• No results found

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van archiefbronnen geanalyseerd op welke manier in de drie gemeenten werd omgegaan met de vluchtelingen en hoe dit vanuit de Securitization- theorie bekeken de lokale veiligheid heeft beïnvloed. Per gemeente wordt per sector gekeken of sprake is geweest van een speech act(s), wordt ingegaan op de manier waarop deze zich ontwikkeld heeft, wat de rol van de beïnvloedende factoren (referent object, referent subject en actoren) daarbij is geweest, welke maatregelen zijn genomen en welke gevolgen het optreden heeft gehad voor de lokale veiligheid.

5.2 Bergen op Zoom

In Bergen op Zoom lijkt op basis van de bestudeerde bronnen sprake te zijn geweest van twee speech acts, op het militaire en maatschappelijke domein. Bepaalde groepen vluchtelingen werden door de betrokken actoren openlijk aangewezen als een bedreiging voor de militaire en maatschappelijke veiligheid, waarna vervolgens actief maatregelen zijn getroffen om deze risico’s in te perken. In tabel 14 is te zien hoe de speech acts zijn opgebouwd, welke

maatregelen getroffen werden en welke gevolgen dit had voor de lokale veiligheid.

5.2.1 Militaire speech act: bewijs, maatregelen en gevolgen

De militaire speech act heeft betrekking op de manier waarop de Heer Generaal-Majoor, Commandant der Divisiegroep ‘’Brabant’’zijn zorgen openlijk uitte aan andere leden van de politieke elite (lokaal en landelijk) over de aanwezigheid van de Belgische vluchtelingen in het woonwagenpark Plein XIII. Zij werden in de brief van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (in de woorden van de Commandant der Divisiegroep ‘’Brabant’’) aan de minister van Binnenlandse Zaken openlijk aangewezen als een bron onrust en een bedreiging voor de in de stad gepositioneerde militairen. De onrust en de dreiging is al eerder besproken in een brief met twee bijlagen die de Commandant der Divisiegroep ‘’Brabant’’ aan de burgemeester heeft toegezonden. De generaal was van mening, dat zo snel mogelijk een einde moest

worden gemaakt aan de toestand: “Ik acht het om reden van militairen aard noodzakelijk, dat een eind komt aan den toestand aldaar. Of verwikkelingen komen met het front naar het Zuiden, dan wel naar het Westen, die wagenbewoners met hun eigenaardigheden vormden de bron voor paniek verschijningen, die onder zulke omstandigheden hoogst verderfelijke

het geven van wachten enz. hoogst bezwaarlijk voor den dienst der troepen en vereischt de hygiëne een doorlopend toezicht […].”4 Hij schreef daarbij aan burgemeester Hulshof dat hij

over militaire macht kon beschikken om de verwijdering van de bewoners uit het

woonwagenkamp te bewerkstelligen.5 Zijn woorden hadden het gewenste effect en hebben de burgemeester Hulshof kennelijk overtuigd of gedwongen tot het nemen van maatregelen, want deze trof in de tweede helft van oktober 1915 maatregelen en liet bewoners van Plein XIII overbrengen naar het vluchtoord in Nunspeet.6 Aangezien geen duidelijkheid bestond over wie verantwoordelijk was voor de kosten van de bewaking van eigendommen, voeding en verzorging voor de dieren, schade aan eigendommen of overlijden van de dieren, was de burgemeester in eerste instantie huiverig om de maatregelen door te voeren. Daarnaast

voorzag hij andere moeilijkheden: indien de bewoners uit hun woonwagens werden gezet was het risico groot de vluchtelingen niet in het Vluchtoord van Nunspeet zouden blijven, maar zouden terugkeren naar de stad en als hen de toegang tot de woonwagens werd belet, zij zich door de stad zouden verspreiden: “indien de menschen bij het ontruimen der wagens weigeren hunne wagens, zijnde hunne woningen, te verlaten, kunnen zij m.i. daartoe niet worden

gedwongen. In geval althans aan den Commissaris van Politie die ontruiming zou worden opgedragen, zal deze ongetwijfeld, behoudens bijzondere machtiging van Zijne Excellentie, den Heer Minister van Justitie of den Heer Procureur-Generaal bezwaar maken bedoelde menschen uit hunne woningen te verwijderen. En dat daarbij moeilijkheden te vreezen zijn, ligt zeer zeker voor de hand”.7

Regeringscommissaris C. Beerenbrouck beschrijft dat zijn gedelegeerde in Bergen op Zoom, van Hasselt, de bezwaren van de burgemeester deelt. De regeringscommissaris legde daarom een ander voorstel voor aan de minister van Binnenlandse Zaken: “In deze omstandigheden komt hij mijn aanbevelenswaardig voor, dat de militaire autoriteit, die zelf de verwijdering uit Bergen op Zoom van de bewoners der woonwagens verlangt, op eigen verantwoordelijkheid daartoe noodige maatregelen neemt en tevens voor de bewaking der woonwagens met hun

4 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Oorlog: Verbaalarchief (gewoon en geheim), nummer toegang

2.13.01, inventarisnummer 4953: brief Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, 16 octerber 1916.

5 NL-HaNA, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01, inv.nr. 4953: brief regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland aan den Minister Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, 27 september 1915. 6 NL-HaNA, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01, inv.nr. 4953:brief burgemeester Bergen op Zoom aan de regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland, 23 september 1915. 7 NL-HaNA, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01, inv.nr. 4953:brief burgemeester Bergen op Zoom aan de

inboedel zorg draagt.”8 Beerenbrouck deelde de mening van de burgemeester dat het zeer

ongewenst was, dat vluchtelingen, die niet onvermogend waren, terug zouden komen naar Bergen op Zoom om zich in de stad te vestigen. Naar aanleiding van de bezwaren van de burgemeester en de regeringscommissaris voor vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland, stelde de Commandant der Divisiegroep “Brabant”, aan de minister van Binnenlandse Zaken voor om de bewoners van het wagenpark met wagens en al te vervoeren naar het Vluchtoord in Nunspeet. De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht en de Heer Generaal-Majoor sloot zich hierbij aan. Onduidelijk is bij hoeveel vluchtelingen uit het woonwagenkamp Plein XIII de betreffende maatregel is uitgevoerd.

5.2.2 Maatschappelijke speech act: bewijs, maatregelen en gevolgen

De maatschappelijke speech act heeft betrekking op de manier waarop burgemeester Hulshof, de commissaris van de politie en de kranten hun zorgen uitten over de toegenomen

criminaliteit als gevolg van de aanwezigheid van de Belgische vluchtelingen. Zij werden in diverse kranten en in de documentatie van het Centraal Vluchtelingen Comité openlijk aangewezen als de oorzaak van de toegenomen criminele activiteiten, waaronder diefstallen en geweldsincidenten. Zo is in de documentatie van het Centraal Vluchtelingen Comité te lezen dat burgemeester Hulshof aangeeft dat zich onder de vluchtelingen ‘ongewenschte elementen’ bevonden en “veel aangiften gedaan waren van diefstal”.9 Ander bewijs is

gevonden in het Algemeen Handelsblad van 21 oktober 1914 waarin de commissaris van de politie benadrukt dat zich onder de vele armlastige Belgische vluchtelingen: “vele onzuiveren elementen uit Antwerpen” bevonden en dat verschillende aangiften van diefstal waren gedaan, terwijl talloze ander niet aangegeven werden. Volgens de krant was de kans groot dat de armlastigen niet naar België zouden terugkeren. “Men vreest dan ook dat men in Bergen op Zoom met een groot aantal armlastigen zal blijven zitten en dat het toepassen van de vreemdelingenwet het eenige middel zal zijn om hiervan verlost te worden (Algemeen Handelsblad, 1914).

In reactie op de forse toeploop van Belgische vluchtelingen in december 1914 (Plein XIII gaf inmiddels onderdak aan 5000 vluchtelingen) meldde de Bredasche courant dat het ‘ te

wenschen is dat de controle verscherpt wordt dat niet langer, gelijk ooggetuigen verklaren, goederen, kleeren en brood uit het kamp op klaarlichten dag en zonder dat de surveileerenden

8 NL-HaNA, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01, inv.nr. 4953: brief regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland aan den Minister Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, 27 september 1915. 9 NL-HaNA, Centraal Vluchtelingen Comité, 2.04.33, inv.nr. 44: Noord-Brabant, Bergen op Zoom.

dit verhinderen, aan menschen buiten het kamp kunnen worden meegegeven.’ (Bredasche courant, 1914). In februari 1916 brak een rel uit met een dodelijke afloop die in verschillende kranten werd beschreven (Eindhovensch dagblad, 1916; Haagse Courant, 1916). In de

vergaderzaal van het wagenkamp, waar ongeveer 600 Belgische vluchtelingen verbleven, ontstond ruzie tussen gezinnen, die het kamp moesten verlaten en gezinnen die door hen werden aangewezen als de oorzaak van de verwijdering. De ruzie ging verder op het Plein en trok de aandacht van woonwagenbewoners. Al snel ontstond een dreigende menigte van ongeveer 200 man, waarna de politie en militairen door de wachtdienst om hulp werden gevraagd: “Aan de sommatie om uiteen te gaan, werd aanvankelijk geen gevolg gegeven, waarop een der schildwachten een schot in de lucht loste. De rijksveldwachter Van der P. (…) was op het vallen van het schot naar zijn collega’s gesneld. Een der schildwachten, hem niet herkennende als rijksveldwachter en meenende dat deze op hem wilde schieten, legde zijn geweer op den veldwachter aan en trof hem in den buik” (Eindhovensch dagblad, 1916). Door het herhaaldelijk aanwijzen van de Belgische vluchtelingen als de schuldigen van de toegenomen maatschappelijke onrust en criminaliteit, zowel door de politieke elite, lokale bestuurders en kranten, werden uiteindelijk enkele maatregelen genomen om de

veiligheidsdreiging van de groep in te perken. Zo schreef het Algemeen Dagblad dat een vluchteling, die 600 francs gestolen had, naar Breda was overgebracht. Ook was er een proces-verbaal opgemaakt tegen een vluchteling wegens diefstal van een kostbare ring. Om het aantal Belgische vluchtelingen te reduceren werd beoogd om in de week van 21 oktober per spoor of per tram 3500 vluchtelingen naar Antwerpen terug te vervoeren. “Te Putte zijn gisteren te voet of op wagens ongeveer 5000 personen de grens weer gepasseerd. Dezen kwamen natuurlijk niet allen uit Bergen op Zoom” (Algemeen Handelsblad, 1914). Een andere maatregel die genomen werd, zo meldde het Algemeen Handelsblad op 16 februari 1916, was het verwijderen van de ‘voornaamste belhamels’ met hun woonwagens van het kamp (Algemeen Handelsblad, 1916). Zij werden op initiatief van de burgemeester naar elders geëxporteerd.

De maatregelen hadden enig effect: hoewel in het Algemeen Handelsblad van 27 mei 1916 werd aangegeven dat het woonwagenkamp nog altijd niet geheel ontruimd was, slonk deze wel en was minder bewaking nodig (een gering aantal rijksveldwachters) (Algemeen Handelsblad, 1916).

Tabel 14: overzicht opbouw speech acts Bergen op Zoom

Speech act Militair Maatschappij

referent object Het gemobiliseerde leger. De openbare orde en veiligheid van de stad Bergen op Zoom.

referent subject

De Belgische burgervluchtelingen op het woonwagenpark Plein XIII, die als bedreiging gezien werden voor het gemobiliseerde leger en haar gezondheid.

Het grote aantal armlastigen Belgische burgervluchtelingen, die zorgden voor maatschappelijk onrust en veiligheid.

actor(en) Commandant der Divisiegroep ‘’Brabant’’ en Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht en de Heer Generaal- Majoor

Burgemeester Hulshof, de commissaris van politie te Bergen op Zoom en de (lokale) kranten.

maatregelen Burgemeester Hulshof moest de vluchtelingen van het woonwagenkamp Plein XIII zonder hun bezittingen (wagens en dieren) naar het kamp in Nunspeet overbrengen, waar nodig met behulp van militaire inzet.

In principe zijn alleen individuele sancties doorgevoerd, behalve één collectieve sanctie, de verwijdering van de ongewenste elementen in het latere wagenkamp Plein XIII naar Nunspeet.

gevolgen Een dreiging van terugkerende vluchtelingen die zich door de stad zouden verspreiden, indien de toegang tot de woonwagens zou worden geweigerd.

Een voortdurende maatschappelijke onrust totdat het woonwagenkamp Plein XIII was ontruimd.

5.3 Amsterdam

In Amsterdam lijkt op basis van de bestudeerde bronnen sprake te zijn geweest van twee speech acts, op militair en maatschappelijk terrein. Bepaalde groepen vluchtelingen werden door de betrokken actoren openlijk aangewezen een bedreiging voor de militaire en

maatschappelijke veiligheid, waarna vervolgens actief maatregelen zijn getroffen om deze risico’s in te perken. In tabel 15 is te zien hoe de speech acts zijn opgebouwd, welke maatregelen getroffen werden en welke gevolgen dit had voor de lokale veiligheid.

5.3.1 militaire speech act: bewijs, maatregelen en gevolgen

De militaire speech act heeft betrekking op de manier waarop Generaal-Majoor Ophorst, de centrale recherche, de commandant van het Internerings-depot Bergen en (lokale) kranten hun zorgen uitten over de aanwezigheid van vreemdelingen en spionnen van ‘verschillende

nationaliteiten’10. Zij werden door diverse kranten en in ambtelijke correspondentie openlijk aangewezen als gevaar voor de Stelling van Amsterdam (het militaire hoofdkwartier). Zo is te lezen in een brief van 7 april 1915 van Generaal-Majoort Ophorst aan de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht dat vijf kelners (waarvan vier Duitsers) van het Amstel Hotel

verdacht werden van mogelijke spionage en dit als een veiligheidsdreiging werd beschouwd. Hoewel de commandant in dit geval dacht dat de kelners niet schuldig waren, “ [...] bestaat er m.i. afdoende waarborgen dat door de meergenoemde personen geen voor ons schadelijke spionage wordt bedreven”, was de dreiging reëel. Dit kwam, omdat Amsterdam nog steeds onder de gewone rechtstoestand viel, waardoor het spionnen gemakkelijk werd gemaakt om de verschillende verdedigingsmaatregelen tot in detail te bestuderen.11

Ander bewijs is gevonden in een bericht van het Algemeen Handelsblad van 18 maart 1918. Hierin wordt geschreven over de arrestatie van de gedeserteerde luitenant Hugo Delmes, hoofdredacteur van een Duits politiek-satirisch revolutionair weekblad (Algemeen Handelsblad, 1918). Op verdenking van spionage in het nadeel van Duitsland was hij gearresteerd en naar het deserteurskamp in Bergen overgebracht. Samen met mederedacteur Prantl zou hij schuldig zijn aan spionage, omdat bij een huiszoeking vragenlijsten waren gevonden, die aan deserteurs waren voorgelegd. Hierdoor was het vermoeden gewekt: “Dat de gearresteerden hiermede spionage-oogmerken hadden gehad” (De Tribune, 1918),

10 In de bron wordt niet aangegeven om welke nationaliteiten het precies gaat.

Delmes ontkende niet dat hij deze informatie had vergaard, maar de vragenlijsten zouden slechts dienen voor studiedoeleinden en hij eiste bij zijn inhechtenisneming een eerlijk proces om zijn onschuld te kunnen bewijzen (Het Volk, 1918). Dit werd hem geweigerd door de Amsterdamse politie commissaris Marcuse met de volgende woorden: “Dat zou u wel willen! Maar dit genoegen doen wij u niet. U staat in verdenking van spionage, en dat is voldoende en ik kan u de verzekering geven, dat u tot het einde van den oorlog in het kamp blijft” (De Tribune, 1918).

Het Interneringsdepot in Bergen deed op 16 januari 1918 verslag aan de politie

Opperbevelhebber Land- en Zeemacht afd. Internering, over herhaaldelijke verzoeken over inlichtingen omtrent Duitsche militairen die in Amsterdam in uniform rondlopen. Meestal waren deze personen uit het Interneringdepot ontslagen deserteurs, maar het kwam ook weleens voor dat zij niet bekend zijn. De inlichtingen werden opgevraagd, omdat gevreesd werd voor een dreiging voor de militaire veiligheid. De commandant benadrukt dat “bedoelde personen meestal niet met zuivere be-doelingen in uniform rondgaan” en het daarom wellicht wenselijk is om “ook in verband met Uwe- schrijven van 10 April 1915 O.V.I. No. 19848, de militaire en de politie autoriteiten te Amsterdam c.q. elders te onderrichten.”12

Het openlijk aanwijzen van de aanwezige mogelijke spionnen als dreiging van de veiligheid van de militaire stelling, leidde tot de nodige maatregelen om de militaire dreigingen van de genoemde groepen in te perken: daarmee is sprake van een speech act. Een van de

maatregelen die genomen werd volgens Generaal-Majoor Ophorst was om het hoofdkwartier onder constante bewaking te stellen: “zoowel binnen als buiten het gebouw, zoowel bij dag als des nachts. Overdag zijn ordonnansenposten, des nachts zijn een dubbelpost der marechaussee in – en schildwachten buiten het gebouw aanwezig.” 13 De archief- en administratiekamer van Sectie I en andere belangrijke lokaliteiten werden bewust op strategische plaatsen ondergebracht: “dat tegen aanwezigheid daarin van onbevoegden, zoowel bij dag als bij nacht, afdoende wordt gewaakt; daarbij is ook aan het voorkomen van een ongewenscht afluisteren van gesprekken gedacht.”14 Hoewel niet met zekerheid te zeggen valt dat de ‘onder doorlopende militaire bewaking’ een directe reactie is op de

12Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken: Volksgezondheid en Armwezen, nummer toegang 2.04.54, inventarisnummer 133: bericht Interneringsdepot in Bergen aan politie Opperbevelhebber Land- en Zeemacht afd. Internering, 16 januari 1918.

13 NL-HaNA, Generale Staf Landmacht, 1914-1940, 2.13.70, inv.nr. 2: brief Generaal-Majoor aan

Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, 7 april 1915.

toestroom van vreemdelingen, ligt de nadruk op de zwaardere militaire bewaking van de Amsterdamse stelling. Toch gingen deze maatregelen voor Amsterdam niet ver genoeg. Generaal-Majoor Ophorst was voorstander van een wettelijke bevoegdheid, om tegen vreemdelingen die niet gehoorzaamden streng op te kunnen treden mogelijk te maken. “Gebeuren er geen verkeerde dingen, dan behoeven zij niet te worden tegengegaan;

gehoorzamen zij niet, dan moet m.i. de wettelijke bevoegdheid om daartegen met al die kracht en klem op te treden welke door ernstige en moeilijke tijdsomstandigheden , in het algemeen belang, worden gevorderd.”15

5.3.2 maatschappelijke speech act: bewijs, maatregelen en gevolgen

De maatschappelijke speech act heeft betrekking op de manier waarop wethouder Jitta, hoofdcommissaris Broekhoff en de minister van Justitie hun zorgen uitten over de

aanwezigheid van Belgische burgervluchtelingen, ‘anti-sociale vreemdelingen’16 en Duitse

deserteurs. Zij werden in documentatie van het Centraal Vluchtelingen Comité, in een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken en uit een bericht van de stellingscommandant in Limburg (de geadresseerde is onbekend) openlijk aangewezen als een bedreiging voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Uit de documentatie van het Centraal

Vluchtelingen Comité blijkt dat zich onder de Belgische burgervluchtelingen ongewenste elementen bevonden, waaronder prostituees.17

Anders bewijs is gevonden in een brief van het Algemeen hoofdkwartier Afdeling Internering van 21 juni 1917 aan de minister van Binnenlandse Zaken. Hierin werd beschreven dat de minister van Justitie de hoofdcommissaris van Amsterdam in overweging gaf om net als in Rotterdam antisociale vreemdelingen (circa 30 Polen, Russen en Duitsers) op een schip af te zonderen, zodat de criminaliteit en onrust van de antisociale kon worden gereduceerd. Uit de brief blijkt ook dat door de minister van Justitie gevraagd is om het aantal Polen en Russen dat aanwezig was in de stad te vermelden en de hoofdcommissaris een opgave deed van alle bij de politie bekende deserteurs, vluchtelingen en vreemdelingen. Hoewel werd benadrukt dat het niet nodig was om in Amsterdam een afzonderingsmogelijkheid te plaatsen: “waarbij ik nog aanteeken dat van die lieden op het oogenblik slechts 6 behoorend tot de beslist antisociale, n.l. 1 Pool, 3 Duitschers, 1 Zwitser en 1 Duitsche vrouw.” was de

15 NL-HaNA, Generale Staf Landmacht, 1914-1940, 2.13.70, inv.nr. 2: brief Generaal-Majoor aan

Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, 7 april 1915.

hoofdcommissaris zich ervan bewust dat het aantal antisociale vreemdelingen elk ogenblik kon toenemen: “omdat het aantal anti-sociale elk oogenblik kan stijgen, wijl de Politie voortdurend de ervaring opdoet dat lieden, die aanvankelijk niets ten laste kon worden gelegd, tot misdrijf of andere min toelaatbare handelingen vervallen.”18

De speech act leidde tot de nodige maatregelen om de maatschappelijke dreiging van de genoemde groepen in te perken. Zo schreef de Generaal-Majoor, “[…]dat wat de antisociale Duitse vrouw betreft, komt het mij voor dat deze zal kunnen worden uitgezet. Omtrent de al of niet uitzetting van de antisociale Zwitser ware, naar mijne meening advies van Uwen

Ambtgenoot voor Buitenlandsche Zaken te vragen. Gelet op de ervaring te Rotterdam opgedaan, komt het mij voor, dat er geen bezwaar is, de andere antisociale vreemdeelingen, Russen en Polen, te Bergen te plaatsen […].”19 Daarnaast blijkt dat Amsterdam ook op eigen initiatief maatregelen trof om ongewenste elementen buiten de stad te houden. Een

rechercheur in Amsterdam trof maatregelen om deserteurs en deserteur-smokkelaars uit Venlo zonder pardon terugstuurden met de mededeling: “dat men deze in Amsterdam niet wenschte te hebben.”20 En de prostituees werden naar Nunspeet overgebracht.21

De hoofdcommissaris van Amsterdam gaf in juni 1917 aan zich bewust te zijn van het risico