond- en oppervlaktewater stroming). Deze processen zijn in de bestaande en nagestreefde natuur nog weinig robuust (Sanders et al., 2015; Bijlsma et al., 2017).

De keuze voor een uitbreiding van 150.000 ha is gebaseerd op verschillende bronnen:

• Pouwels & Henkens (2020) signaleren dat voor een hoger doelbereik voor vrijwel alle ecosystemen een groter areaal natuur nodig is. Zo hebben habitattypen zoals stroomdalgraslanden en

hardhoutooibossen en soorten zoals beekprik, blauwe kiekendief en draaihals grote natuurgebieden nodig om een gunstige staat van instandhouding te bereiken.

• Op basis van een modelanalyse (PBL & WUR, 2017) is vastgesteld dat voor het realiseren van een forse toename van duurzame condities voor VHR-soorten 150.000 ha nodig is.

• Door Kuiper et al. (2007) is een vergelijkbaar scenario ontwikkeld waarbij gestreefd werd naar een hoger doelbereik. Dit scenario ‘Robuuste natuur’ ging ook uit van een uitbreiding van de toenmalig EHS met 150.000 ha. Dit was gebaseerd op tekorten in hoeveelheid leefgebied van VHR-soorten die waren gesignaleerd door Lammers et al. (2005).

Bij de bepaling van de hoeveel extra leefgebied wordt uitgegaan van de resultaten van de MNP. Ook al blijkt dat de resultaten van de MNP een goede indicatie geven van het doelbereik, het model blijft een versimpeling van de werkelijkheid. De 150.000 ha zijn daarmee een indicatie van de benodigde hoeveelheid extra leefgebied dat nodig is om voor landnatuur tot een hoger doelbereik te komen. Informatie uit de Habitatrichtlijnrapportage bevat ook gegevens met betrekking tot referentieareaal, maar deze is niet volledig en niet bruikbaar om te aggregeren tot één totaalbeeld. De Habitatrichtlijn- rapportage geeft aan waar momenteel een tekort is aan areaal (voor habitattypen) en leefgebied (voor habitatrichtlijnsoorten) om tot een gunstige staat van instandhouding te komen. Zo is bekend wat het huidige areaal aan habitattypen is en wat het streefareaal is (Favourable Reference Value; Bijlsma et al. 2019). Vergelijkbare informatie is beschikbaar m.b.t. populatiegroottes van

habitatrichtlijnsoorten. Met de kennis over dichtheden waarmee deze soort voorkomt in zijn leefgebied, zou dan ook een inschatting van het benodigde areaal aan leefgebied gemaakt kunnen worden. Om te komen tot één gezamenlijke opgave is echter nog niet mogelijk. Zo is informatie nog niet van alle soorten bekend. Ook moet rekening gehouden worden met het feit dat habitattypen niet op zichzelf staan, maar onderdeel vormen van een groter systeem. Kennis over hoe groot dit totale systeem moet zijn om in samenhang met andere habitattypen te realiseren, is momenteel niet voorhanden. Dat geldt ook voor habitatrichtlijnsoorten en vogelsoorten. Derhalve is teruggevallen op de resultaten van de MNP en eerdere studies. Wel blijkt uit de beschikbare informatie uit de VHR- rapportages dat voor een hoger doelbereik voor vrijwel alle ecosystemen een groter areaal natuur nodig is (Pouwels & Henkens, 2020). Wellicht zal informatie verzameld in het kader van de actualisatie van het doelendocument (LNV et al., 2020c) in de toekomst bijdragen aan een betere inschatting op basis van informatie uit de rapportages zelf.

De extra hectaren natuur moeten ruimtelijk zo gepositioneerd worden dat er aaneengesloten clusters ontstaan van een bepaald type leefgebied, dat elk zo groot is dat er levensvatbare populaties in kunnen voorkomen. Deels kan dat door uitbreiding van al bestaande gebieden of door het aanleggen van geheel nieuwe gebieden. Veelal gaat het om uitbreiding aansluitend aan Natura 2000-gebieden of bestaande natuurgebieden met een vergelijkbaar type natuur of potenties voor dat type natuur.

Afhankelijk van het type natuur in kwestie betekent dit dat clusters moeten ontstaan van 500 tot 2000 ha. In het Handboek Natuurdoeltypen is aangegeven dat voor het kunnen laten verlopen van natuurlijke processen in ecosystemengebieden een minimale omvang moeten hebben van 500 ha tot enkele duizenden hectaren (Bal et al., 2001). Ook voor het behoud van soorten is een omvang te definiëren waarbij een aaneengesloten leefgebied een dusdanige omvang krijgt dat soorten daarbinnen duurzame populaties kunnen vormen. Een eenheid die groter is dan 2000 ha kan bijvoorbeeld ruimte bieden aan 70% van de faunadoelsoorten (Lammers et al., 2005).

Voor de ruimtelijke toedeling van de natuur hebben we gegevens gebruikt uit de kaart Robuuste natuur uit Nederland Later (MNP, 2007). Dit is gedaan omdat bij de uitwerking van het scenario van Robuuste natuur uit Nederland Later namelijk ook gekeken is naar de meest kansrijke locaties qua ecologische potentie op basis van factoren, zoals bodem, die momenteel nog actueel zijn. Extra zoek- ruimte is gevonden in 250 meterzones langs beekdalen die in de ambitiekaarten voor het NNN zijn aangeven. Na een eerste berekening met de MNP is vervolgens een (her)lokalisering van een aantal type leefgebieden op kaart gezet met als doel de ruimtelijke invulling van die zoekruimte te

optimaliseren. Dit was nodig, omdat bleek dat in de eerdere stappen nog geen voldoende groot en aaneengesloten leefgebied was ontstaan voor een aantal soorten. Bij de uitbreiding van het natuurareaal gaat het om verschillende delen van Nederland. Circa 45% heeft betrekking op uitbreiding op de hogere zandgronden. Naar schatting 20% is uitbreiding in laagveen, 15% in rivierengebied en 10% in zeekleigebied. De rest is uitbreiding in het heuvelland, de duinregio en oevers van wateren.

De huidige invulling en lokalisatie van extra natuurgebieden in HDB leidt nog niet tot 100% doelbereik. Klaarblijkelijk is ook in de laatste doorgerekende versie van de kaart nog geen optimale ruimtelijke oplossing gevonden. Experts schatten in dat een doelbereik van 95% voor landnatuur mogelijk zou zijn als de ruimtelijke invoerkaarten voor MNP verder worden geoptimaliseerd. Bij 5% van de VHR-soorten is volgens de laatste berekening met MNP bijna sprake van het bereiken van een duurzame

instandhouding. Experts denken dat derhalve een relatief kleine aanpassing in de invoerkaart dan voor deze soorten zou moeten kunnen resulteren in doelbereik. Voor de overige 5% is er nog geen zicht op bijna duurzame condities. Voor een verdere verhoging zal dan ook aan een grotere aanpassing van de doorgerekende kaart gedacht moeten worden. Met name de lokalisering van voldoende aaneengesloten areaal aan Heide & ven was in de zoekruimte moeilijk (Tabel 5.5). Wellicht is meer geschikt leefgebied te vinden binnen bestaande natuurgebieden. Maar vanwege het uitgangspunt dat HDB een plus zet op BaU en er geen extra bossen gekapt zouden gaan worden boven wat al is verondersteld in BaU, is bij de uitwerking van HDB niet gezocht naar dergelijke zoekruimte.

De omvang van deze opgave is aanzienlijk. Gezien het totaal aan ruimtelijke claims in Nederland is het belangrijk om te kijken of en waar er sprake kan zijn van functiecombinaties/meervoudig ruimtegebruik. Wil de uitbreiding zinvol zijn voor het verhogen van het doelbereik, dan moet de uitbreiding bijdragen aan leefgebied van VHR-soorten, waardoor duurzame populaties kunnen

ontstaan. Uitbreiding van leefgebied zal gecreëerd kunnen worden door natuurontwikkeling, maar kan wellicht in sommige gevallen ook via vergaande extensivering van de landbouw gerealiseerd worden. Extensivering van landbouw, vergelijkbaar met agrarisch natuurbeheer met zware beheerpakketten gericht op verschraling en vernatting, kan een mogelijkheid zijn voor sommige graslandnatuur en vogelsoorten. In hoeverre andere, nieuwere vormen van duurzame landbouw (zoals agroforestry of natte teelten) een bijdrage kunnen leveren, moet nog verder onderzocht worden. Ook zou gezocht kunnen worden naar multifunctioneel gebruik in samenhang met bijvoorbeeld kustbescherming, klimaatmitigatie of klimaatadaptatie en het vasthouden van water. Belangrijk hierbij te melden is dat in het kader van het project Natuurverkenningen nog gewerkt wordt aan het opstellen van een derde scenario. In dit scenario (Breder doelbereik) zal gekeken worden hoe met een natuurinclusieve invulling van landgebruik in met name landbouw en stad invulling gegeven kan worden aan het oplossen van maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering, verduurzaming van de landbouw etc. Het project zal ook kijken in hoeverre een natuurinclusieve invulling van landgebruik het VHR- doelbereik kan verhogen. Zie voor een verdere beschrijving het rapport Referentiescenario’s voor

62 |

WOt-technical report 190

Technische toelichting

In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid beschreven welke stappen genomen zijn om de extra hectaren land- natuur op kaart te zetten. Om te komen tot de typen natuur die nodig zijn voor een hoger doelbereik, is uitgegaan van een vergroting van het areaal landnatuur voor soorten waar de MNP voorspelt dat er ruimtelijke knelpunten spelen. Dit is gedaan door eerst te bepalen voor welke soorten de toekomstige NNN niet geschikt is qua condities voor duurzaam voortbestaan. Daarbij worden optimale milieu- en watercondities verondersteld. De soorten waarvoor de NNN nog steeds niet geschikt is om duurzaam voor te komen, hebben een tekort aan leefgebied. Per soort is bepaald hoe groot dit tekort is door het geschikte areaal volgens het model te vergelijken met het streefareaal. Dit streefareaal is de

drempelwaarde op basis waarvan het model bepaalt of de duurzame condities aanwezig zijn. Bij het bepalen van het totale areaal voor alle soorten is het tekort van de soorten een voor een aangevuld. Daarbij is als eerste het tekort qua leefgebied toegevoegd voor soorten die slechts in één type natuur voor kunnen komen. Voor alle andere soorten is vervolgens beoordeeld in hoeverre hun tekort met dit areaal wordt opgelost. Deze stap is herhaald voor alle soorten, totdat er voor geen enkele soort meer een tekort is. Voor sommige soorten zijn meerdere typen natuur geschikt als leefgebied. In een dergelijke situatie is ervoor gekozen om dat type te kiezen dat voor de meeste soorten geschikt is. Wanneer geen optimale milieu- en watercondities binnen de huidige NNN worden verondersteld zal de hoeveelheid extra leefgebied veel groter zijn.

Uitgaande van MNP-berekeningen uit het Natuurpact (PBL en WUR, 2017) kwam dit uit op een opgave van ruim circa 150.000 ha (Tabel 5.5). Dit betreft met name typen van open ecosystemen als heide & ven en (half)natuurlijke graslanden. Daarnaast is er ook een tekort aan typen natuur van de

ecosystemen open duin, bos en moeras. Sommige van deze typen kunnen mogelijk met omvorming gerealiseerd worden, maar in het scenario is ervan uitgegaan dat er geen bos gekapt wordt voor open typen. Het duingebied is daartegenover wel ruimtelijk begrensd en tekorten aan specifieke typen zullen gerealiseerd moeten worden door omvorming van typen waarvoor geldt dat het areaal meer dan genoeg aanwezig is.

Tabel 5.5 Areaal van het berekende tekort op basis van MNP-analyses van PBL & WUR (2017) en

het in HDB toegekende areaal op basis van andere randvoorwaarden. Voor de typen van open duin is in HDB geen extra areaal toegevoegd, omdat een deel al in BaU is toegevoegd (uitbreiding Voorkust) en om te kijken of een extra impuls op natuurlijke graslanden elders dezelfde soorten mogelijk kan helpen om duurzaam te worden. Ook voor heide & ven zou deels een uitbreiding van (half)natuurlijke graslanden een alternatieve oplossing kunnen zijn. Door de opgelegde randvoorwaarden dat er minder omvorming van bos naar heide & ven zal zijn, is dit type natuur uiteindelijk minder toegekend dan was berekend.

Natuurtype Berekend tekort Toegekend areaal

(Half)natuurlijke graslanden 15.000 40.000

(Hoog)venen 15.000 15.000

Heide & ven 70.000 25.000

Moeras 10.000 15.000

Rivier- en beekbegeleidend bos 10.000 20.000

Haagbeuken- en essenbos 15.000 15.000

Overig 10.000 10.000

Totaal 145.000 140.000