• No results found

In het voorgaande hoofdstuk heb ik de samenhang tussen het fiscale eenheidsregime en aftrekbeperking van de aankoopkosten ten behoeve van de deelneming verwoord. Kort samengevat kunnen de aankoopkosten van de deelneming direct bij verwerving van een deelneming ten laste van de winst worden gebracht, mits er op moment van verwerving van de deelneming direct een fiscale eenheid wordt aangegaan.

In dit hoofdstuk zal ik het “Trawler-arrest”84 behandelen, waaruit mijns inziens een bepaalde gedachten is op te maken. Die gedachte ziet op het volgende. Evenals in het voorgaande hoofdstuk is weergegeven, dient na verwerving van de deelneming direct een fiscale eenheid te worden aangegaan. In dit geval zullen de gemaakte aankoopkosten niet direct ten laste van

83 HR 27 oktober 2006, nr. 42 553, V-N 2006/23.18.

84 HR 25 maart 1998, nr. 32 945, BNB 1998/193 c.

Pagina | 41 de winst worden gebracht maar worden de kosten geactiveerd bij de bedrijfsmiddelen van de verworven deelneming. Dit heeft dan tot gevolg dat de gemaakte kosten middels afschrijvingen ten laste van de winst worden gebracht.

De casus van het arrest kan als volgt worden uitgelegd. Belanghebbende X BV exploiteerde een rederij van visserij- en koopvaardijschepen. X BV heeft in het boekjaar 1988/1989 twee trawlers verkocht, waarbij boekwinsten zijn gerealiseerd van f 27 577 000. Voor dit bedrag heeft X BV een vervangingsreserve gevormd. In het boekjaar 1989/1990 huurde X BV een nieuw gebouwde trawler (nieuwwaarde f 48 683 000) welke in eigendom was van C BV. Dit schip kwam op 21 december 1989 in de vaart en werd door X BV gehuurd en direct in gebruik genomen. Op 10 mei 1990 kocht X BV de aandelen van C BV en kwam overeen dat de exploitatie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1990 voor haar rekening komt. Met ingang van 1 juni 1990 vormde X B.V. met C B.V. een fiscale eenheid.

In geschil is of de vervangingsreserve vrij moest vallen en tot de winst van 1989/1990 dient te worden gerekend. X BV stelt dat zij ultimo 1989/1990 nog steeds het voornemen had de verkochte trawlers te vervangen en dat de door de verkoop afgestoten vangstcapaciteit moet worden geacht te zijn vervangen op het moment dat X BV en C BV in een fiscale eenheid zijn opgenomen.

De Hoge Raad geeft aan dat niet in geschil is, dat door verkoop van schepen er een verlies van viscapaciteit is ontstaan, en het verlies door X BV is opgevangen door in het boekjaar 1989/1990 een nieuw gebouwd schip te huren. Volgens de Hoge Raad wil dit nog niet zeggen dat het vervangingsvoornemen te niet is gegaan. Omdat huren niet per definitie een voortdurend karakter heeft. X BV kan ondanks de huur van het schip nog steeds een vervangingsvoornemen hebben.

Verder oordeelt de Hoge Raad dat er bij X BV pas van vervanging gesproken kan worden op het moment dat X BV de aandelen in C BV verwerft en met terugwerkende kracht tot 1 januari 1990 met deze BV een fiscale eenheid aangaat. Door het aangaan van een fiscale eenheid wordt gedaan alsof de activa en passiva van de dochtervennootschap op gaan in de moedermaatschappij. In casu betekent dit dat de moeder, X BV, de volledige beschikkingsmacht krijgt over het schip, welke eigendom is van C BV.

De Hoge Raad oordeelt dat de herinvesteringreserve, gevormd bij X BV, in 1990 mag worden aangewend op de boekwaarde / kostprijs van het schip.

Pagina | 42 Hoofdstuk 5.2.3 Samenhang tussen aankoopkosten en Trawler-arrest

In het onderhavige arrest zijn de gemaakte stappen van belanghebbende erg belangrijk. In het kort zijn de volgende stappen te onderscheiden:

1. de verkoop van twee schepen en de vorming van een vervangingsreserve;

2. het huren van een vervangend schip;

3. de verwerving van de aandelen in de vennootschap, waartoe het schip behoorde;

4. het vormen van een fiscale eenheid, zodra dit mogelijk was.

De Hoge Raad heeft in feite de volgende conclusie getrokken. Belanghebbende heeft alleen voor ogen om de activa, in casu het nieuwe schip, als vervangende activa in eigendom te verkrijgen. Dat deze vervanging pas voltooid was met de totstandkoming van de fiscale eenheid doet daaraan niets af. Het huren van het nieuwe schip en het verwerven van de aandelen waren slechts stappen op weg naar de eigendomsverkrijging van het schip.

Feitelijk gaat het belanghebbende niet om de aandelen van de vennootschap maar om de bedrijfsmiddelen welke de deelneming bezit. Door het direct aangaan van een fiscale eenheid komen, door de “opgaan in” gedachte van het fiscale eenheidsregime, de betreffende bedrijfsmiddelen bij de moedermaatschappij op de balans. Als ik deze redenering doortrek naar de aankoopkosten, kan mijns inziens gesteld worden dat de aankoopkosten niet zien op het aanschaffen van de deelneming maar juist op het aanschaffen van de onderliggende bedrijfsmiddelen. Daardoor verhogen zij niet de aanschaffingskosten van de deelneming maar juist de aanschaffingskosten van de bedrijfsmiddelen. Door de kosten vervolgens te activeren bij de betreffende bedrijfsmiddelen kunnen deze kosten jaarlijks, op grond van de regels van goed koopmansgebruik, middels afschrijving op deze bedrijfsmiddelen ten laste van de winst worden gebracht.

Naast het hierboven besproken: “Trawler-arrest” heeft de Hoge Raad zeer recent eveneens een opmerkelijk ander arrest85 gewezen. Hij heeft beslist dat de ‘monumentvrijstelling’ in de overdrachtsbelasting ook van toepassing kan zijn op de verkrijging van alle aandelen in een

‘monumentenvennootschap’. Laatstgenoemde vennootschap moet dan een zogeheten

85 HR 23-2-2007, nr. 41591, V-N 2007/14.27.

Pagina | 43 onroerendezaaklichaam zijn en eigenaresse zijn van een nader omschreven monument in de zin van de Monumentenwet. Strikt volgens de wettekst zou de vrijstelling alleen van toepassing kunnen zijn op de rechtstreekse verkrijging van een dergelijk monument en niet op een verkrijging van het monument via een tussen geschoven onroerendezaaklichaam. De Hoge Raad gaf echter aan dat een strikte toepassing van de wet precies tot het tegenovergestelde resultaat zou leiden, aangezien de verkregen aandelen niet een monument zijn dat is ingeschreven in het Monumentenregister. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar het citaat in onderdeel 4.9 van de conclusie van de A-G Niessen86 dat is ontleend aan de parlementaire wetsgeschiedenis87 en dat als luidt:

“De regeling ziet dus door het juridische gordijn van de vennootschappen heen door de machtsoverdracht ten aanzien van het vennootschappelijke onroerend goed voor de heffing van overdrachtsrecht als een eigendomsoverdracht van dat goed te beschouwen”.

De achtergrond van de monumentvrijstelling is namelijk om de verkrijging van monumenten door kwalificerende rechtspersonen te faciliëren vanwege het belang van de instandhouding van monumenten.

Uit dit arrest blijkt dat het lichaam waarvan de aandelen zijn verkregen zelf niet als monumenteninstelling hoeft te zijn aangewezen. De Hoge Raad kijkt als het ware door dit lichaam heen. Ook al lijken beide arresten op het eerste gezicht niet vergelijkbaar, hebben zij toch een overeenkomst, want in beide gevallen wordt er dwars door een juridische schil gekeken.

Hoofdstuk 5.3 Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik een tweetal situaties aangehaald die mogelijk toch kunnen zorgen dat de aankoopkosten alsnog (gedeeltelijk) in aftrek komen.

De eerste betreft de samenloop tussen de aankoopkosten en de fiscale eenheid. Van belang is of er op het moment voorafgaand aan de totstandkoming van de fiscale eenheid sprake is van

86 Conclusie A-G Niessen, 24 november 2005, nr. 41 591, V-N 2006/5.20.

87 Kamerstukken II, 1969-1970, 10 560, nr. 3 (MvT), blz. 18.

Pagina | 44 een deelnemingsverhouding. Zoals gezegd was volgens de Hoge Raad88 onder het oude fiscale eenheidsregime geen sprake van een deelnemingsverhouding. Voor het nieuwe regime had men in eerste instantie de intentie om van de “opgaan in gedachte” af te stappen89, hetgeen overigens niet is gebeurt.

De “opgaan in” gedachte kan als volgt worden samengevat:

Winsten en verliezen van de tot een fiscale eenheid behorende vennootschappen worden voor de vennootschapsbelasting samengevoegd tot één resultaat, welk resultaat bij de moeder van de fiscale eenheid wordt belast.

Alle activa en passiva van de vennootschappen binnen de fiscale eenheid, worden aan de moedermaatschappij toegerekend. Na de fiscale voeging bestaat één verzamel vermogensopstelling van de moeder, waarop alle vermogensbestanddelen van de dochtervennootschappen op voorkomen.

Binnen de fiscale eenheid kunnen vermogensbestanddelen die stille reserves bevatten, zonder afrekening worden overgedragen.

De onderlinge vermogensverhoudingen tussen de gevoegde vennootschappen en de daaraan gekoppelde vergoedingen zijn voor de fiscale winstberekening onzichtbaar.

Hieruit blijkt dat de dochtervennootschap feitelijk niet meer objectief belastingplichtig is.

Daardoor zijn naar mijn mening gemaakte of geactiveerde aankoopkosten op het moment voorafgaand aan de voeging van de dochtervennootschap in de fiscale eenheid, ten laste van de winst mag worden gebracht.

Als tweede onderwerp heb ik het zogenaamde “Trawler-arrest” uitgewerkt. De Hoge Raad heeft in dit arrest als volgt geoordeeld; belanghebbende heeft alleen voor ogen om de activa, in casu het nieuwe schip, als vervangende activa in eigendom te verkrijgen. Dat deze vervanging pas voltooid was met de totstandkoming van de fiscale eenheid doet daaraan niets af. Het huren van het nieuwe schip en het verwerven van de aandelen waren slechts stappen op weg naar de eigendomsverkrijging van het schip.

88 HR 4 juni 1986, nr. 23 381, BNB 1986/282.

89 Kamerstukken II 2000/01, 26 854.

Pagina | 45 De Hoge Raad kijkt hier evenals het arrest inzake de monumentenvrijstelling90 dwars door de dochtervennootschap heen. Naar mijn mening dienen de gemaakte kosten inzake de verwerving van een pakket aandelen, gevolgd door voeging in een fiscale eenheid, niet te worden geactiveerd bij de deelneming maar juist bij de onderliggende bedrijfsmiddelen. Dit tot gevolg hebbende dat zij middels afschrijvingen jaarlijks ten laste van het resultaat kunnen komen.

Ik heb daarbij wel een kanttekening gemaakt namelijk omdat een (klein) deel van de kosten, denk hierbij aan notariskosten, puur en alleen gemaakt worden om te zorgen dat de aandelen worden verkregen. Voor deze kosten kan het vorenstaande dan ook niet gelden.

90 HR 23-2-2007, nr. 41591, V-N 2007/14.27.

Pagina | 46

Hoofdstuk 6 Conclusie

Uit deze scriptie valt af te leiden dat de aftrek van aankoopkosten past binnen het totaalwinst begrip, en dat het budgettaire gevolg dat de Nederlandse Staat lijdt niet als rechtvaardigingsgrond kan gelden. De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs91 heeft eveneens kritiek op de redenering van de Nederlandse Staat en vindt dat het niet genoeg onderbouwd is. De Hoge Raad heeft te kennen gegeven dat de deelnemingsvrijstelling een bruto-vrijstelling is. De reden daarvoor is dat de voordelen zijn vrijgesteld en de kosten aftrekbaar zijn. De aankoopkosten vielen volgens de Hoge Raad onder de kosten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Volgens deze redenering past de niet-aftrekbaarheid van dit soort kosten niet binnen de ratio van de deelnemingsvrijstelling.

Zoals gezegd zijn er ook overwegingen die juist de andere kant op gaan. Mijns inziens kan uit de Memorie van Toelichting92 gehaald worden dat uitgaven die een activum functioneel maken, tot de kostprijs van dat activum behoren. Dit wil zeggen dat het dient te gaan om kapitaaluitgaven die via de kostprijs hun weerslag vinden in de boekwaarde van het bedrijfsmiddel. Vervolgens is in de Nota naar aanleiding van het verslag weergegeven dat ook vervolguitgaven die gedaan worden om het belang in de deelneming te behouden of te vergroten, tot de niet aftrekbare verwervingskosten behoren, want ook dergelijke uitgaven dienen op grond van goed koopmansgebruik immers te worden gerekend tot de kostprijs van de deelneming93. Onder de hier bedoelde uitgaven kunnen ook de aankoopkosten van een bedrijfsmiddel worden gerangschikt. Hierdoor wordt het karakter “kosten” ontnomen. Zowel de aankoopprijs als de uitgaven (lees aankoopkosten) vormen samen de kostprijs van het bedrijfsmiddel. Deze uitgaven komen alleen tot uitdrukking via de winst doordat er wordt afgeschreven. Het probleem in deze is dat er op het bedrijfsmiddel deelneming niet afgeschreven mag worden, omdat er geen sprake is van slijtage.

Daarnaast ziet de deelnemingsvrijstelling op alle voordelen uit deelnemingen. De winst die bij verkoop behaald is, is vrijgesteld en het verlies bij verkoop is niet aftrekbaar. Het resultaat dat wordt vrijgesteld bestaat uit de verkoopopbrengst minus de kostprijs. Omdat de

91 Commentaar van 25 februari 2004 van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, WFR 2004/420.

92 Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 3, blz. 7.

93 Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 9, blz. 11.

Pagina | 47 aankoopkosten onderdeel zijn van de kostprijs, betekent dit dat dergelijke uitgaven een element van het vrijgestelde resultaat vormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de aftrek van dergelijke kosten niet aan de orde is.

Ondanks geuite kritiek94 van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs is de wet aangepast en is er voor gezorgd dat aankoopkosten en thans ook verkoopkosten niet meer aftrekbaar zijn. Mede omdat de wet was aangepast en doordat ook de aftrekbeperking voor verkoopkosten, met ingang van 1 januari 2007, in het leven is geroepen, ben ik op zoek gegaan naar mogelijkheden om de aankoopkosten alsnog (gedeeltelijk) in aftrek te kunnen brengen. Ik ben van mening dat kosten die in het kader van de onderneming worden gemaakt ten laste van de winst dienen te worden gebracht. Mijns inziens vallen eveneens de aankoopkosten ten behoeve van de deelneming hieronder.

Daarom heb ik in mijn scriptie twee situaties onderzocht waarbij naar mijn mening de gemaakte aankoopkosten toch ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Deze situaties heb ik in hoofdstuk 5 uiteengezet.

Samenloop fiscale eenheidsregime.

De eerste mogelijkheid is direct bij de verwerving van een deelneming een fiscale eenheid aangaan. Omdat bij het aangaan van een fiscale eenheid de dochter “op gaat in” de moedermaatschappij. Alle activa / passiva en baten en lasten van de gevoegde dochtervennootschap komen bij de moedermaatschappij tot uiting op de balans en de winst en verliesrekening. De aankoopkosten welke aanwezig zijn op het moment voorafgaand aan de voeging zullen wegvallen binnen de fiscale eenheid. Eveneens komen zij niet meer tot uiting indien de dochter op een later tijdstip wordt ontvoegd.

Ik ben dan ook van mening dat voeging gelijk moet worden gesteld met vervreemding en liquidatie van een deelneming. Zodat in het jaar van vervreemding, liquidatie of voeging de aankoopkosten ten laste van de winst van de moedermaatschappij mogen worden gebracht.

94 Commentaar van 25 februari 2004 van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, WFR 2004/420.

Pagina | 48 Doorredenering “Trawler-arrest”.

De tweede mogelijkheid ziet op een doorredenering van het “Trawler-arrest”. Uit dit arrest blijkt dat een vennootschap zijn bedrijfsmiddelen wil uitbreiden. Zij doet dit door middel van de verwerving van een vennootschap die de bedrijfsmiddelen in bezit heeft. Door na het verwervingsmoment direct een fiscale eenheid aan te gaan, komen de bedrijfsmiddelen bij de moedervennootschap in bezit. Dit gebeurt op basis van de “opgaan in” gedachte. In deze situatie kijk je als het ware dwars door de juridische (aandelen)schil.

In de voorgaande hoofdstukken heb ik te kennen gegeven dat de "bijzondere aard" van het bedrijfsmiddel deelneming is dat het objectief vrijgesteld is. Dit wil naar mijn mening echter niet zeggen dat dat aan afschrijving van de aankoopkosten in de weg moet staat. Omdat op die kosten als zelfstandig onderdeel separaat afgeschreven zou kunnen worden, net zoals de pui van een winkel en de inrichting van een hotel: er wordt separaat sneller afgeschreven op een pui of op de inrichting van een onroerende zaak als die pui of de interne verbouwing een afwijkende levensduur en een zekere zelfstandigheid vertonen ten opzichte van het pand95.

Ik ben van mening dat ook de aankoopkosten ter zake van een deelneming een zekere zelfstandigheid en een andere levensduur vertonen dan die deelneming zelf. Rekening houdend met enerzijds dat de aankoopkosten het aangekochte activum dienen te volgen, en anderzijds dat de wetgever de deelnemingsvrijstelling als bruto-vrijstelling voor ogen had, kan een oplossing zijn om de aankoopkosten via activering en afschrijving ten laste van de winst te kunnen brengen.

95 HR 13 december 1961, nr. 14 681, BNB 1962/48, en HR 20 juni 1962, nr. 14 732, BNB 1962/29

Pagina | 49 Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:

Voornemen om (bedrijfsmiddelen) uit te breiden

Verwerving van 95% of meer van de aandelen in een vennootschap

Direct aangaan van een fiscale eenheid

Gemaakte aankoopkosten toerekenen aan de verkregen bedrijfsmiddelen

Geactiveerde aankoopkosten middels afschrijvingen ten laste van de winst brengen

Mijn conclusie is dan ook dat er twee mogelijkheden zijn om de aankoopkosten ten laste van de winst te kunnen brengen. Het dan op de versnelde manier, namelijk op grond van de samenhang met het fiscale eenheidsregime en het kan middels afschrijving in termijnen op grond van een doorredenering op het “Trawler-arrest”

Pagina | 50

Literatuurlijst

Bouwman & De Jong 2003

J.N. Bouwman & M.G. de Jong, Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, Lelystad:

Koninklijke Vermande 2003.

Van der Geld 2002

J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2002.

Juch & Martens 2002

D. Juch & W.C.M. Martens, De deelnemingsvrijstelling in de Wet op de Vennootschaps-belasting 1969, Deventer: FED 2002.

Hein 2002

R. Hein, Het brutobegrip, het voordeelbegrip en het onbegrip, Weekblad Fiscaal Recht 2002/999.

Snel 2002

F.P.J. Snel, Bosal Holding, gedachten naar aanleiding van conclusie A-G Alber, Weekblad Fiscaal Recht 2002/1779.

Hein 2002

R. Hein, Een deelneming kost meer dan u denkt!, Weekblad Fiscaal Recht 2001/1151.

Van der Geld 2003

J.A.G. van der Geld, De deelnemingsvrijstelling, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2003/1.

Weber 2003

D.M. Weber, Het Bosal Holdingarrest: analyse, kritiek en gevolgen, Weekblad Fiscaal Recht 2003/1844.

Pagina | 51 Meussen 2003

G.T.K. Meussen, Ontwikkelingen rondom goed koopmansgebruik in de jurisprudentie vanaf 1990, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2003/139.

Martens 2004

W.C.M. Martens & F.P.J. Snel, De wetgever “halveert”de bruto-vrijstelling ofwel het activeren van aankoopkosten van deelnemingen, Weekblad Fiscaal Recht 2004/1729.

Brandsma 2004

R.P.C.W.M. Brandsma, Het wetsvoorstel inzake aankoopkosten deelnemingen: een baksteen of een rimpeling in de deelnemingsvijver?, Weekblad Fiscaal Recht 2004/673.

Pauwels 2004

M.R.T. Pauwels, De terugwerkende kracht van het aftrekverbod aankoopkosten deelneming, Weekblad Fiscaal Recht 2004/678

Van Soeten 2005

G.H. van Soeten, Het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat: illusie of desillusie, Weekblad Fiscaal Recht 2005/48

Van der Geld 2005

J.A.G. van der Geld, De deelnemingsvrijstelling in de Wet VPB 2007, Weekblad Fiscaal Recht 2005/759.

Heithuis 2006

E.J.W. Hetihuis, Werken aan de deelnemingsvrijstelling, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2006/169.

Pagina | 52

Jurisprudentielijst

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen:

HvJ EG, 15 mei 1997 Zaak C-250/95, Jurispr. Blz. I-2471, (Futura Participations) HvJ EG, 28 januari 1992, Zaak C-204/90, Jurispr. Blz. I-249 (Bachmann)

HvJ EG, 18 september 2003, Zaak C-168/01, V-N 2003/46.10, (Bosal)

Hoge Raad:

HR 10 maart 1943, B. 7621, BNB 1970/177 HR 8 juni 1943, B. 7689, BNB 1953/5

HR 30 maart 1955, nr. 12 236, BNB 1955/183 HR 25 januari 1961, nr. 14 429, BNB 1961/101 HR 20 oktober 1971, nr. 16 585, BNB 1971/235 HR 1 december 1971, nr. 16 621, BNB 1972/16 HR 24 september 1975, nr. 17 612, BNB 1976/184 HR 8 juni 1977, nr. 18 398, BNB 1977/176

HR 22 februari 1978, nr. 17 731, BNB 1978/165 HR 14 juni 1978, nr. 18 405, BNB 1979/181 HR 23 september 1992, nr. 28 155, BNB 1993/60 HR 17 november 1993, BNB 1994/272c.

HR 2 maart 1994, nr. 29 061, BNB 1994/164 HR 6 september 1995, nr. 30 077, BNB 1996/7 HR 8 juli 1996, nr. 30 918, BNB 1996/367 HR 8 juli 1996, nr. 31 496, BNB 1996/368 HR 8 juli 1996, nr. 32 697, BNB 1997/355 HR 25 maart 1998, nr. 32 945, BNB 1998/193c HR 6 december 2000, nr. 35 870, BNB 2001/43 HR 11 april 2001, nr. 35 729, BNB 2001/257 HR 24 mei 2004, nr. 37 021, BNB 2002/262 HR 30 september 2005, nr. 40 859, BNB 2006/3 HR 27 oktober 2006, nr. 42 553, Fida 20063393 HR 23-2-2007, nr. 41591, V-N 2007/14.27

Pagina | 53 Richtlijnen:

Richtlijn nr. 90/434/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen Richtlijn nr. 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen

Besluiten:

Besluit van 25 maart 1991, DB89/7352, BNB 1991/142 Besluit van 3 juni 1996, nr. AFZ96/1125M

Besluit van 6 februari 1997, nr. DB97/118M, BNB 1997/125 Besluit van 12 juni 2002, CPP 2002/1737M, V-N 2002/29.16

Overigen:

Kamerstukken II 1959/60, 6000 nr. 3 blz. 20

Kamerstukken II, 1969-1970, 10 560, nr. 3 (MvT), blz. 18.

Kamerstukken II 1987/88, 19 729, nr. 10, blz. 26-28 Kamerstukken II 2002/03, 28 600 IXB, nr. 17 Kamerstukken II 2003/04, 26 854

Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 2, V-N 2004/3.3 Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 3, blz. 7

Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 3 blz. 11

Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 7, V-N 2004/3.13 Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 9, blz. 11

Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 9, V-N 2006/43.3 Kamerstukken I 2006/07, 30 572, nr. A

Kamerstukken 30 572, nr. 2; V-N 2006/30.2 Memorie van toelichting Wet VPB 1969, blz. 13

Brief Staatssecretaris aan de Tweede Kamer, 18 februari 2004

Commentaar van 25 februari 2004 van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, WFR 2004/420